Nieuw jaarboek roept weer kritiek op
Eind september verscheen het vijfde nummer van het jaarboek Kritiek, met als thema’s dit keer “de actuele utopie” en “links nu”. Het boek bevat weer een aantal informatieve en verdiepende artikelen. “Jaarboek Kritiek voor de wel zeer brede linkse beweging”, was mijn recensie van het vorige nummer getiteld, en ook deze keer waaiert het jaarboek weer ver uit door een platform te bieden aan sociaal-liberalen (PvdA en GroenLinks) en zelfs een voormalig stalinist (Belgische PvdA). Maar of die ook deel uitmaken van “links nu”? In hoeverre is een zinvolle discussie met zulke stromingen überhaupt mogelijk? Met die vraag lijken we meteen al op het terrein van de utopie aangeland.
Jelmer Renema lijkt in zijn artikel “Beter goed gejat dan slecht bedacht” daarop een antwoord te willen formuleren. De PvdA-er beschrijft hoe de conservatieven in de VS zich de afgelopen decennia georganiseerd hebben. Ze hebben eerst via discussies heldere standpunten geformuleerd, en zich daarop rechtsbuiten de Republikeinse Partij genesteld om zo de handen vrij te houden en voortdurend extreem-rechtse kritiek op die partij te kunnen leveren. Die hebben ze daarmee in de loop der tijd steeds verder naar rechts weten te trekken. Nu gebeurt dat bijvoorbeeld door de Tea Party-activisten. De Democraten in de VS zouden daar nu lessen uit trekken, en dat zou links in Nederland volgens Renema ook kunnen doen. Zoals de conservatieven vanaf het begin bepaalde ideeën en methoden van de linkse beweging overgenomen hebben, zo zou links nu weer leentjebuur moeten spelen bij de conservatieven, aldus Renema.
Er zitten aan Renema’s verhaal wel een paar haken en ogen. In de eerste plaats gaat het bij de twee grote Amerikaanse partijen natuurlijk niet om links en rechts, maar om rechts en uiterst rechts. Het gaat feitelijk om twee vleugels van dezelfde partij: die van de kapitaalbezitters. Het overnemen van ideeën en methoden is in dat kader goed denkbaar omdat de uitgangspunten van beide partijen niet principieel verschillen. In situaties waarbij er wel degelijk fundamentele inhoudelijke verschillen zijn, heeft dat overnemen van ideeën echter nauwelijks kans van slagen. Neem het kapen van linkse ideeën door nieuw-rechts in een aantal Europese landen. Dat lukt ogenschijnlijk goed: in tijdschriften en op bijeenkomsten zijn extreem-rechtsen te beluisteren die opkomen voor “onderdrukte volkeren” en “het milieu”, en die zich uitspreken tegen “de globalisering”, “de Amerikaanse cultuur” en “het imperialisme”. Extreem-rechtse demonstranten zien er steeds vaker uit als vroeger de autonomen, met Palestijnse sjaal en al. Dat nieuw-rechts hierin succesvol lijkt, komt voornamelijk doordat links haar ideeën onduidelijk geformuleerd heeft en zich soms helaas aangetrokken voelt tot rechtse ideeën als nationalisme. Een helder en scherp geformuleerd links gedachtengoed is namelijk simpelweg niet over te nemen. Zo doet extreem-rechts bijvoorbeeld wel pogingen om vrouwvriendelijk over te komen, maar het hele idee van een principiële gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen gaat natuurlijk in tegen alles waar die fascistische mannenwaan voor staat. Incorporeren kan dus niet, en wil men vanzelfsprekend ook niet. En dat geldt natuurlijk ook voor de ideeën van de autonomen, want autonomie en de extreem-rechtse leiderscultus zijn als water en vuur. Dat geldt in principe voor alle radicaal-linkse posities, en links heeft zo dus ook niets te winnen met het overnemen van rechtse opinies. In de parlementaire kringen waarin de PvdA-er verkeert ligt dat misschien anders, omdat zowat alle partijen – van ‘links’ tot rechts – zich inmiddels bekeerd hebben tot nauwelijks nog te onderscheiden varianten van hetzelfde neo-liberalisme.
