Over (het recht op) economische groei (crisis-discussie deel 9)
Deze negende bijdrage aan de discussie over kapitalisme, crisis en verzet komt van Gonnus Doeven.
Meer bijdragen aan dit debat vind je bij het thema “Discussie”. |
Economische groei betekent dat er elk jaar meer geproduceerd wordt dan het jaar ervoor. Groei wordt gemeten met het bruto nationaal product (bnp). De nadruk ligt hierbij dus op de productie. Die kan op drie manieren (1) stijgen: 1. Meer mensen gaan betaald werken. 2. Er wordt meer geproduceerd per persoon (bijvoorbeeld door automatisering). 3. Mensen gaan langer werken (bijvoorbeeld vrouwen, en nu ook de ouderen die meer uren moeten gaan maken of langer door moeten werken, het vitaliteitspakket zit er aan te komen).
Het nut van economische groei is dat jij en ik het een beetje beter kunnen krijgen. Het loon kan wat omhoog en de overheid kan tegemoetkomen aan het groeiende beroep op de overheid zonder de belastingen (fors) te hoeven verhogen. Economische groei houdt de burger tevreden. Het is vooral de overheid die economische groei probeert te stimuleren, in de hoop op zoveel mogelijk werkgelegenheid. Tegelijkertijd probeert het bedrijfsleven de werkgelegenheid te verminderen, vanwege de loonkosten.
Cruciaal is echter de verkoop. Als wij niet kopen wat er geproduceerd wordt, dan hebben de overheid en de bedrijven een stuk minder inkomsten dan ze hoopten, en door de (te) hoge, nu onverkoopbare, productie lijden bedrijven al snel verlies. En dan vallen er ontslagen en moet de overheid bezuinigen, en dan worden we ontevreden. De overheid en de bedrijven zouden de klant het liefst willen verplichten om een bepaald percentage van zijn inkomen te besteden aan consumptie.
Eigen belang
Toen de overgang plaatsvond van het gilde- en het feodale systeem naar het kapitalisme in de tweede helft van de achttiende eeuw stonden (tot mijn verrassing) een paar vragen centraal.(2) Men vroeg zich af: als mensen vrij hun eigen belang mogen nastreven, hoe 1. zorgen we er dan voor dat er niet teveel van het een wordt geproduceerd en te weinig van het andere, hoe voorkomen we bijvoorbeeld het gevaar van pakweg 20 bakkers en maar 1 smid, en 2. hoe voorkomen we uitbuiting? Met uitbuiting werd gedoeld op de uitbuiting van de klant. Hoe wordt ervoor gezorgd dat er geen te hoge prijs aan hem wordt gevraagd?
In die tijd vonden veel uitvindingen plaats met allerlei mogelijkheden. Die werden niet volop benut door de strenge regels van het gildesysteem. Men vermoedde dat als het nastreven van het eigen belang voorop kwam te staan, die uitvindingen meer toegepast zouden worden. Maar men was tegelijk benauwd om de regels los te laten vanwege bovengenoemde vragen.
Aan deze discussie nam ook Adam Smith (1723-1790) deel. Die zei: laat de regels maar los, laat de markt maar vrij, want je zult zien: het regelt zich vanzelf. Door marktmechanismen wordt precies datgene geproduceerd waar behoefte aan is, in de juiste hoeveelheden en voor de juiste prijs. Hij had het over “een onzichtbare hand”. Doordat mensen hun eigen belang – privéwinst – gaan nastreven, zullen ze precies het goede doen. Iemand zal er uit eigen belang voor kiezen om niet de eenentwintigste bakker te worden, want dan verkoopt hij zijn brood niet. Hij zal beslissen om de tweede smid te worden.
De theorie van Smith heeft zich nooit kunnen bewijzen. De ontwikkelingen gingen te snel. Smith heeft, zo lijkt me, dat nooit kunnen voorzien. Begin negentiende eeuw, zeg maar 15 jaar na zijn dood, was er al sprake van de eerste massaproductie.
