De Peueraar 42, februari 1994
Auteur: Eric Krebbers
Francisco Krishanand* (36) kwam in 1974 vanuit Suriname in Nederland aan. Hier liep hij tegen heel veel discriminatie aan: op school, op straat en op de werkvloer. Hij studeerde aan de universiteit en werd andragoog. Toch zit hij nu met een baan op MBO-niveau. Hij is bijstandsmaatschappelijk werker bij de Sociale Dienst (GSD) in Leiden. Al ruim een jaar probeert hij iets hogers te krijgen maar bij de GSD vindt men dat "te ambitieus." Dit conflict is de aanleiding voor Francisco om zijn ervaringen met Nederlanders in Nederland en in Suriname aan ons te vertellen. Hij vraagt zich af: "Waarom moet ik altijd die strijd leveren?"
Slavernij
Ik kwam een tijdje geleden zigeuners tegen. Het gekke was dat ik die mensen zag en dacht: dat zijn mijn broers en zusters. Ik voelde me thuis bij die mensen. Ze bleken dezelfde achternaam als ik te hebben. Ik hoorde dat die mensen oorspronkelijk uit India kwamen. Net als mijn oma eind vorige eeuw. Haar verhaal is zo tragisch als ik weet niet wat. Mijn oma was op de markt in India. Ze was klein, en ze is letterlijk geronseld. Ze waren op een gegeven moment op zee, en toen mocht ze naar boven komen van onder in het schip en toen zag ze dat ze op zee was. Ze was een kind. Daar zat ze met allemaal mensen van de markt die ze niet kende. Er waren opstanden op die boten. Mensen die zeiden dat ze terug wilden werden gewoon doodgeschoten en in het water gegooid. Ze werden naar Suriname gevoerd en moesten op de plantages werken. De slavernij was al afgeschaft en de meeste mensen denken nu dat het daarna hartstikke goed ging, maar dat is niet waar. Die mensen uit India waren de nieuwe slaven. Toen ze aankwamen werden ze als dieren behandeld. Ze schreven over die mensen alsof ze het over een heleboel kinderen hadden. Alsof die mensen niet konden denken. Ze moesten daar werken op de plantages: rijst, suikerriet, citrus. Het moet verschrikkelijk zijn geweest. Ik heb nooit met mijn oma kunnen praten want ze sprak een andere taal: Hindi. Mijn ouders spraken wel Nederlands. Toen die mensen daar kwamen verstonden ze geen woord Nederlands. De Nederlandse mensen, die de baas waren, deden erg vernederend. Ik zie hetzelfde nu hier vaak nog. Men gaat heel vernederend om met mensen uit Turkije die geen Nederlands kunnen praten. Ik maakte het gisteren nog mee. Een Turkse man zei wat tegen een Nederlandse jongen. Ik kon het begrijpen. Maar die jongen zei het in gebroken Nederlands na, heel lacherig, en ik zag een heleboel aanwezige mensen mee lachen.
Het gevoel minder te zijn
In mijn jeugd gingen Nederlandse mensen in Suriname nog steeds heel minderwaardig met ons om. Dat was twee generaties na mijn oma. In mijn oma's tijd werkte ons volk daar op die plantages met aan het hoofd een Nederlandse of soms een Engelse man, maar in ieder geval blanken. Die hadden alle macht. Overdag moesten alle mannen gaan werken en de vrouwen bleven achter en dan ging zo'n baas gewoon bij hen binnen. Hier praten mensen nooit over want ze schamen zich. Dan ging die baas gewoon met die vrouw naar bed. En dan kreeg ze opeens een kind. Een kind dat afweek in kleur. De mensen mochten er niets van zeggen. Op onze familiefoto zie je twaalf kinderen. Mijn moeder en nog een kind zijn een kleurtje lichter. Bij een andere tak van de familie is het ook gebeurd. De slavernij was afgeschaft maar dit soort dingen ging door. Ze konden zich niet verweren. De mensen die later kwamen ook niet. Zelfs in mijn tijd heb ik meegemaakt dat je nog een ondergeschikte positie hebt. Ook aan ons werd geleerd: je bent minder. Op een gegeven moment ben ik naar hier toegekomen en dacht ik dat ik er vanaf was. Maar nu denk ik: dat kan niet, wij zijn jullie slaven geweest en dan voel ik me af en toe toch minder. Ook al heb ik nog zoveel studies gedaan, toch heb ik altijd weer het idee dat ik niet zoveel weet als een Nederlander. Er is bij ons ingepompt dat je niet zo goed kan worden als een Nederlander. Mijn moeder vindt het verschrikkelijk als ik klaag over Nederlanders. Mijn oma en opa hebben moeten buigen voor de Nederlanders. Echt letterlijk buigen, met de handen samen in de biddende houding. Mijn ouders zijn voor de gek gehouden. In alles: in het beleid van hun land, in de politiek, in hun hele zijn daar in het land.