Voor wat betreft het overnemen van de methoden geldt hetzelfde. In een situatie van daadwerkelijk rechts versus links, in de zin van de stromingen die in dienst staan van de top, de rijken, versus de stromingen die opkomen voor de mensen aan de onderkant, de arbeiders en de armen, zien we dat methoden nauwelijks over te nemen zijn. Dat heeft alles te maken met belangen en geld.
Kapitaal
In Renema’s Amerikaanse voorbeeld gaat het simpel gezegd om de meer conservatieve en de meer progressieve kapitaalbezitters die elk hun eigen partij financieren. Progressief betekent in dit geval dat kapitalisten en hun aanhang meer open staan voor nieuwe manieren van winstmaken en het beheersen van de bevolking. Beide partijen krijgen geld toegestopt vanuit bepaalde economische sectoren: de Republikeinen worden bijvoorbeeld verwend door de oude industrie en de Democraten door hightech-bedrijfstakken. De Tea Party wordt zwaar gesponsord door de steenrijke gebroeders Koch. Hun geld maakt het financieel mogelijk voor deze extreem-rechtse activisten om veel invloed te hebben, mede door te doen alsof ze een basisbeweging zijn met veel aanhangers. Dat heet “astroturfing”, naar het kunstgras. Waar links van onderop het van moet hebben is een werkelijk zelfbepaald “grassroots”-activisme, en dat is iets waar top-down rechts weer geen raad mee weet.
Renema schrijft dat in Amerika niet de mensen een “lange mars door de instituties” hebben gemaakt, maar de methoden van politiek bedrijven. Radicaal-links wil die instituties echter niet binnenmarcheren, maar van onderop opheffen. En daar zal niet snel een miljonair zijn portemonnee voor opentrekken. In zijn artikel benoemt Renema de rol van het geld bijna terloops even. Dat de conservatieven over veel geld kunnen beschikken zou een van de belangrijke oorzaken van hun succes zijn, zo erkent hij, maar wanneer hij voorstelt dat Nederlands links hun methoden overneemt, dan lijkt hij dat geld plots vergeten.
De PvdA-er hield op 9 november een jaarboek-lezing in de nieuw opstartende Leidse vrijplaats. Hij vertelde daar dat er binnen de Leidse PvdA een flinke discussie was ontstaan rond dwangarbeid naar aanleiding van de kritieken en acties van Doorbraak. De tegenstanders van dwangarbeid zouden daardoor de wind in de zeilen hebben gekregen en de fractie een onderzoek hebben laten instellen. Dat tekent de impact van de inzet van Doorbraak, en dat is mooi. Maar het beïnvloeden van die partij was niet onze doelstelling, en het halfwassen onderzoek dat gedaan werd zet geen zoden aan de dijk richting afschaffing van de dwangarbeid.
Buitenparlementaire actiegroepen zouden linkse partijen voortdurend onder druk moeten houden, net als de Tea Party dat in Amerika doet met de Republikeinen, vindt Renema echter. Hij complimenteerde Doorbraak en lijkt buitenparlementair links belangrijker te willen maken, en dat zal actievoerders goed in de oren klinken. Maar voor de PvdA-er blijft de parlementaire politiek centraal staan, want die actievoerders zouden zich wel blijvend moeten richten op partijen als de zijne, en die als “vehikel” voor hun doelstellingen moeten gaan zien. In een periode dat steeds meer kiezers het “politieke midden” verlaten – althans, dat is wat allerhande opiniemakers beweren – komt het verhaal van Renema als geroepen voor “middenpartijen” als de PvdA: het biedt immers een ideologie waarmee die vermeende middelpuntvliedende krachten tegengegaan kunnen worden, en waarmee de energie van actievoerders richting die partijen gekanaliseerd kan worden. Een probleem voor die denkwijze is wel dat veel actiegroepen basisdemocratisch zijn en als zodanig niet alleen buiten- maar ook anti-parlementair.
Renema schrijft overigens over zijn partij als onderdeel van “de linkse beweging”, en hij zegt dat je als actievoerder “je eigen politici” juist niet moet ontzien. Hoezo “eigen politici”? De PvdA is de partij die de administratieve apartheid heeft ingevoerd, neo-liberale hervormingen van het kapitalisme heeft doorgedrukt, miljarden naar de banken heeft toegesluisd en bezuinigt op de uitkeringen. De partij is ook voor geheime diensten, voor het koningshuis, voor de NAVO en stemde in met diverse recente imperialistische oorlogen. Wie hier iets links in kan herkennen, mag het zeggen. Maar Renema’s ideeën slaan binnen zijn partij mogelijk wel aan. Een artikel dat de dag voor zijn Leidse lezing verscheen in het NRC kon naar verluidt op de welwillende belangstelling rekenen van Renee Cuperus van de PvdA-denktank Wiardi Beckman Stichting.