Winst
Nadat het najagen van het eigen belang en privéwinst werd geaccepteerd, werd het voor een groeiende groep mensen aantrekkelijk om risico’s met hun geld te nemen, in de hoop dat het hen winst zou opleveren. Men kan winst realiseren door óf een zo groot mogelijk verschil te bereiken tussen de kostprijs en de verkoopprijs, óf door zoveel mogelijk producten te verkopen, een zo groot mogelijke afzet dus. Beide gebeurden.
Omdat de verkoopprijs niet te hoog kon worden – want dan werd het product niet verkocht –, moest de kostprijs laag blijven, liefst zo laag mogelijk. Dus moesten de arbeid en de grondstoffen zo goedkoop mogelijk zijn. Er ontstond daardoor een niet door Smith voorzien probleem. De uitbuiting vond niet plaats bij de klant, maar bij de arbeider. Aan goedkope grondstoffen kwam men door het koloniseren van andere werelddelen. Tegelijkertijd ging men zoveel als mogelijk was produceren. Dat was al snel heel veel, dankzij technische ontwikkelingen.
De afzet van de grote hoeveelheid productie was redelijk lange tijd geen enorm probleem. De behoeften van de koopkrachtige klanten waren groot genoeg om de geproduceerde goederen af te nemen. Bovendien groeide de koopkracht bij een steeds grotere groep mensen. Tergend langzaam weliswaar, maar toch.
Het was (en is) voor de werkgevers helemaal niet zo erg dat arbeiders langzamerhand loonstijgingen afdwongen, want daarmee verwierven ze ook koopkracht, wat voor de producent zo enorm belangrijk was (en is) om de geproduceerde goederen te kunnen verkopen. Loonstijgingen gaan weliswaar op korte termijn ten koste van de winst van de producent, maar op de wat langere duur zorgt het wel voor het voortbestaan van de producent en op termijn ook voor groeiende winsten. Eisen voor hoger loon zijn bepaald niet tegen het belang van het kapitalisme.
Nog steeds verkeert de arbeider in ellendige omstandigheden. Het gaat echter niet om dezelfde arbeiders van toen. Die behoren inmiddels zelf tot de groep koopkrachtige mensen. De goedkope arbeider wordt nu elders gezocht en gevonden. Er zijn ook arbeiders die bereid zijn om voor weinig geld te werken, en daarvoor naar Nederland komen. Dan geldt de vrije markt ineens niet meer, en wordt er keihard geroepen om maatregelen.
Verzadigde markt en crisis
Het kapitalisme kent een belangrijke bedreiging vanuit zichzelf, en deze bedreiging heeft zich al een paar keer bijna waargemaakt: dat de handel stil komt te liggen, de crisis.(2) Die bedreiging heeft te maken met twee aspecten: vertrouwen en luxe. Zolang de consument het vertrouwen heeft dat de handel en de economie goed blijven gaan, dat hij voorlopig voldoende inkomen heeft, is hij best bereid, gretig zelfs, om de voor hem geproduceerde luxe te kopen.
Maar als dit vertrouwen om wat voor reden dan ook kleiner wordt of verdwijnt, dan gaat de consument bezuinigen of sparen en geeft hij minder uit. De mogelijkheden om minder te consumeren zijn groot. Vliegvakanties, ipads, breedbeeld-tv’s, tuinfornuizen, blue-rays, enzovoorts: de consument heeft ze niet echt nodig, en hij kan vrij gemakkelijk besluiten om ze niet te kopen. Juist omdat hij steeds meer gebaseerd is op luxe, is onze handel buitengewoon kwetsbaar.
Wat gebeurde er nu in de jaren 30, bij de eerste grote en wereldwijde crisis? Heel in het kort: de handel (verkoop) kwam stil te liggen. De groep mensen die koopkracht hadden, hadden inmiddels wel genoeg spullen. De vraag kon het aanbod niet bijhouden. Dat is het probleem van de verzadigde (koopkrachtige) markt. Daarnaast had een grote groep mensen goederen gekocht met geleend geld. De banken waren reuze onvoorzichtig geweest met het verlenen van krediet. Toen al.