Identiteit
Wat mijn identiteit is? Ik voel me geen Nederlander. Ondanks mijn 100% Nederlandse en streng katholieke opvoeding. Ik spreek alleen Nederlands. In mijn familie zijn ze allemaal Hindu, Boeddhisten, Islamiet, en wij zijn dan Christen. Mijn vader is opgevoed in een rooms-katholiek weeshuis. Hij was zo zwart als ik weet niet wat, maar helemaal Hollands. Hij zei nooit een kwaad woord over Nederlanders. Maar toen hij hier kwam was hij zo teleurgesteld in ze. Hij zei het niet, maar ik merkte het wel. Hij schaamde zich. Hij had zijn eer en zijn trots. De eerste vijf jaar dat ik in Nederland woonde voelde ik me wel Nederlander. Maar een Nederlandse jongen op de sociale academie zette dat recht. Hij zei: "Jij bent geen Nederlander. Kijk hoe je eruit ziet. Wíj zijn Nederlanders. Jullie wónen hier, maar verder niets." Toen ben ik er radicaal vanaf gestapt. Ik ben geen Nederlander. Wat dat ook mag zijn. En ik wil het niet zijn. Ik ben ook geen Surinamer. Nederland had een stukje land in Zuid-Amerika. Dat hebben ze een naam gegeven, Suriname, en daar hebben ze mensen geïmporteerd en gezegd: "Vanaf nu ben je Surinamer." Veel later kom je hier en ben je ineens Nederlander. Voor we wisten hoe we daar gekomen zijn waren we alweer hier. Ik vind het hondsbrutaal dat mensen mij tot een Surinamer hebben gemaakt. Wie geeft een mens het recht de ander iets te gaan noemen? Ik voel me wel één met de mensen die daar wonen en met het land waar ik ben geboren. Wat ik wél ben, daar ben ik nog niet uit.
Bezit in plaats van mensen
Nederlandse mensen willen hebben, hebben, hebben: een eethoek, een bankstel, een kast en televisie en het warme water moet stromen. Ze moeten alles hebben in huis. Ook met de feestdagen moeten ze alles in huis hébben. Na een aantal jaar vond ik dat zo walgelijk. Op een gegeven moment heb je alles, en dan? Dan merk je dat je niks hebt, want al die dingen kunnen je geen liefde geven. Vandaar dat ik helemaal niets om dingen geef. Ik heb geen tv en geen stereo. Veel buitenlandse mensen willen ook status en zo'n leefstijl en nemen het over. Als de mensen hier meer om mensen zouden geven, als ze ervoor open zouden staan, zouden ze er niet meer op uit zijn een ander tot slaaf te maken. Maar die materiële dingen binden hun. Dat merken ze zelf niet. Emoties zijn dingen tussen de mensen en die kunnen ze hier niet gebruiken. Iemand zei eens tegen mij: "Toon hier in dit land nooit je emoties aan Nederlanders. Dan ben je verloren. Ze maken je af." Dat was een wijze les want ze zeggen: "Het is geen discriminatie. Hij voelt het zo. Het zijn emoties." En zodra ze zeggen dat je te emotioneel bent dan plakken ze alle vooroordelen weer op je. "Zie je wel: Derde Wereld, het zwarte volk, ze zijn allemaal zo. Ze kunnen niet rationeel denken. Wíj zijn rationeel. Jullie kunnen het niet scheiden. Jullie zijn nog kinderlijk." Net als in de tijd van mijn oma.
