De radicale actiebeweging van de jaren 80
In de jaren 80 kende Nederland een aanzienlijke buitenparlementaire en deels anti-parlementaire actiebeweging. De radicale vleugel daarvan kwam met name voort uit de kraakbeweging, en bestond grotendeels uit actievoerders die zichzelf omschreven als autonomen en anti-imperialisten. Doorbraak probeert te leren van hun ideeën en praktijken, en van hun opkomst en ondergang.
Waarom speciaal aandacht voor de radicale actiebeweging van de jaren 80?
Daar zijn verschillende redenen voor. Die beweging komt regelmatig terug in het nieuws, zoals bij de ‘Duyvendak-affaire’ van augustus 2008. En nu er een kraakverbod dreigt, worden ook steevast weer de schijnwerpers op de beweging van destijds gericht. Daarnaast hebben enkele leden van Doorbraak hun politieke wortels in die tijd, en zijn sommige anderen later actief geworden in organisaties die ideologisch geïnspireerd zijn door die autonome beweging van de jaren 80. Doorbraak wil proberen te leren van de ervaringen van actievoerders van toen, maar hun praktijken en ideeën niet van een veilig afstandje beoordelen, laat staan veroordelen. Dat zou ook absurd zijn, omdat de beweging actief was in volledig onvergelijkbare politieke, economische en sociale omstandigheden. Zelfs actievoerders van toen, die er dus bij waren, kunnen makkelijk bekropen worden door een gevoel van vervreemding als ze terugkijken naar die tijd.
Maar als die beweging zo duidelijk een product van zijn tijd was, hoe kunnen huidige linkse activisten daar dan nog wat van opsteken?
De beweging van de jaren 80 ontstond tegen de achtergrond van de toenmalige economische herstructurering van de massa-industrie van het fordisme naar het post-fordisme met zijn enorme dienstensector. Dat leidde onder meer tot een enorme jeugdwerkloosheid. Onder veel afgeschreven jongeren heerste het gevoel er niet bij te horen, en een groeiend deel van die ”no future”-generatie wilde op den duur ook niet meer deelnemen aan de maatschappij. Voorzien van uitkering of studiefinanciering, die bevochten was door de generatie van hun ouders, begonnen ze te experimenteren met eigen sociale, culturele en politieke initiatieven. Wereldwijd schiep de Oost-West confrontatie destijds ook wel enige ideologische ruimte voor verzetsbewegingen en alternatieve ideeën en levenswijzen. Maar het lukte de beweging helaas nooit om verder te komen dan de zijlijn van de maatschappij. Het einde van de Koude Oorlog eind 1989, de algehele verrechtsing en de economische opgang begin jaren 90 maakten grotendeels een einde aan de hoogtijdagen van “de beweging”. De omstandigheden anno 2009 zijn heel anders – hoewel er ook nu een economische crisis groeit – en de praktijken van toen zijn dus niet zomaar over te plaatsen. Toch kunnen we wel leren van de ervaringen van de autonomen en anti-impi’s, van hun sterke en zwakke punten. Om zichzelf opnieuw uit te kunnen vinden en vooruitgang te kunnen boeken, moet links immers ook zijn eigen verleden goed kennen, en de radicale beweging van de jaren 80 maakt daar zeker deel van uit.
De beweging kwam razendsnel op in de tweede helft van de jaren 70. Wat maakte hem zo aantrekkelijk?
Links was in die tijd veel nadrukkelijker aanwezig in het publieke debat, en dat schiep ook ruimte voor een relatief positieve pers over buitenparlementair links. Beelden van krakers, of van actievoerders tegen kerncentrales of militarisme, hadden een grote mobiliserende werking op jongeren. Velen raakten begeesterd door het vrijheidsgevoel dat de nieuwe beweging uitstraalde, de spontaniteit, de creativiteit, de bluf, het plezier, het enthousiasme en het vooral anti-autoritaire levensgevoel. Vanuit zijn do-it-yourself-mentaliteit bood de beweging ruimte aan ontelbare initiatieven. Naast woongroepen en politieke organisaties werden er ook allerlei eigen linkse bandjes, muziekpodia, media en bedrijfjes opgezet. Verder begon men, mede onder invloed van het feminisme, ook het persoonlijke als iets politieks te zien, en zo politiseerde de beweging feitelijk het hele leven. In woongroepen wilde men alvast zoveel mogelijk experimenteren met gelijkwaardiger manieren van samenwonen. Bij wonen en werken in de beweging was het nadrukkelijk de bedoeling dat collectiviteit en verantwoordelijkheid voor elkaar voorop stonden.
Maar het bleef bij een beweging van werkloze jongeren?
