De Peueraar 25, september 1992
Auteur: Harry Westerink
Klaarstomerij van witte boorden
"Alle nieuwe ballen verzamelen". Dat viel onlangs te lezen op een spandoek dat aan de gevel van een studentenhuis op het Rapenburg in Leiden hing. Het betrof hier niet de zoveelste loterij, bedoeld om arme mensen een sprankje hoop in hun leven te geven, maar bleek betrekking te hebben op de komst van nieuwe studenten naar de Leidse universiteit.
Zoals ieder jaar was het deze zomer, in augustus weer zover. Ongeveer 2.000 eerstejaarsstudenten lieten zich in de week van 17 tot en met 21 augustus "verleiden", zoals dat in studentenkringen heet. Tijdens deze zogenaamde El Cid-Week (Enige Leidse Commissie Introductiedagen) mochten de kersverse studenten kennismaken met alles wat Leids en Leidenaar wordt genoemd. Op straat zag je gewoontegetrouw groepjes onwennige studenten voortbewegen, onder leiding van een mentor/mentrice. Zo werden ze wegwijs gemaakt in de stad en het studentenleven.
Veel van die eerstejaars zullen zich ook dit jaar aanmelden bij studentenvereniging Minerva, ook wel "het studentencorps" genoemd. Tussen Minerva en de gewone, niet-student Leidenaar bestaat een verhouding van haat, weerzin of, op zijn best, onverschilligheid. Minerva is de beruchte vereniging voor studenten uit de betere klassen en hogere standen. Dat is de vereniging tot op de dag van vandaag gebleven, ondanks verschuivingen in de maatschappij in de twintigste eeuw. Bij Minerva lijkt de tijd te hebben stil gestaan. Nog steeds oefent de vereniging een welhaast magische aantrekkingskracht uit op de beter gesitueerde student. Het is dan ook een vergaarbak van de toekomstige elite van staat en kapitaal, een reactionair, racistisch en seksistisch bolwerk. Daar worden nieuwe oogsten ministers, directeuren van grote bedrijven en hoge overheidsbureaucraten gekweekt. Daar word je klaargestoomd voor de kapitalistische en hiërarchische samenleving, tot de tanden toe bewapend met middelen en gewoonten om je medemens en de natuur te lijf te gaan. Daar leer je neer te kijken op andere inferieur geachte wezens op aarde.
De Leidse studentenbevolking, voor een groot deel altijd al van het behoudende soort, is de laatste jaren angstwekkend conservatief geworden. Onder druk van de tijdgeest, de prestatiedwang en het gebrek aan studiefinanciering vervullen ze steeds braver hun studieverplichtingen. Ze stellen zich doorgaans volkomen a-politiek (dus politiek!) op; je nek uitsteken is misschien wel slecht voor je carrière. Uiteraard zijn er uitzonderingen, maar helaas is het bovenstaande beeld regel. Rechts viert feest, hedentendage, en dat komt Minerva goed uit. Anders dan 10, 15, 20 jaar geleden is de conservatieve, a-politieke student weer volop in de mode. En dat type student is uitermate welkom bij het corps.
Kennismaking met Minerva
Het is lastig om goed te beschrijven wat zich allemaal voordoet in het Minerva-bolwerk aan de Breestraat. Het leven speelt zich daar binnenskamers af: buitenstaanders dringen er zelden in door. Van tijd tot tijd lees of hoor je er wel eens iets over: wangedrag tijdens het ontgroenen (de periode die nieuwe studenten moeten doorstaan voordat ze lid mogen worden), overlast op straat, en dergelijke. Toch is dat niet meer dan het tipje van de sluier. Om wat meer inzicht te geven in de gang van zaken bij Minerva, volgt hierna een beschrijving van wat een nieuwe student globaal gesproken meemaakt. Deze informatie is te vinden in de brochure "Nog meer snikken en grimlachjes", een uitgave van de Leidse Studentenbond uit 1980. De informatie is gebaseerd op ervaringen van een ex-lid van Minerva, eind jaren zeventig. Je mag aannemen dat er sindsdien weinig is veranderd. De aspirant-leden van Minerva dienen een kennismakingsperiode van 3 weken te doorlopen. Die heeft tot doel om je bekend te maken met de vereniging en haar leden. Gedurende deze 3 weken moet je herkenbaar zijn als aspirant-lid, bijvoorbeeld door het dragen van een T-shirt waar een grote nul of spruit op gedrukt staat. Daarnaast moet je een kaart opgespeld hebben waar je naam op staat en niet te vergeten je nummer. In deze tijd ben je verplicht om van 8:30 's ochtends tot ongeveer 1:00 's nachts in het pand aanwezig te zijn. Door het vermoeiende programma en de korte nachtrust is het moeilijk om je te onttrekken aan de sfeer die er heerst.
Tijdens de eerste avond van de kennismakingsperiode gebeurt het volgende. De "nullen" (zo worden de eerstejaars genoemd) worden in de foyer van het pand toegesproken door "De Bijstand", dat is de introductiecommissie die je bij moet staan in de (eventuele) ellende. De commissie legt uit hoe je je moet gedragen: "Als je straks de trappen afloopt de zaal in, zing dan tezamen het bijstandslied. Je hoeft niet bang te zijn, ook niet voor de mensen bij de haard. Gewoon rustig blijven, wij zien erop toe dat er geen vervelende dingen gebeuren. Zeg niet: "Mag ik me even voorstellen", want je stelt niets voor; zeg: "Mag ik met je kennismaken". Het is verboden met andere "nullen" te praten."