Verdeel en heers
Er heerste in Suriname het verdeel- en heerssysteem. Ik denk dat Nederland daar bewust groepen van elkaar afgehouden heeft uit angst dat ze zouden gaan samenspannen. Tegen de overheerser. Aan de kust, van het westen naar het oosten, leven al die groepen uit India, uit Java, uit China en uit Afrika. En dan heb je nog de slaven die zijn gevlucht. Dat zijn de echte helden geweest. Die hebben in barre omstandigheden in de oerwouden van het achterland overleefd. En dan heb je nog de Indianen die nog voor onze tijd verder het binnenland in gevlucht zijn. Die verdeling werkt nu nog door. De mensen kennen hun geschiedenis niet. Ze zijn achtergehouden. Je weet niet anders of de Nederlanders waren altijd de baas. Altijd en overal hadden blanke mensen de belangrijkste functies. Ikzelf kreeg het door toen ik tien was en mijn vader ontslagen werd. Hij was in opstand gekomen tegen het aantrekken van een Nederlander voor een functie in zijn firma die hem toekwam. Hij werd thuis opgehaald om zijn opvolger in te werken.
Hierna ging ik om me heen kijken. Op scholen zaten Nederlandse kinderen altijd op de eerste bank. Nederlandse ouders vertelden aan de meester of de juffrouw van ons land wat er moest gebeuren. Er waren geen mensen in het land die van die mooie auto's hadden als de Nederlanders. Ze hadden hun eigen zwembad waar wij niet in mochten, en tennisverenigingen. Er was een suikerrietplantage met aan de voorkant gigantisch mooie grote huizen met mooie tuinen. Ze hadden allemaal een dienstmeid, een kindermeid, een tuinman. Ze hadden echt van alles. Daarachter stonden de huisjes waarin onze mensen leefden. In de winkels gingen de Nederlanders voor. Dat zijn de beelden die ik voor me zie. Ik denk, en veel zwarte mensen met mij: okee, dat is gebeurd, dat is afgesloten. Maar nu lijken we toch weer terug te gaan naar die tijden. Je wordt hier gedegradeerd als zwarte. Je hoort mensen zeggen: eigen volk eerst en ga toch je eigen land opbouwen. Maar Suriname is geen land. Het is een wingewest. Het is daar een grote rommel. Dat kan je niet los zien van het historische proces.
Op school
Ik was 16 toen ik Suriname verliet. Ik ben hier in 1974 gekomen en heb in een verschrikkelijk Nederlands pleeggezin gewoond. Er was thuis voor mij geen plaats. We woonden te klein. Het was een afschuwelijke tijd. Tijdens die treinkapingen door de Zuid-Molukkers zeiden de mensen als je een trein binnenkwam: "Hé, pas op, we worden gekaapt." Op het station werd je apart gehouden. Je mocht de trein met nog een paar andere zwarte mensen niet in. Ik had nog nooit van de Zuid-Molukkers gehoord en dan word je op weg naar school voor een Zuid-Molukker uitgemaakt. Toen mijn vader van de kaping hoorde wilde hij de straat niet meer op. We spraken er thuis niet over, maar iedereen wist het: ze moeten ons niet. Ik wist als kind niet eens dat Indonesië een kolonie van Nederland was. Dat las ik pas toen ik hier kwam. Ik had altijd gedacht dat Nederlanders de beste mensen waren en heel goed waren. Nederland wist precies wat voor informatie ze aan ons gaven op school. Alleen de informatie waarvan ze dachten dat we die nodig hadden en meer niet.
Op school in het Westland lachten de kinderen steeds als ik wat zei. Niemand sprak tegen me. Toen ik er een keer om vroeg zei iemand dat ze lachten om mijn witte tanden. En dat terwijl het met de taal heel makkelijk ging. Wat zullen kinderen uit Marokko dan meemaken? Die spreken de taal bijna niet, hoe zullen ze dan met hún omgaan? Later zat ik in Den Haag op school en voelde ik me wel thuis. Daar waren meer buitenlandse kinderen.
De universiteit
Ik heb op veel plaatsen gewerkt. Na mijn school deed ik administratief werk. Daar heb ik zulke nare ervaringen gehad. Ik heb het vier jaar gedaan. Ik had de laagste rang en de hoogste opleiding. Ik moest het werk van mijn collega's doen als ze ziek waren. Maar toen was ik een keertje ziek en lag mijn tafel helemaal vol toen ik terug kwam. Ik heb die tafel op de gang gezet en gezegd dat ik het niet deed. De chef zei dat ik het moest doen en toen ben ik weggelopen. Ik ben toen naar de sociale academie gegaan en ben vervolgens aan de universiteit afgestudeerd in drie richtingen: voorlichtingskunde (overheidsvoorlichting), volwasseneneducatie en cross-culturele hulpverlening. Ik wilde altijd de beste zijn. Zwarte mensen halen de eindstreep vaak niet op de universiteit. Ik wilde laten zien dat ik het ook kon.
