De Peueraar 39, november 1993
Auteur: Eric Krebbers en Ellen de Waard
"Daar werd wat groots verricht", zo luidt nog steeds het standpunt van veel oud-Indiëgangers. En zij staan daarin niet alleen. Een aantal "positieve voorbeelden" moet dan als bewijs gelden dat "wij" onze voormalige kolonie Indonesië zo enorm vooruit geholpen hebben. "Een groot eilandenrijk werd gepacificeerd, bestuurd en ontgonnen," schreef iemand onlangs nog trots in De Mare. Maar wat betekende dat voor de mensen en de natuur in Indonesië om te worden "gepacificeerd, bestuurd en ontgonnen"? En zijn die "grootse verrichtingen" van de Nederlanders daar eigenlijk al wel verleden tijd, zoals het woord "werd" suggereert? De Peueraar zet wat recente Leidse gebeurtenissen op een rijtje. Een artikel over een fototentoonstelling van een geëngageerde liberaal, een brief van een koloniaal en een aantal recente brochures van het Indonesisch Documentatie- en Informatiecentrum Indoc over onder meer het milieu en het toerisme.
Eind vorige eeuw raakte het Nederlandse kolonialisme in het toenmalige Nederlandsch-Indië in een stroomversnelling. Tropische oerwouden werden platgekapt om plaats te maken voor grootschalige plantages. Die moesten de wereldmarkt voorzien van allerlei tropische producten, zoals bijvoorbeeld suiker. In de laatste dertig jaar van de vorige eeuw stal de Nederlandse staat alleen al ruim 1 miljard gulden uit de kolonie. Het zwarte geld uit de opiumhandel is daar niet bij gerekend; de inkomsten van de multinationals evenmin. Een miljard was in die tijd een waanzinnig hoog bedrag. De zeer vele volkeren en culturen die de archipel rijk was werden met geweld samen gesmeed tot één kolonie. Allerlei nog niet bezette eilanden werden bij de kolonie gevoegd, en "gepacificeerd". Met harde hand werden opstanden neerslagen. De moordpartijen van Gouverneur-Generaal (hoogste koloniale autoriteit) Van Heutz in Aceh trokken wereldwijd de aandacht. Aceh, op het eiland Sumatra, waar Shell net rijke olievoorraden aangeboord had.
'Hard' en 'zacht' kolonialisme
Tegelijkertijd met dit law-and-order kolonialisme bestond er een liberale versie. De liberalen waren veelal praktische ondernemers die het land van de kolonie in cultuur wilden brengen. De liberalen waren niet tegen het kolonialisme, maar voorstanders van een "rechtvaardig kolonialisme". Hun winst was gebaat bij "vooruitgang" en dat betekende dat men er naar streefde westerse normen en waarden en vooral ook productiemethoden in te voeren. Het volk moest worden opgevoed. De arbeiders moesten leren Westerse machines te hanteren. Hen moest ook geleerd worden hygiënisch te leven. Een hygiënische arbeider leeft namelijk langer en produceert meer. De omstandigheden waaronder de inheemse bevolking toen leefde waren verre van hygiënisch. Dat had natuurlijk voor een deel ook te maken met de komst van de Nederlanders. De eigen leefwijzen en productiemethoden, die meer in harmonie waren met de plaatselijke ecologische omstandigheden, werden door de gedwongen cultuurwisseling meer en meer verlaten. De ecologische omstandigheden waaronder mensen gedwongen waren te leven verslechterden zeer snel, met name door de houtkap en de erosie. Ook de opkomst van grote steden en sloppenwijken droeg daar aan bij. Je zou dus kunnen stellen dat de pleidooien voor een 'rechtvaardiger' kolonialisme door dezelfde motieven gevoed werden als de massamoorden van Van Heutz, namelijk de effectievere economische exploitatie van de koloniale "hulpbronnen", te weten het land en de mensen. Overigens schijnt zelfs Van Heutz behept geweest te zijn met die "zachte" en "verlichte" liberale ideeën!