Daar ga je dan met zijn allen de zaal tegemoet, waar zo'n 500 ouderejaars je brullend en smijtend met bier en bitterballen op staan te wachten in de hoop een leuke "foet" (een foetus is ongeboren vrucht) te pakken te krijgen. In het gedrang en gekrijs beneden voel je ineens een hand in je nek die je aan je shirtje naar zich toetrekt. "Mag ik kennismaken?", vraag je dan braaf aan de eigenaar van de hand. Vaak, maar gelukkig niet altijd, worden er het volgend soort vragen op je afgevuurd: "Wat doe je hier eigenlijk? Vind je dat jij hier thuishoort?", "Zing het bijstandslied nog een keer!", "Wat doet je vader? En... hoe heet ik nu? Ah, dat ben je vergeten, ga dan maar weg!" Enzovoorts. Je voelt je vernederd, en dat moet ook: je bent immers een "nul", een "niks", iemand die moet bewijzen het waard te zijn om lid te worden van "Hare Majesteits Eerste".
Daarna eet je net alle "nullen" samen in een zaal boven. De commissie "De Bijstand" of een andere groep VIP's zit op het podium aan prachtig gedekte tafels. De "nullen", hoe kan het ook anders, eten gezeten aan houten schragen, als varkens aan de trog. Het eten is vies en bovendien wordt de maaltijd constant verstoord door de dames en heren van "De Bijstand" die heen en weer over de tafels met eten stampen onder het gebrul van "smoelen", "indikken", "zingen", en dergelijke. Degene die niet wil zingen, moet op de tafel gaan staan en alleen zingen.
Over een gelijkwaardige positie van man en vrouw is binnen de vereniging nog nooit serieus nagedacht, laat staan dat er aan gewerkt is. Vrouwelijke studenten worden aangeduid met "gleuven", "poezen", "hoeren", en dergelijke. Constant is er een seksistische, vrouwvijandige sfeer. Dat blijkt ook uit opmerkingen als "Wie wil je vanavond in je bed?"
Na de kennismakingsperiode komt de VAP, de Verplichte Actieve Periode. In deze periode begint het gekonkel rond het formeren van de (uiteraard) ongemengde jaarclubs, clubs van jaargenoten, van studenten die zich in hetzelfde jaar hebben aangemeld. Tijdens het gekonkel blijkt dat afkomst en geld meespelen bij het uitselecteren van mensen die je in je club wilt hebben. Dan worden er vragen gesteld als "Wat is je achternaam?" (waarbij een dubbele "adellijke" achternaam, bijvoorbeeld Korthals Altes of Rost van Tonningen de voorkeur heeft boven een enkele naam, zoals Jansen), "Waar staat jullie tweede huis?", "Wat voor soort werk doet je vader?"
Er zijn 2 taps, een voor jongerejaars en een voor ouderejaars. Ga je naar de verkeerde tap, dan word je niet bediend. Ook de tafels zijn gerangschikt volgens een jarenindeling: hoe langer je lid bent, hoe dichter je bij de haard mag zitten.
Het zal duidelijk zijn: de gewoonten en gangbare opvattingen binnen Minerva hebben tot doel om de leden voor te bereiden op de concurrentiestrijd en het patriarchaat van de samenleving. De leden wordt aangeleerd om te overleven in een wereld waarin de sterkste zegeviert, en waarin de heersende moraal voorschrijft dat dat ook zo hoort te zijn.
Gepeupel in Leiden
De gemiddelde corpsbal kijkt neer op het "gewone" volk. Als hij of zij te maken krijgt met Jan-of-Marie-met-de-pet, dan valt zijn of haar arrogante en paternalistische houding onmiddellijk op. Dat zie je bij Minerva-leden, maar ook bij leden van Quintus, een studentenvereniging die alleen in naam van Minerva verschilt. Vandaag de dag is het gebruikelijk om de neerbuigendheid enigszins te verpakken in minzaamheid of vriendelijkheid uit de hoogte. Dat was vroeger wel anders; toen kon je als lid van de hogere standen nog volop en ongehinderd schelden op het klootjesvolk. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het artikel "Het gepeupel in Leiden" (de titel alleen al...) van A.D. Fokker, de toenmalige hoofdredacteur van Minerva. In dit in 1909 geschreven artikel wordt onophoudelijk gediscrimineerd, gescholden, geminacht, beledigd, en de taal van het fascisme gebezigd. Fokker heeft het over "de ergerlijke brutaliteit van het Leidsche volk", "het plebs" dat "de grenzen van het gepaste overschrijdt", een "bende volwassenen" die "de lucht vervullen van hun stank", "het grauw" en "zijn ingeboren lust tot kwaad doen en baldadigheid". Hij pleit voor repressie van de kant van "dienders" die eens wat anders moeten gaan doen dan luiwammesen en sigaren opsteken. De politie, zo stelt hij, dient het volk er goed onder te houden, anders zullen de Minerva-studenten dat in het vervolg zelf gaan doen met "stevige knuppels en hondezweepen of andere wapens". Tenslotte spreekt hij de hoop uit dat de burgemeester van Leiden, als hoofd van de politie, in de kwestie corpsbal versus volk een "wijs beleid" zal voeren, dat wil zeggen: de kant van de elite zal blijven kiezen. Anders zullen de studenten, aldus Fokker, gedwongen zijn om zich "gewapenderhand te doen gelden." Zo waren de manieren van Minerva-studenten bijna een eeuw geleden, zo leeft de geest en traditie van Minerva voort in het bolwerk aan de Breestraat.
Bron: Nog meer snikken en grimlachjes, Leidse Studentenbond, 1980.