Keynes
Dat de tegenstellingen tussen de progressieve partijen en radicaal-links levensgroot zijn, valt ook meteen op in het interview “Ik vertrouw de markt niet”, dat jaarboekredactieleden Jasper Lukkezen en Merijn Oudenampsen hielden met de Delftse hoogleraar Alfred Kleinknecht. Deze GroenLinkser wordt door hen enthousiast geïntroduceerd als een neo-keynesiaan. Het keynesianisme is kortgezegd de ideologie van het fordisme, van de vorige fase van het kapitalisme. De Duitse auteur Detlef Hartmann, die in het vorige nummer van Kritiek geïnterviewd werd en op verzoek van de redactie begin dit jaar een lezing hield in Amsterdam, is volkomen terecht minder enthousiast over dat keynesianisme. “De stadia van het bloedige tayloristische/fordistische offensief, zoals die in de Eerste en met nog meer agressiviteit in de Tweede Wereldoorlog onder het regime van ‘keynesianisme’ en ‘New Deal’ met haar instituties van de wereldeconomie (IMF, Wereldbank, GATT) haar doorbraak organiseerde, kunnen hier niet worden belicht. Het is toch wel veelzeggend voor het zich beroepen op Keynes binnen delen van het spectrum van nieuwe sociale bewegingen, hoe dit bloedige karakter wordt gerelativeerd en hier aan voorbij wordt gegaan.”
De neo-keynesiaan Kleinknecht komt al snel op de proppen met die eeuwige schijntegenstelling van het slechte Angelsaksische en het betere Rijnlandse kapitalisme. Een nauwelijks bestaand onderscheid dat feitelijk alleen relevant is voor propagandisten, in sommige gevallen van anti-Amerikaanse snit. Het is lood om oud ijzer, als we concreet van onderop kijken naar managementmethoden en uitbuitingsgraad. Opvallend genoeg is de GroenLinkser het minst kritisch op de “vrije markt” als het om het milieu gaat. “Hier geloof ik in de marktwerking”, zo zegt hij, “in die zin dat als de prijs van een grondstof maar hoog genoeg wordt het vanzelf rendabel wordt om technieken te ontwikkelen die zuiniger zijn of een goedkoper substituut gebruiken”. In werkelijkheid zien we vaak juist het omgekeerde gebeuren, bijvoorbeeld bij olie en gas, toch twee van de belangrijkste grondstoffen. Na het stijgen van de prijzen zijn hypervervuilende technieken als het afgraven van teerzand in Canada, en fracking voor gas en nu ook olie rendabel geworden. Hele landstreken worden eraan opgeofferd!
Als linkse partijen het voor het zeggen hadden, dan zou Kleinknecht het wel weten. Hij zou dan “geld vrijmaken” voor “regulering” van “de onderkant van de arbeidsmarkt. Verplicht mensen met activerend beleid om te gaan werken en maak tegelijkertijd dat werk zekerder en lonender is. Je moet niet bang zijn om als overheid zelf de touwtjes in handen te nemen”, zo zegt hij. En daar hebben we het, daar komt het bij sociaal-liberalen altijd weer op uit: mensen dwingen, de mensen aan de onderkant natuurlijk. Maar wat als die mensen liever zelf “de touwtjes in handen” houden? Dat is de discussie waar het ons om zou moeten gaan, hoewel het wel een heel korte is. Dat debat gaat namelijk zo: “Wij zijn GroenLinks, we willen jullie dwingen.” Reactie: “Nee, wij willen niet gedwongen worden.” GroenLinks: “We doen het toch, voor jullie eigen bestwil.” Reactie: “Rot op, dat maken we zelf wel uit.” Klaar, einde discussie!