Expositie van foto's van de liberaal Tillema
In het Rijksmuseum voor Volkenkunde zijn zeventig foto's van H.F.Tillema te bezichtigen. Tillema (1870-1952) was zo'n liberaal. Hij was tevens rentenier in de toenmalige kolonie Nederlandsch-Indië. Hij maakte duizenden foto's van de erbarmelijke omstandigheden waaronder de plaatselijke bevolking leefde. Zijn foto's tonen ons een heel ander beeld dan dat van de zogenaamde "Tempo Doeloe", de goede oude tijd voor veel Nederlanders die de kolonie toen bevolkten. We zien foto's van open latrines, mensen met ziektes, mensen als pakezel en in de rivier badende dorpsbewoners. Tillema zette zich door middel van zijn foto's in voor betere hygiënische leefomstandigheden in Nederlands-Indië. Hij pleitte onder andere voor een WC-plan voor Indië. Hij was van oorsprong een succesvol industrieel en bezag de wereld met het oog van de op winst beluste ondernemer. Afgezien van zijn ongetwijfeld aanwezige medeleven en goede bedoelingen, was zijn streven er natuurlijk uiteindelijk op gericht land en volk zo goed mogelijk te benutten. Zijn foto's zijn niet mooi te noemen. De mensen poseren en je hebt niet het idee dat je kijkt naar "sociale fotografie": je behoudt als kijker steeds het perspectief van de kolonialist. Zijn beeldmateriaal is echter een van de weinige visuele herinneringen aan het Indië van de gekolonialiseerde, en daarom toch aan te raden.
Een neo-liberaal in de Mare
Het universiteitsblad De Mare wijdde op twee september een artikel aan de expositie van Tillema. Een week later staat er in het blad een reactie van T.B. Smagge. Hij beweert in zijn brief dat, lang voor Tillema, Gouverneur-Generaal Jan Pieterszn Coen (17e eeuw) zich al zorgen maakte over de hygiënische toestanden in de kolonie. Dat zal best kloppen, maar diezelfde Coen liet ook de hoofdstad Batavia bouwen ten koste van het leven van zestigduizend "inlanders". Smagge prijst de toen bij kolonialisten levende "zorg voor de bevolking die zich toespitste op het stoffelijke welzijn (landbouw, kredietwezen, nijverheid), het lichamelijke welzijn (gezondheidszorg en volksvoeding) en het sociale en geestelijke welzijn." Hij schrijft over de "haast zo gebruikelijke denigrerende bewoordingen en opvattingen, die heden ten dagen zo in de mode zijn over het voormalige Nederlandsch-Indië". "Zo staat ook de term Tempo Doeloe voor een periode waarin een groot eilandenrijk gepacificeerd, bestuurd en ontgonnen werd; er werd iets groots verricht," aldus Smagge. De liberalen van toen zijn nog steeds onder ons.
Veranderingen?
Enige "politionele acties" en zo'n naar schatting half miljoen doden verder zet de Indonesische regering op vele fronten de politiek van de voormalige Nederlandse bezetters voort. De informatie in de reeks Indoc-brochures getuigt daarvan. De eenheid van het eilandenrijk staat voor de Indonesische regering voorop. Hun leuze is "Verscheidenheid binnen de Eenheid", maar in de praktijk komt het neer op veel eenheid en weinig verscheidenheid. Hele volkeren worden bloedig onderdrukt door Indonesische militairen als zij zich niet willen neerleggen bij de dominantie van de centrale, op Java gerichte, cultuur. Irian Jaya, Oost-Timor, de Molukken en Aceh lijden al tientallen jaren onder dit culturele en economische imperialisme van de Indonesische overheid. Shell exploiteert, ondanks al jaren durend verzet, Aceh nog steeds en Unilever blijft haar plantages uitbreiden. De palmolieplantages van dit bedrijf verstoren complete ecologische systemen.