De beweging was veel gevarieerder dan nu vaak voorgesteld wordt. Naast krakers en werklozen deden er zeker ook veel huurders en werkenden mee. Maar wel waren ze inderdaad vrijwel allemaal relatief jong en gezond van lijf en leden. Om echt mee te kunnen doen in de beweging, en er echt bij te horen, moest een actievoerder zich er feitelijk volledig in onderdompelen. Actievoeren was voor velen een fulltime job, en zoveel tijd hadden eigenlijk alleen de werklozen en studenten. En er ontstond langzamerhand steeds meer een naar binnen gerichte subcultuur met eigen omgangsvormen, dresscodes en muzieksmaken. Het werd voor buitenstaanders moeilijker om aan te haken en tegelijk zag een groeiend aantal actievoerders geen perspectief meer voor zichzelf binnen de beweging. Juist die aanvankelijke aantrekkingskracht legde zo op termijn helaas de verdere groei van de beweging aan banden.
Hoe waren al die initiatieven onderling georganiseerd?
De vele kleine groepen en individuen waaruit de beweging feitelijk bestond, hadden vaak zeer uiteenlopende opvattingen over de onderwerpen waarmee ze aan de slag wilden gaan, en ook over de manier waarop dat dan moest gebeuren. De eenheid van de beweging was meer een gevoel dan een realiteit. En het is dus ook eigenlijk niet goed mogelijk algemene uitspraken te doen over ‘de’ beweging. Die diversiteit aan opvattingen en werkwijzen werd door veel actievoerders als een groot goed beschouwd, huiverig als ze waren voor ieder centraal gezag. De beweging werd voornamelijk bijeen gehouden door sterke onderlinge sociale en subculturele banden. Lokale autonomie was het uitgangspunt bij de meeste gezamenlijke activiteiten. Regionale en landelijke samenwerking op bepaalde issues verliep meestal via min of meer open en tijdelijke platforms die soms jaren konden blijven bestaan. Een andere vorm van structuur waren de vele landelijke en lokale actiebladen waarin discussies gevoerd werden en acties besproken. Maar tot degelijke openbare lokale en landelijke structuren met een gedeelde politieke visie is het tragisch genoeg nooit gekomen, hoewel daartoe wel diverse keren pogingen zijn ondernomen. Er was veel zelfkritiek binnen de beweging, juist ook op dat gebrek aan organisatie. Maar die kritieken en de discussies waren gedoemd zich iedere paar jaar te herhalen doordat er geen formele structuren waren om samen conclusies mee te trekken en besluiten te nemen, en doordat steeds meer actievoerders ermee stopten omdat ze voor zichzelf geen perspectief meer zagen binnen de beweging. Dat leidde tot stagnering, tot een voortdurende herhaling van zetten, tot een soms rituele cultuur van acties en ontruimingen. Actievoerders haastten zich vaak van actie naar actie en van campagne naar campagne, zonder veel evaluatie achteraf, zonder er gezamenlijk van te leren. Praten over serieuze machtsvorming was voor velen taboe en daar kwam het dan ook nauwelijks van, terwijl er gedurende de hoogtijdagen mogelijk toch wel duizenden en duizenden actievoerders waren.
Waren de autonomen dan een soort anarchisten?
Nee, in sommige kringen van autonome actievoerders had men zelfs een uitgesproken hekel aan anarchisten, vanwege hun vermeende optimisme, vrijblijvendheid en spontanisme. Anarchisten werden soms voor de gein “hippies” genoemd. Maar in de beweging heerste wel een proletarische houding van principieel wantrouwen tegen alle autoriteiten en autoritaire politieke bewegingen en figuren. Met name tegen alle soorten deskundigen, tegen orthodoxe communisten en hun hierarchiën en bureaucratiën, tegen sociaal-democraten en andere linkse parlementariërs met hun zogenaamde verheffing van de arbeidersklasse. De beweging keek in principe van onderop, wat ook vanzelfsprekend en noodzakelijk is voor iedere beweging die serieus streeft naar bevrijding. Van oorsprong komt het autonome gedachtengoed uit Italië, waar arbeideristische groepen zich afsplitsten van de communistische vakbonden en partijen vanwege hun autoritaire, dogmatische en sociaal-conservatieve instelling. Op de Nederlandse actievoerders was echter vooral de Duitse radicale actiebeweging van invloed, waarin autonome en anti-imperialistische ideeën samengekomen waren. De autonome anti-autoritaire houding maakte in de Nederlandse beweging helaas ook de weg vrij voor enig anti-intellectualisme, en voor de arrogante houding die sommigen zich aanmaten die altijd alles al meenden te weten. Daardoor zat bij een deel van de actievoerders de radicaliteit vooral in hun heftige actievormen en veel minder in de inhoud van hun ideeën. Zo mondde het terechte wantrouwen tegen de autoriteiten bij tijd en wijle uit in een doelloze fysieke strijd tegen de politie.