Economische groei heeft continu vernieuwing nodig, opdat de (koopkrachtige) klant bereid blijft om te kopen. Het is continu nodig om dat wat goed is te vervangen door nog iets beters, of mooiers, of milieuvriendelijkers. Ondernemers als Henk Keilman (3) en hoogleraren als Willem Vermeend (4) willen liefst de samenleving helemaal opnieuw inrichten met milieuvriendelijke spullen. Wat een economische groei! Bedrijven krijgen vaak miljoenen aan subsidies om hun producten te vernieuwen, de speur- en ontwikkelingssubsidie via Senter Novem.
Na het rapport van de Club van Rome uit 1973 gold het milieu als een belangrijk argument om grenzen aan de groei te stellen. Tegenwoordig zijn er tal van glossy’s die beweren dat we niets aan welvaart hoeven in te leveren en toch milieuvriendelijk kunnen leven.
Banken
Bij banken en andere financiële instellingen werkt het eigenlijk niet veel anders met de afzetproblemen. Het aanbod van geld is met grote regelmaat groter dan de vraag naar geld. Maar dat geld bij de banken moet renderen. En dus worden er aan de lopende band onverantwoorde risico’s genomen om het geld weg te kunnen zetten, om daarmee zo lang mogelijk winst te maken, telkens net zolang tot de boel uit elkaar spat. Het boek “Erger dan liefde” (1993) van Roel Jansen gaat niet over liefde, maar over iets nog ergers: de financiële markt. Jansen beschrijft de geschiedenis van de ene na de andere crisis, waarbij steeds bewust de risico’s werden genegeerd. Men leert geen lessen van de crisissen, maar nieuwe trucjes.
De hypotheekcrisis in 2008 in de VS en het verkopen van deze schulden in kleine pakketjes was alleen maar het volgende trucje in deze lange reeks. Geld werd uitgezet tegen een lage rente bij mensen die het zich eigenlijk niet konden permitteren: sub-prime hypotheken. En zodra de rente steeg, kwamen er grote problemen.
En nu is er een schuldencrisis binnen Europa zelf. Heel veel geld is er uitgeleend aan landen als Griekenland en Portugal. Niet alleen door banken, maar ook door pensioenfondsen en verzekeraars, instellingen die bulken van de miljarden. Ook hun geld moet renderen. Gelukkig waren die landen bereid om leningen aan te gaan, om zich in de schulden te steken, zodat wij met het rendement onze pensioenen konden uitbetalen zonder al te hoge premies te hoeven af te dragen.
Goede bedoelingen
Veel goede bedoelingen – denk ik – van met name de overheid en het bedrijfsleven, maar ook sommige ngo’s, gunnen iedereen op de wereld eenzelfde welvaart als de onze. Ik denk dan aan het Schoklandakkoord, de millenniumdoelen, de klimaatconferenties, de campagnes HIER en EEN. (Je zal niet de enige zijn als je deze campagnes niet kent, maar het zijn enorme samenwerkingsverbanden van organisaties, die ongetwijfeld veel geld krijgen. Zoek ze maar eens op het internet.) Het zijn de gemeenste goede bedoelingen. Want pakweg 20 procent van de wereldbevolking verbruikt pakweg 80 procent van de grondstoffen en beschikt over ongeveer 75 procent van het vermogen. Met een welvaart als de onze is er dus domweg niet genoeg voor iedereen. Deze getallen zijn echt niet onbekend. Ze worden bewust genegeerd, want o jee, we willen het best goed bedoelen, maar eerlijk delen is er niet bij, en al helemaal niet in een hoog tempo.