De houtkap gaat ook gewoon door en hele eilanden verworden tot woestijnen. Indonesië is in de loop van de tijd opgeklommen tot de op een na grootste exporteur van tropisch hardhout. Een groot deel van de grootste houtkapbedrijven zijn in buitenlandse handen. "De grote aantrekkingskracht voor hen lag in het hoge percentage aan hardhout van de bossen en de vrije uitvoer van de winsten. Volgens de voorwaarden moesten de jonge bomen worden ontzien. Op het gekapte areaal moesten nieuwe bomen worden geplant". Maar de Indonesische regering weet dat weinig houtkapbedrijven zich aan de voorwaarden houden en treedt daar niet tegen op. "Wij nemen in principe geen harde maatregelen tegen de bedrijven. Dat zou namelijk ernstige gevolgen hebben voor onze hout- en triplexindustrie", aldus de minister van Bosbouw. De ontbossing brengt uiteraard een enorme erosie met zich mee. Ook de verwerking van het hout, zoals bijvoorbeeld voor het produceren van pulp voor papier, en voor kunstvezels zoals rayon en viscose, levert ernstige problemen op voor het milieu, de landbouw en de gezondheid van de mens. Voor de verwerking van hout tot bovengenoemde producten is veel water nodig. Dit heeft tot gevolg dat de waterhuishouding in het betreffende gebied wordt verstoord. Het waterpeil is enorm gedaald waardoor er te weinig irrigatiewater beschikbaar is voor de landbouw. Ook worden allerlei giftige stoffen in rivieren geloosd. Dat heeft geleid tot ondragelijke stank en huidaandoeningen. En dit zijn nog maar een paar voorbeelden van de gevolgen van de economische exploitatie van de natuurlijke bronnen.
Grote delen van de bevolking leven in sloppenwijken en op vuilnisbelten. Bij gebrek aan werk op het platteland trekken veel mensen naar de grote steden op zoek naar een bestaan. De stad kan deze mensen, veelal ongeschoold, niet veel meer bieden dan een marginaal bestaan. Velen leven van het afval dat gestort is op de vuilnisbelten van de grote steden. Hun woon- en werkomstandigheden zijn erbarmelijk.
Het mag duidelijk zijn dat Tillema nog steeds dezelfde foto's zou kunnen maken. Voor de gewone Indonesiër is er niet veel veranderd.
Derde wereld-toerisme
In de reeks Indoc-brochures lezen we daarnaast ook dat er een nieuwe manier is waarop Nederlanders rechtstreeks betrokken zijn bij Indonesië en de vernietiging van haar natuur en vele kulturen, namelijk via het toerisme. Er is altijd al een stroom van (meestal oudere) Nederlanders geweest die om sentimentele redenen naar Indonesië reisden. Dit betreft oud-militairen die tijdens de politionele acties in het voormalig Nederlands-Indië hebben gevochten en (ex-)werknemers van grote ondernemingen en het Nederlandse Gouvernement.
De laatste jaren zien we echter een andere stroom Nederlanders naar de Archipel trekken. Zij beschouwen zichzelf niet als toeristen maar als alternatieve reizigers die in contact willen komen met de plaatselijke bevolking. Op deze manier zouden ze hun eigen, westerse, manier van leven beter kunnen relativeren. Ze zijn er van overtuigd dat hun komst werkgelegenheid en geld oplevert, hetgeen haast als een vorm van ontwikkelingshulp beschouwd wordt.
Het Indoc heeft onderzoek gedaan naar de gevolgen van het toerisme in Indonesië voor de lokale bevolking. Het Indoc maakt duidelijk dat die mooie motieven van de moderne reiziger absoluut geen gestalte kunnen krijgen. Vertegenwoordigt de alternatieve toerist net als Tillema de 'zachte' vorm van het kolonialisme? Ergens wellicht goede bedoelingen, maar verder redenerend vanuit een paternalistische, op eigen belang gerichte koloniale visie?