Kleinknecht heeft het verder voornamelijk over het bevorderen van “economische groei”, het probleem van de “winsten die niet productief worden geïnvesteerd” en de zorgen die hij zich maakt om het voortbestaan van de euro. Hij heeft wel kritiek op de “versoepeling” van het ontslagrecht, maar dan helaas vooral vanuit het perspectief van de bazen. “Dan valt bijvoorbeeld de opbouw van kennis stil, vooral die van bedrijfsspecifieke en persoonsgebonden ervaringskennis. Flexibel ontslag gaat ook ten koste van vertrouwen en loyaliteit van de werknemers”, aldus Kleinknecht.
Kolonisatie
In zijn artikel “Mentale kolonisatie door het management” beschrijft Hans Boot dat proces van flexibilisering precies vanaf de andere kant, die van de arbeiders. Heerlijk concreet beschrijft hij dat het uitbetalen van loon alleen nog geen garantie geeft dat bazen hun arbeiders optimaal kunnen exploiteren. Daartoe is in de loop van de kapitalistische geschiedenis een hele reeks controle-instrumenten ontwikkeld, van voortdurend aanwezige opzichters en hele bureaucratieën tot dwingende machinerieën en ideologische indoctrinatie. De nieuwste vormen van controle en beheersing omvatten vooral het gedwongen internaliseren van een “ondernemersbewustzijn” bij alle werknemers. Iets waar inmiddels de hele samenleving van doordrongen raakt.
“Wanneer de onderneming het leven zelf koloniseert, en zelfs onze dromen, dan wordt de vraag om daaruit te ontsnappen steeds beklemmender, steeds wanhopiger”, citeert Boot. Hij beschrijft hoe productiewijzen door de flexibilisering en het “just-in-time” management steeds instabieler worden, en zodoende om goed te blijven draaien steeds meer inzet en betrokkenheid vragen van de werknemers. De kosten gaan zo weliswaar omlaag, maar het productieproces wordt daardoor wel kwestbaarder. En daar liggen dus ook de kansen voor verzet, voor actie en sabotage. Door één schakel aan te pakken, kunnen werknemers samen een hele productieketen platleggen. Helaas zegt Boot daar niets over. Voor wat betreft actie en tegenmacht van werknemers beperkt hij zich tot de uitgangspunten van de Nieuwe Vakbeweging, die hij overigens zeer terecht zwaar bekritiseert. Volgens hem sluiten de methoden van de nieuwe bond namelijk goed aan bij die mentale kolonisatie, en hij spreekt dan ook van “human resources unionism”, in navolging van de gelijknamige managementmethoden.
Occupy
Even terug naar het Amerika van Renema. Daar heeft Obama onlangs de verkiezingen gewonnen, onder meer door in te spelen op de groeiende invloed van niet-witten en vrouwen. Ook in Nederland ontstaat langzamerhand een multi-etnische samenleving waarin ook vrouwen steeds meer vooraanstaande posities innemen. Enigszins vervreemdend is het dan om een discussie over de toekomst van links te lezen in een jaarboek waarvan de uitgekozen auteurs zonder uitzondering wit, man en hoogopgeleid zijn. Maar goed, naast het artikel van Boot is er in het jaarboek nog een flink aantal goede artikelen te lezen. Te denken valt aan “Links zijn” van Jan Blommaert, die opmerkelijk eenvoudig en doeltreffend een aantal linkse kernwaarden op een rijtje zet. Men hoeft het niet met alles eens te zijn (de moderne staat wordt niet, maar was altijd al de dienaar van de kapitalistische economie, dat is niets nieuws: beide veronderstellen elkaar) om er toch geïnspireerd van te raken.
Ook is er het artikel “Tussen droom en daad” van Mathijs van de Sande over “de prefiguratieve politiek van Tahrirplein en Occupy”. De Doorbraak-activist laat zien dat in de tentenkampen nieuwe samenlevingsvormen worden uitgeprobeerd, geprefigureerd. De succesvolste tentenkampen worden opgezet midden in lokale politieke en economische breuklijnen, zo gezegd midden op het strijdterrein, waarna men die breuken gaat oprekken. De concrete omgeving is voor prefiguratieve politiek van wezenlijk belang, aldus Van de Sande, en zomaar ergens een paar tenten opzetten is dus onvoldoende. Dan ontbreekt de strijd en verwordt het kamp tot een ritueel van een kleine gesloten gemeenschap. Het begrip “prefiguatie” is best nuttig bij de analyse van linkse activiteiten: wat te denken van de samenleving met arbeidsdwang die Kleinknecht graag eens zou laten proefdraaien?
