Enkele dekoloniale kanttekeningen bij de tentoonstelling over “Afrikaanse bedienden aan het Haagse hof”
In het Haags Historisch Museum is nog tot en met 28 januari de tentoonstelling “Afrikaanse bedienden aan het Haagse hof” te zien. Centraal staan het levensverhaal van Willem Frederik Cupido, Guan Anthony Sideron en andere van oorsprong Afrikaanse bedienden, die in de achttiende eeuw tot slaaf werden gemaakt en aan Europese hoven werden geschonken. Dat is een niet vaak verteld verhaal, en zeker niet vanuit het perspectief van de tot slaaf gemaakten. De expositie is interessant en steekt zeker positief af bij veel andere tentoonstellingen rond het koloniale verleden. Toch zijn er wel degelijk enkele anti-racistische – of beter: dekoloniale – kanttekeningen bij te zetten.
De tentoonstelling komt verfrissend over, juist door het uitgangspunt om het leven te reconstrueren van zwarte bedienden in Den Haag, en doordat voluit en voortdurend wordt erkend en benoemd dat daarbij gaten in de bewijsvoering vallen. Het perspectief is zoveel mogelijk vanuit de zwarte mensen.
Consequent
Er wordt wellicht onvoldoende ter discussie gesteld of ze wel een zelfbepaald leven leidden. Maar de Afrikanen Cupido en Sideron – waarover de meeste bronnen zijn te vinden en waaraan de expositie dan ook de meeste aandacht besteedt – werden weliswaar op zevenjarige leeftijd “geschonken” aan Willem V, maar daarna maakten ze carrière en werden ze uiteindelijk kamerdienaar, een van de hoogste functies in de hofhouding. Ze waren geschoold, hadden andere bedienden onder zich en verdienden voor die tijd best veel. Cupido trouwde in Duitsland met een witte vrouw en kreeg met haar drie kinderen. Toen Cupido in 1806 overleed, nam Willem V de financiële verantwoordelijkheid op zich voor zijn weduwe en hun kinderen. Kortgeleden zijn enkele nazaten van Cupido opgespoord, allemaal witte mensen overigens, die er veelal geen idee van hadden dat een van hun voorouders zwart was.
De tentoonstelling van gastconservator Esther Schreuder is redelijk consequent als het gaat om taalgebruik. Er wordt voornamelijk gesproken van “zwarte” mensen of mensen “van Afrikaanse herkomst” in plaats van het helaas nog zo gebruikelijke “donkere mensen”. Nog belangrijker is het gebruik van “tot slaaf gemaakten” in plaats van “slaven”. En waar de namen van zwarte bedienden niet bekend zijn, wordt dat expliciet vermeld. “We weten helaas zijn naam niet” staat er dan. Men maakt zich er niet vanaf met een simpele omschrijving als “zwarte man”, wat zijn individualiteit zou wegnemen en hem tot een exemplaar van een categorie zou maken. Sideron en Cupido zijn vanzelfsprekend de namen die de twee mannen “kregen” van hun “eigenaren”, en de makers van de expositie vermelden nadrukkelijk dat we niet weten hoe ze door hun ouders zijn genoemd. Sideron is hoogstwaarschijnlijk in slavernij geboren op Curaçao, en Cupido komt uit Guinee en is daar waarschijnlijk tot slaaf gemaakt alvorens aan Willem V te worden “gegeven”.
Minpunten
Een minpunt is dat de West-Indische Compagnie (WIC) in een filmpje een handelsorganisatie wordt genoemd, al wordt daar bij verteld dat men ook in mensen handelde. De tentoonstelling besteedt wel wat aandacht aan de transatlantische slavenhandel van de WIC. Verder wordt er gesteld dat er geen slavernij was in Nederland, maar daarmee bedoelt men natuurlijk het “moederland”, want in de koloniën werden zwarte mensen wel degelijk tot eigendom van rijke witte mensen gemaakt.
Aandacht is er ook voor de regel dat tot slaaf gemaakten officieel vrij kwamen wanneer ze in Nederland arriveerden, maar dat er in 1776 een wet werd aangenomen waardoor dat pas inging nadat ze een half jaar in het “moederland” waren. Oftewel, ze bleven tot slaaf gemaakt en konden dus als “bezit” ook weer mee terug worden genomen naar de koloniën. De expositie doet het voorkomen alsof die wet een verbetering was. Zo van: het werd gedoogd dat slaveneigenaren hun tot slaaf gemaakte bedienden meenamen naar Nederland, maar dat werd nu door de wet beperkt tot een half jaar, waarna ze alsnog vrij kwamen. Het lijkt meer voor de hand te liggen dat de nieuwe wet een bestaande praktijk legaliseerde onder druk van de lobby van slaveneigenaren. Zij vonden het immers behoorlijk ongerieflijk om het tijdens een zakenreis naar het “moederland” zonder de tot slaaf gemaakte bedienden te moeten doen. Want nam men hen mee, dan raakten ze hun “bezit” bij aankomst kwijt. Met de nieuwe wet werd voorkomen dat de slavenhouders het tijdelijk zonder moesten doen.