Het toerisme spekt grotendeels het westers kapitaal. Er wordt door westerse bedrijven geld gestoken in de bouw van internationale hotels en luchthavens om te kunnen voldoen aan de wensen van de moderne, westerse, toerist. De werkgelegenheid die dat oplevert gaat met name ten koste van de agrarische sector. Deze grootschalige projecten gaan ten koste van het ekologische evenwicht. Ook de sociale effecten zijn niet gering. Het meebrengen van de westerse normen en waarden (denk bijvoorbeeld aan kleding en gedrag), en zelfs voorzieningen, zorgen ervoor dat de lokale bevolking het gevoel verliest baas over het eigen leven te zijn. Zo is de grootste attractie van het land, het grote boeddhistische tempelcomplex de Borobudur, begin zeventiger jaren gerestaureerd. "De reddingsoperatie vergde niet alleen miljoenen van de Indonesische staat (...), maar ging ook gepaard met onteigening en gedwongen verhuizing van de mensen die leefden in de schaduw van de Borobudur. (...) Deze grond was nodig om een volledig uitzicht op de tempel te vrijwaren. (...) De gedupeerden ontvingen slechts 200 rupiah per vierkante meter ter compensatie van de grond, terwijl de marktprijs destijds 750 rupiah/m2 was". In 1972 ging men verder met de exploitatie van het gebied. "Om de Borobudur uit te kunnen breiden werd de grond van 43 personen daar verkocht onder dwang en intimidatie. (...) Een wrange bijkomstigheid is dat de onteigende grondeigenaren tot februari 1981 nog landbelasting moesten blijven betalen".
De Indonesische overheid probeert al decennia lang 'een eenheid in verscheidenheid' aan te brengen zoals hierboven al genoemd. In vergaande mate worden modernisering en standaardisering doorgevoerd die ten koste gaat van de 'achterlijke' (dat wil zeggen traditionele) levenswijze van de verschillende volkeren die Indonesië rijk is. Deze traditionele levenswijze is echter een van de grootste aantrekkingskrachten voor toeristen. Culturele uitingen en gebruiken worden door de Indonesische overheid tot bezienswaardigheden gemaakt die alleen bij de gratie van het toerisme (dat wil zeggen de economie) mogen blijven bestaan. Cultuur verandert op deze wijze in folklore omdat het ontdaan wordt van zijn kontekst en authenticiteit. Het wordt getolereerd en geëxploiteerd ten behoeve van de toerist. Er is dan ook totaal geen sprake van wederzijdse uitwisseling van culturele normen en waarden, zoals de moderne toerist zo graag wil geloven.
Uit het onderzoek van Indoc blijkt ook dat de Indonesische overheid hier en daar de modernisering tegenhoudt door bepaalde traditionele gebruiken en productiewijzen kunstmatig in stand te houden om de toeristen te plezieren. Een palmsaptapper en -bereider op Java wordt door het toerismebureau bij hem in de buurt min of meer onder druk gezet zijn traditonele manier van werken te handhaven terwijl modernisering van zijn productiewijze wellicht meer tijd en geld oplevert! Bij modernisering hoeft dan niet direct gedacht te worden aan de invoering van grootschalige technieken. De saptapper kan vanuit zijn eigen ervaring heel goed verbeteringen door voeren. Verbeteringen op menselijke maat en aansluitend bij plaatselijke gewoonten en het plaatselijke ecosysteem.
Het mag duidelijk zijn dat de Indonesische overheid de belangen van de lokale bevolking en het milieu opzij schuift ten behoeve van een hoger belang, namelijk dat van de economie. Een economie die uiteindelijk alleen ten goede komt aan het westen en de Indonesische elite. Kolonialisme verleden tijd? Vergeet het maar!
De tentoonstelling "Tillema, propagandist van het zuiverste water" is nog te zien in het Rijksmuseum voor Volkenkunde aan de Steenstraat tot en met 2 januari 1994.
Het Indoc is gevestigd op het Rapenburg 48-II en heeft onder andere brochures uitgebracht over de verkiezingen, het toerisme, vrouwen, de verschillende culturen in de archipel, de gezondheidszorg, Oost-Timor enzovoorts. Ook verkrijgbaar bij boekhandel Manifest.