Op de arbeidsmarkt
Op de universiteit adviseerde men mij op schaal 12-functies te solliciteren. Maar ik kom nooit aan de slag op dat niveau want bij sollicitatiegesprekken zeggen ze dan: "Schaal 12! Wat moet jij? Rot even op jij! Je bent niet goed genoeg." Ik heb dit een keer letterlijk meegemaakt bij de gemeente Leiden. Ze praten niet over de functie, maar over schaal. Ik werk nu op schaal 6, op MBO-niveau. Voor een leidinggevende of een beleidsfunctie ben ik met al mijn ervaring volgens hen niet geschikt. Al mijn witte jaargenoten hebben wel werk gevonden op dat niveau. Tijdens mijn studie overheidsvoorlichting zei iemand mij dat men geen zwarten neemt voor voorlichtingswerk. Bij sollicitatiegesprekken vonden ze me te donker, dat zou weerstanden oproepen. "Ga maar liever voor je eigen mensen werken," zeiden ze. Nederlandse mensen taxeren mij altijd. De mensen die je in dienst moeten nemen kijken vaak naar je op een manier die me doet denken aan de slavenmarkt. Dan denk ik aan mijn oma die naar Suriname kwam en die daar stond in een groep. En dan moesten ze één voor één naar voren komen en dan stond er zo'n Nederlandse arts en dan gingen ze die mensen voelen en hun gebit bekijken. Ik wil niet zo behandeld worden. Ik heb heel wat van die gesprekken ge-had. Van zwarte vrienden hoor ik hetzelfde. Het komt allemaal op macht uit. Je hebt geen machtspositie.
"Allemaal Leidenaars"
Ik heb die nota "Allemaal Leidenaars" ook gelezen. Ik ben het er helemaal niet mee eens. Ik merk dat de migranten in alle sectoren van het maatschappelijk leven achterstanden hebben. Zelfs in het sociale leven komen ze niet mee. Hoog opgeleide migranten hebben zelden passende banen. Ik dacht altijd: je moet studeren, dan maak je het in de samenleving. Je krijgt een leuke baan. Maar dat is niet waar. Van de migranten die met mij op de universiteit hebben gezeten ben ik de enige die op dit moment werk heeft. Dat de gemeente via "Allemaal Leidenaars" de hoger opgeleide migranten wil stimuleren, daar geloof ik helemaal niets van. Misschien dat ze een migrant nemen en in de Tweede Kamer zetten, zo van: "Kijk daar zit er eentje." Al die nota's zijn loze verhalen. Als ik het zou schrijven, wat ik graag zou willen, zou die nota er heel anders uitzien. Er is niks verder uitgewerkt: welke doelen streef je na, welke middelen gebruik je, en in welke tijd? Dat mis ik. Er zal dus ook niets gebeuren.
Het is allemaal niet zo rooskleurig. Ik werd laatst voor Papoea uitgemaakt bij het postkantoor. En iemand schreeuwde donderdagavond "Vuile gore buitenlander, rot op naar je land!" naar me in de Haarlemmerstraat. Een Marokkaanse jongen zei daarna tegen mij dat het 's avonds voor migranten niet veilig was daar. Onderweg naar huis keek ik steeds achterom. Je wordt bang. Je voelt het in je maag. Ik moest aan boeken over de Tweede Wereldoorlog denken. Als je wordt uitgescholden is er meestal geen mens die je helpt. Heel vaak zeggen mensen iets en dan kijken ze de andere kant op, alsof ze het niet tegen jou hebben. Maar dan ben ik toevallig de enige zwarte in de buurt. In de bus zeggen mensen tegen elkaar: "Ik ga niet naast hem zitten, hoor." Op allerlei momenten praat men tegen je alsof je een asielzoeker bent die pas naar Nederland komt. Als je uitspraken van de mensen hoort vraag je je af wie je nog kan vertrouwen. Het komt zelfs voor dat migranten, die hier al een tijd zijn, zich tegen asielzoekers keren. Ik heb wel angst dat er dingen gaan gebeuren zoals in Duitsland. Nederland is altijd de laatste, maar het zal hier behoorlijk huishouden. Ik hoop er alleen niet bij te zijn.