Het kapitalisme – het najagen van eigen belang, van winst – heeft veel, te veel, nadelen. De vragen die gesteld werden bij de overgang naar het kapitalisme zijn akelig terecht gebleken. Er is veel te veel van het een – luxe – geproduceerd, en veel te weinig van het ander – basisbenodigdheden. Het kapitalisme is van begin af aan niet in staat gebleken om de welvaart wereldwijd te spreiden, om iedereen van een voldoende bestaansniveau te voorzien. Niet tussen landen onderling, en niet binnen landen zelf. Ook in rijke, geïndustrialiseerde landen zijn er grote groepen mensen die moeite hebben om rond te komen. Ook in Nederland.
Misdaden tegen de menselijkheid
Niet alleen tijdens oorlogen vinden misdaden tegen de menselijkheid plaats. De misdaden tegen de menselijkheid die wij begaan hebben (en nog steeds begaan!) voor het verkrijgen en behouden van onze welvaart zijn eveneens talrijk. Om er maar een paar te noemen:
– Engeland kon de industriële revolutie grotendeels bekostigen dankzij de opbrengsten van de slavernij.
– Door deze industrialisatie was er een grote en snel groeiende behoefte aan grondstoffen, die goedkoop uit Afrika werden gehaald door dit werelddeel zich bijna geheel toe te eigenen via kolonisatie.
– Zowel bij de kolonisatie als bij de dekolonisatie – pas na de Tweede Wereldoorlog! – is met regelmaat keihard opgetreden.
– Nederland heeft zijn welvaart vanaf de negentiende eeuw vooral gefinancierd met het zwaar onderdrukkende cultuurstelsel in Indonesië.
– Vluchtelingen en migranten laten samenklitten op het Italiaanse eiland Lampedusa, omdat we ze de toegang weigeren tot onze welvaart.
En nog steeds: ook de huidige situatie, waarbij 2 miljard mensen in grote armoede leven en waarvan 800 miljoen mensen structureel honger lijden, is een misdaad tegen de menselijkheid omdat er wereldwijd voldoende voedsel wordt geproduceerd om iedereen dagelijks ruim te voeden, en omdat we niet in staat willen zijn en feitelijk weigeren om daar verandering in te brengen. Het moet een keer tot mensen doordringen dat het zo niet langer kan! Vasthouden aan kapitalisme en doen alsof economische groei voor iedereen het beste is, terwijl nu al 250 jaar lang het tegendeel blijkt, is een net zo onmenselijke praktijk als bijvoorbeeld slavernij en kolonisatie.
Wat nu? Hoe veranderen we deze economische orde? Er is in het verleden al zoveel gezegd, geschreven en gedaan dat ik niet weet wat er nog aan toe te voegen valt. Desalniettemin, zolang er niet geluisterd wordt, moet het steeds opnieuw gezegd, geschreven en gedaan worden. Om de huidige economische orde te laten functioneren wordt er aan gewerkt en over nagedacht door duizenden en duizenden mensen, en dan nog lukt het niet goed, en soms totaal niet, zoals nu. We hoeven niet van onszelf te eisen dat we als kleine organisatie of zelfs als linkse beweging een totaal andere werkbare visie neerzetten.
Er zijn in het verleden goede aanzetten geleverd, tot en met uitgewerkte plannen. Die kunnen we best een nieuw leven inblazen. Neem het Rapport Tinbergen van de VN uit begin jaren 70.(5) Dat werd toen ondersteund door pakweg 200 landen, bijna alle toen bestaande landen dus. Toen de oliecrisis kwam, haakten vooral de geïndustrialiseerde landen af. Of neem “De winst van een democratische economie”,(6) een boek met uitleg en een aantal voorbeelden, met als mooiste een voorbeeld uit Baskenland. Aktie Strohalm heeft ook boeken gepubliceerd over het anders aansturen van de economie, bijvoorbeeld “Het gelijk van het genoeg”,(7) en het boek “Greep op groei”(8) waarop ze zelf een aantal economen hebben laten reageren in de hoop dat de discussie verder zou gaan. Helaas is dat niet gebeurd. Het concept van de “mondiale voetafdruk” is ook een mooi uitgangspunt, zie onder andere bij de organisatie De Kleine Aarde. Er is ook een groep mensen bezig, ook al genoemd door Klasse! in hun reactie in deze discussie, met de verklaring van Tilburg. Ook die groep wil zo snel mogelijk naar een andere economische orde. En er zijn ook goede voorbeelden geweest in Zuid-Amerika en Afrika, bijvoorbeeld onder Nyerere. Persoonlijk weet ik hier niet heel veel van, maar wellicht kunnen anderen me aanvullen.