Ook zeer lezenswaardig is het stuk “De bevrijdende kracht van het communisme” van Kritiek-redacteur Ron Blom, waarin hij pleit voor het terugeisen van het in diskrediet geraakte communisme, dat toch als kernwaarden gelijkheid en rechtvaardigheid heeft. We kunnen bijvoorbeeld best weer de boer op met het experiment van de Parijse Commune met z’n zelfbestuur. Die opstand “heeft de vormen van volkse zelforganisatie en zelfbeheer geïnspireerd die tijdens historische revolutionaire crises steeds weer opdoken en opduiken: arbeidersraden, sovjets, soldatencomités, industriële cordons, buurtgemeenschappen, agrarische communes en pleinbezettingen. Allemaal gericht op het deprofessionaliseren van de politiek, op het wijzigen van de arbeidsdeling tussen gepriviligeerde leiders en het volk, op het scheppen van voorwaarden voor het afsterven van de staat als afzonderlijk bureaucratisch lichaam.” En dat is hard nodig, aldus Blom, want “het communisme is verstrikt geraakt in de netten van een bureaucratisch staatsraison en dienstbaar gemaakt aan een totalitair project”.
Stalin
Merkwaardig genoeg treffen we in zijn eigen jaarboek dan wel weer een interview aan met leider Peter Mertens van de Belgische ex-stalinistische PvdA. In een eerder interview in een Belgisch blad verklaarde Mertens: “Wij zijn geen stalinisten en wij zijn geen maoisten.” Op de vraag of hij Stalin en Mao dictators en massamoordenaars zou noemen, antwoordde hij echter vaag: “Zijn er misdaden gebeurd onder Stalin en onder Mao? Jazeker. Absoluut. Ik heb vraagtekens bij wat er allemaal in China en in de Sovjet-Unie is gebeurd. Maar ik zal mij niet laten verleiden tot platitudes waarin alles zwart of wit is. Er is ook grijs. Zijn er dan geen mooie dingen gebeurd onder het socialisme?” Waarmee hij het afstand nemen van Stalin en Mao gelijk stelt aan afstand nemen van het socialisme als geheel. Alsof er geen vrijere vormen van socialisme zouden bestaan! Stalin en ook Mao hebben naast tientallen miljoenen anderen ook heel wat collega-communisten om zeep laten helpen, juist omdat die in een bevrijdender systeem geloofden.
Een partijgenote van Mertens zei elders dat men Belgische christen-democraten toch ook niet afrekent op de steun aan de fascist Franco in 1936. Dat klopt, maar dat is dan ook driekwart eeuw geleden. De vorige PvdA-leider Ludo Martens bracht in 1994 nog het boek “Een andere kijk op Stalin” uit waarin hij het onomwonden opnam voor de dictator. In datzelfde jaar bracht hij ook nog een bezoek aan Noord-Korea, waar hij de toenmalige chef Kim Il Song een veer in de reet stak. En in de aanloop naar de beide Golfoorlogen toonde Martens zich positief over het moorddadige regime van Saddam Hussein. Pas vijf jaar geleden loste Mertens Martens af.
Het is natuurlijk prima dat een stalinistische partij democratiseert, en net als de Nederlandse SP het maoïsme achter zich laat, maar de vraag blijft waarom Mertens het dan toch zo moeilijk vindt om afstand te nemen van dictators en hun regime. Omdat hij dan het socialisme zou afvallen? Dat lijkt hij al een beetje gedaan te hebben, wanneer hij in het jaarboek zegt de Occupy-slogan van de 99 procent een goede leuze te vinden. “Dat is een heel sterke leus omdat hij laat zien dat alle lagen slachtoffer zijn van het kapitaal, van illegale werkers tot managers. De komende tien jaar zullen we een gemeenschappelijk front op moeten bouwen van die 99 procent.” Een echte marxist zou, denk ik, niet zo makkelijk heen stappen over de dagelijkse klassenstrijd van de werknemers tegen hun bazen, en suggereren dat plots 99 procent van de mensen een gezamenlijk belang heeft. Voor Mertens hoeven we het jaarboek niet aan te schaffen, maar er staat verder voldoende moois in voor een gang naar de linkse boekhandel.
Eric Krebbers