Gelijk behandeld?
Opmerkelijk is dat de makers van de expositie beweren dat Sideron en Cupido niet anders werden behandeld dan de andere, witte, bedienden aan het hof, behalve dat ze een “morenmuts” moesten dragen. De vraag is hoe men dat meent te kunnen weten. Ze hebben deze hele geschiedenis alleen kunnen reconstrueren aan de hand van documenten die door hun witte bazen zijn gemaakt. Er zijn immers geen brieven of dagboekfragmenten bekend van de zwarte bedienden zelf. Elders in de expositie wordt gemeld dat ze werden ingezet om het hof een internationaal en exotisch tintje te geven. Zo werd de status verhoogd van al die rijke witte mensen. Die lieten zich dan ook graag met hun zwarte bedienden, onderdanig opkijkend naar hun meester, afbeelden op hun schilderijen.
Zeggen dat de zwarte bedienden gelijk werden behandeld, komt zodoende over als een vergaande relativering van de moeilijke positie van zwarte mensen in Europa, in die tijd, net als nu. Het dragen van die “morenmuts” alleen al is er immers een aanwijzing voor dat ze anders werden behandeld. Op de schilderijen pronken rijke witte mannen en vrouwen met hun veelal onderdanig kijkende zwarte jongetjes, een toonbeeld van ongelijkheid, van racisme dat verder niet wordt geproblematiseerd op de tentoonstelling. Gezien de hele koloniale context met zijn uitbuiting en slavernij van zwarte mensen, en zolang we geen bronnen hebben die het tegendeel aangeven, kunnen we niet anders dan ervan uitgaan dat ze juist wel degelijk anders werden behandeld dan witte bedienden in die tijd. Maar de makers komen niet tot die conclusie, en dat komt wellicht doordat ze met een witte bril op hebben geprobeerd om de levens van deze zwarte mannen te reconstrueren.
Natuurlijk is het een belangrijk gegeven dat de mannen carrière konden maken, en dus niet alleen een soort pronkstuk waren. Dat zegt iets over de kansen die ze hadden. En de makers van de expositie hebben echt hun best gedaan om, ondanks het ontbreken van documenten van hun hand (er zijn wel een paar briefjes, maar die zeggen niet zoveel), de agency van de zwarte bedienden boven water te halen. Dat bronnen ontbreken wordt netjes en veelvuldig benoemd, maar vervolgens worden dingen ingekleurd op een manier waarvan het de vraag is in hoeverre dat historisch wordt ondersteund, of dat het wishful thinking is met een witte bril op. En we mogen natuurlijk al helemaal niet uit het oog verliezen dat de levens van deze twee zwarte mannen niets zeggen over het bestaan van de meeste andere mensen van Afrikaanse herkomst in die tijd, niet van die in Nederland en al helemaal niet van die in de koloniën.
Schedelmetingen
Verderop in de expositie komen nog de schedelmetingen aan de orde, waarbij wordt benadrukt dat sommige schedelmeters meenden dat zwarte mensen weliswaar qua uiterlijk dichter bij apen stonden, maar geestelijk wel gelijkwaardig waren. Die opvatting was echter zeker niet representatief, want het hele doel van deze ‘wetenschappelijke’ stroming was het aantonen van de vermeende inferioriteit van niet-witte mensen. Ook wordt er wel heel erg gemakkelijk gesteld dat wetenschappers er begin twintigste eeuw plotseling consensus over bereikten dat intelligentie niets met “ras” van doen zou hebben.
Al met al heb ik aan deze tentoonstelling een veel beter gevoel overgehouden dan aan andere recente exposities over de koloniale tijd, zoals bijvoorbeeld “Goede Hoop, Zuid-Afrika en Nederland vanaf 1600”, waar toch heel vaak de levens en perspectieven van witte mensen als uitgangspunt worden genomen, en de zwarte en bruine mensen alleen als decorstuk of context worden verbeeld.
Daarnaast roept de tentoonstelling ook interessante vervolgvragen op. Aan het eind van de tentoonstelling wordt een onderzoek genoemd dat bewijs heeft gevonden voor de aanwezigheid destijds van enkele honderden zwarte mensen in het “moederland”. Wie waren die andere zwarte mensen, en wat was hun positie? De tentoonstelling laat vooral zwarte mannen in relatief goede posities zien, maar waren er ook zwarte vrouwen in zulke posities, en zwarte mannen en vrouwen die zich meer aan de onderkant van de samenleving bevonden? En zijn van deze mensen überhaupt sporen in archieven te vinden of waren er misschien nog veel meer dan die “enkele honderden”? Het was al lastig om de levens van Cupido en Sideron te reconstrueren en dus zullen die vragen niet makkelijk te beantwoorden zijn. Maar dat is wel nodig om een completer beeld te krijgen van de levens van zwarte mensen in het “moederland”. Levens die gemiddeld genomen waarschijnlijk een stuk minder rooskleurig waren dan die van Cupido en Sideron.
Mariët van Bommel