Voor mij ligt in ieder geval één ding vast: er moet gedeeld worden. Er zijn twee soorten rijkdommen, en beide moeten herverdeeld worden: geld en vermogen, en producten. Geld kunnen we vooral halen bij de rijken: hoe rijker, hoe meer. Als ze dit vervelend vinden, dan hadden ze maar niet zo rijk moeten worden. Producten zijn verspreid over een grotere groep klanten – want wat moet een rijke met 20 tv’s en 10 badkamers? – en moeten dus gehaald worden bij de grote middenklasse. Dat kan bijvoorbeeld door te zorgen dat de middenklasse er niet op achteruit gaat in inkomen, zodat ze de duurder wordende producten nog wel kunnen betalen. Die producten worden duurder omdat er meer betaald gaat worden voor de grondstoffen en de arbeid. Dan kunnen de mensen die daarvan leven ook meer verdienen en ook eens wat kopen, een toilet of zo. En winst is voor een deel overbodig vermogen. Winst wordt bijvoorbeeld uitgekeerd aan de aandeelhouders, of hij wordt gebruikt voor overnames van bedrijven om sterker te staan. Als een goedlopend bedrijf wordt overgenomen, wordt er geen enkele nuttige waarde toegevoegd.
Er moet een enorme bereidheid ontstaan om minder welvarend te willen en moeten zijn. Ik zat laatst heerlijk te fantaseren over een gigantische informatieaanval, met overal grote en kleine informatiebommetjes. Krijgen de mensen wat terug voor dat inleveren? Nou, eerst maar eens niets, eerst maar eens uit rechtvaardigheid, want eerlijk zullen we alles delen. Toch? Dat is overigens een citaat van Jan Peter Balkenende. De rijken hebben zich de afgelopen jaren – en eeuwen – veel te veel toegeëigend waar ze geen recht op hadden en hebben, dus dat geven ze – we – eerst maar eens terug.
Daarnaast is het – als we van economische groei afzien – op termijn heel goed mogelijk dat mensen op een gegeven moment met minder uren werk hetzelfde inkomen kunnen behouden. Dat we in plaats van afwachten of we met de pensioensleeftijd nog fit genoeg zijn, de vrije tijd naar voren halen, door bijvoorbeeld in plaats van 40 maar 20 uur per week te gaan werken. Dat is toch wel een aanlokkelijke gedachte, lijkt me.
Wie krijgen we zover? Daar heb ik nog nauwelijks over nagedacht. Doorbraak wil vooral van onderop het kapitalisme ten val brengen. Of ik dat ook vind? Maar naar wie we ons ook richten: het verhaal dat we brengen, moet zo zorgvuldig mogelijk zijn beredeneerd, bijvoorbeeld bij het maken van flyers. Dat kost tijd, en die tijd moeten we nemen.
Gonnus Doeven
Noten
1. “Moet groei?”, Frank Mulder en Freek Koster, 2008.
2. “De ontwikkeling van de economische samenleving”, Robert L. Heilbronner, 1977.
3. “Crisis? Hoezo crisis?”, Henk Keilman, 2009.
4. “De WIJ economie”, Willem Vermeend, 2009.
5. “Naar een rechtvaardiger internationale orde”, olv Jan Tinbergen, 1976.
6. “De winst van een democratische economie”, Bas de Gaay-Fortman en Henk Thomas, 1976.
7. “Het gelijk van het genoeg”, Henk van Arkel, 1992.
8. “Greep op groei”, Frank Biesboer (red.), 1993.