Op welke thema’s was de beweging actief en welke liet ze links liggen?
De radicale beweging hield zich door de jaren heen vooral bezig met kraken, anti-fascisme, militarisme, kernenergie, repressie, en internationale solidariteit. Stuk voor stuk belangrijke thema’s. Voor een deel volgden de radicale actievoerders daarbij de opkomst van allerlei gematigder sociale bewegingen. Ze trachtten die te radicaliseren via scherpe acties, en door hun thema’s in een breder kader te plaatsen en inhoudelijke verbanden te leggen met andere kwesties. Die radicalisering kwam helaas zelden van de grond, maar de pogingen ertoe zorgden er wel voor dat de beweging zelf niet direct in een dodelijk isolement belandde. Op meer alledaagse strijdthema’s, die in het leven van het gros van de bevolking een grote rol spelen, gaven de radicale actievoerders vaak niet thuis. Gezondheidszorg, psychiatrie, scholing, kinderoppas en werk wisten bijvoorbeeld nauwelijks hun aandacht te trekken. Dat kwam deels doordat strijd vaak voortkwam uit het persoonlijke leven en dit soort thema’s voor de meeste actievoerders niet direct speelde, maar deels ook vanwege het minder spectaculaire karakter van de strijd daar omheen. Anti-kapitalisme was een terecht veel gebruikt begrip, maar helaas had het in de ogen van veel actievoerders voornamelijk betrekking op grote wereldwijde bedrijven, banken en instellingen. Zelden werd de tegenstelling arbeid-kapitaal concreet gemaakt in het eigen leven. De strijd voor het behoud van de uitkering, bijvoorbeeld, voerde ieder voornamelijk voor zich bij “de soos”. Er bestond wel een beweging van uitkeringsgerechtigden, maar het thema stond bij de meeste radicale actievoerders niet erg hoog op de agenda. Wel werd bijvoorbeeld actie gevoerd tegen de toen ingevoerde voordeurdelerskorting, maar dat was eerder omdat men die maatregel zag als een aanval op het wonen in groepen. Het werd verder in de beweging breed geaccepteerd dat actievoerders probeerden financieel rond te komen via onder meer proletarisch winkelen, het bestellen bij Wehkamp zonder daarvoor te betalen, het kantelen van gasmeters zodat de teller stopte en het oplichten van de verzekering. Jatten van het systeem werd niet als probleem gezien.
Hoe keken de radicale actievoerders aan tegen internationale solidariteit?
De van origine marxistische analyse van het anti-imperialisme speelde een belangrijke rol in de beweging. De actievoerders zagen goed in dat de bevrijdingsbewegingen in het Zuiden het best te steunen waren door hier in “de imperialistische metropolen” ook de strijd aan te gaan tegen instituten en bedrijven die huis hielden in de voormalige koloniën, zoals de NAVO, de IMF, de Wereldbank en allerlei multinationals. Later kwam in dat kader ook de Europese Eenwording nog even in beeld.
Welke bevrijdingsbewegingen werden er dan vooral gesteund door de autonomen en anti-imperialisten?
De belangrijkste was waarschijnlijk wel de anti-apartheidsstrijd in Zuid-Afrika. In de jaren 70 wisten communisten, sociaal-democraten en kerken het probleem van de apartheid eindelijk ook in het behoorlijk racistische Nederland op de agenda te krijgen. Daarna werd apartheid ook een belangrijk thema van de actiebeweging die op zijn beurt probeerde de strijd in woord en daad te radicaliseren. Zo werden multinationals als Shell en Makro op veel manieren onder druk gezet om niet langer te investeren in het apartheidsregime, soms met succes. Ook nationale bevrijdingsbewegingen in onder meer Midden-Amerika, Turkije, Koerdistan en Palestina konden op de welwillende aandacht van de beweging rekenen. Helaas had de steun voor het bevrijdingsnationalisme nogal eens een vrij onkritisch karakter, waardoor soms ook zeer autoritaire bewegingen op steun vanuit Nederland konden rekenen. Bij een enkele activist leek het wel alsof ze een vervangend “volk” in “de drie continenten” (Azië, Afrika en Latijns-Amerika) hadden uitgezocht om solidair mee te zijn, uit politieke armoede en gebrek aan serieus strijdende bevolkingsgroepen hier. Geïnspireerd door Duitse voorbeelden beseften sommige groepen actievoerders tegen het einde van de jaren 80 dat ze ook hier steun konden opbouwen voor geïllegaliseerde vluchtelingen en migranten uit die “drie continenten”. Uitgangspunt daarbij was het ondermijnen van de staat, en met name dan de controle van de staat over migratie. Zo brachten ze het anti-imperialisme weer thuis, en raakte het sterk vervlochten met anti-racisme en anti-fascisme.
Waren er eigenlijk ook zwarten, migranten of vluchtelingen actief betrokken bij de autonome beweging?
Erg weinig. En dat was niet erg goede reclame voor een beweging die nadrukkelijk beweerde anti-racistisch te zijn. Wel waren er regelmatig contacten met Surinaamse, Marokkaanse en Turkse organisaties in Nederland, maar die waren vaak nog voornamelijk gericht op de strijd in hun land van herkomst. Daarbij waren de meeste migranten en vluchtelingen niet erg bekend met het verschijnsel van het kraken van huizen. Maar de hoofdoorzaak van het witte karakter van de autonome beweging was waarschijnlijk voornamelijk demografisch: er waren destijds simpelweg nog relatief weinig “allochtone” jongeren, zoals ze vandaag de dag genoemd worden. Maar van degenen die er wel degelijk waren, woonde bijvoorbeeld in Amsterdam een deel ook gekraakt. Maar meestal behoorden ze niet tot de activistische kern van de beweging.
Naast anti-racisme stond de beweging ook voor vrouwenstrijd.
Een deel van de beweging vond feminisme van groot belang. In de anti-imperialistische theorieën werd het patriarchaat tot een van de kernproblemen gemaakt. Dat leidde onder meer tot aandacht voor vrouwenhandel en nieuwe voortplantingstechnologieën. De beweging werd daarbij geïnspireerd door strijdbare feministische voorbeelden uit Duitsland. Ook bijvoorbeeld pornografie en de paus werden aangepakt vanuit een feministisch standpunt. En militarisme werd in verband gebracht met machismo. Maar net als elders in de samenleving bleef in de beweging de machtsverhouding tussen mannen en vrouwen in de praktijk behoorlijk scheef. Er waren sowieso minder vrouwen actief, en degenen die dat wel waren, moesten regelmatig opboksen tegen een macho grote bekken-cultuur waarin bepaalde mannelijke bonzen het hoogste woord hadden. Er werden al snel krachtige vrouwengroepen opgericht die dat voortdurend aan de kaak stelden. Homo’s kwamen er over het algemeen niet of nauwelijks aan te pas, ofschoon er later wel een radicale flikkerbeweging opkwam.
De autonome beweging grossierde in kleine en grotere illegale acties. Wat zat daar achter?
De beweging weigerde heel terecht zich de wet te laten voorschrijven door de heersende klasse. Actievoerders wilden hier en nu politieke verantwoordelijkheid nemen, en onderdrukking en uitbuiting daadwerkelijk direct tegengaan, onder meer via het saboteren en op kosten jagen van de tegenstander. Ze wilden niet lijdzaam toezien, en zich beperken tot demonstraties en discussies en dan hopen dat er veranderingen komen. De vaak nachtelijke activiteiten moesten ook het gevoel van machteloosheid doorbreken bij de activisten zelf en bij links in het algemeen. Het ging er vaak om anderen tot vergelijkbare daden te inspireren en daarom moesten de acties liefst eenvoudig en voor iedereen begrijpelijk blijven. Over geweld en militant verzet werd in de beweging terecht veelvuldig en diepgaand gediscussieerd. Geweld tegen personen werd door vrijwel iedereen afgekeurd, maar daarvan werd wel afgeweken in noodgevallen, zoals wanneer kraakpanden werden aanvallen door nazi’s of knokploegen. Er is best wat te zeggen voor inspirerende illegale acties als aanvulling op een sterke goed georganiseerde beweging. Maar wanneer ze los daarvan komen te staan, of zelfs de plaats ervan innemen, dan verliezen ze hun waarde en worden ze mogelijk zelfs contraproductief vanwege repressie. Uiteindelijk moeten veranderingen gezamenlijk afgedwongen en ingevoerd worden door grote groepen mensen, en niet door een kleine voorhoede.
Welk gevoel overheerst zo’n 20 jaar later?
Een gevoel van inspiratie vanwege veel van het ontwikkelde radicale ideeëngoed en de getoonde daadkracht, en tegelijk een gevoel van hopeloosheid vanwege het gebrek aan organisatie en machtsopbouw. Een deel van de leden van Doorbraak heeft zoals gezegd zijn wortels in die beweging, en ook zijn er op allerlei terreinen nog steeds kleine groepjes actief in de tradities daarvan. Doorbraak werkt in de regel graag met hen samen.
Doorbraak