Voorburg
Ik heb als maatschappelijk werker gewerkt in het noorden van Voorburg. In een heel oude wijk met veel buitenlanders. Ik heb keihard voor hen gevochten. Ook in mijn vrije tijd ging ik door. Er was daar veel discriminatie. Ik mocht bijvoorbeeld niet voor blanke mensen werken. En ik mocht het wijkgebouw niet in, ook al was ik maatschappelijk werker. Dat gold voor het hele bestuur, dat uit buitenlandse mensen bestond. Toen moest de wethouder erbij komen. Het was verschrikkelijk. Echt de hele buurt stond daar en ze wilden ons gewoon niet. Dan mag je er wel in, maar mag je hun kopjes niet gebruiken. Je mag hun koffiekan niet gebruiken. En er zit steeds iemand daarbinnen de boel in de gaten te houden. Al je handelingen, alles, werd nagegaan. Dat was zo vernederend. Ik wil weten: waarom moet ik iedere keer die strijd leveren?
Het Meldpunt Discriminatie en GroenLinks
Ik heb later bij het Meldpunt Discriminatie gewerkt in Leiden. Het was hetzelfde daar. Die zaten bij de Rechtswinkel. Daar zitten allemaal jonge Nederlandse mensen die straks functies krijgen in de samenleving. Samen met degene die de leiding had zaten ze als het ware te kakken op het Meldpunt. De coördinator van de Rechtswinkel zat bij onze vergaderingen te lachen om de klachten van de mensen die behandeld werden. We hebben hem gevraagd niet meer te komen. We hadden verder allang de indruk dat het geld van het Meldpunt werd aangewend voor andere zaken. Ze lieten ons ook steeds wachten als we iets nodig hadden van de Rechtswinkel. Het heeft flink gerommeld toen we ons recht probeerden te halen. Er werd ons van alles opgelegd van hogerhand. Toen we zijn in opstand gekomen. We voerden actie met de pers erbij. Uiteindelijk zijn we onafhankelijk geworden en op de Herengracht terecht gekomen. Het heeft me erg gesloopt.
Ik ben ook bestuurslid van GroenLinks in Leiden geweest. Ik ben gestopt. Ik had het te druk. Ik weet niet of ik mijn draai zal kunnen vinden bij een Nederlandse politieke partij. Ik weet niet of die mensen echt weten wat er eigenlijk speelt. Ik heb niks aan loze kreten. Ik weet niet of de raadsleden van GroenLinks de mensen kennen die in de arme wijken wonen en die met een achterstand leven. Ik weet niet of ze van die mensen wel de juiste informatie krijgen. Of die mensen hen zodanig vertrouwen dat ze hun echt vertellen hoe ze zich voelen. Buitenlandse mensen maken heel veel discriminatie mee, maar schamen zich om erover te praten. Ook zijn ze bang dat men zegt: "je zeurt weer, daar gaat ie weer, je hebt het toch goed hier." Ze proberen er niet aan te denken. Dat is gevaarlijk, want ze accepteren deze dingen daarmee. En dat leren ze hun kinderen ook. Praten politici alleen met vertegenwoordigers van die mensen? Weten ze wat ze moeten vragen? Hoe gaan ze met de informatie om? Ik geloof op dit moment in geen enkele partij meer.
Sociale Dienst: productie leveren
Bijna twee jaar geleden ben ik bij de Gemeentelijke Sociale Dienst (GSD) gaan werken. Als maatschappelijk werker heb ik 120 mensen in de uitkering. Door de bezuinigingen kunnen ze niet meer medewerkers in dienst nemen en proppen ze je vol met mensen en dan moet je ze als nummers behandelen. Want ze hebben allemaal een nummer. Ik denk dat ik met 60 mensen al mijn handen vol zou hebben als ik op een menswaardige manier met ze om wil kunnen gaan. Als je er 5 mensen uit hebt komen er de volgende dag weer 10 binnen. Van een heleboel mensen weet je niet wat je er mee moet. Dat vind ik fout van diegenen die het beleid maken. Zowel op gemeentelijk niveau als op rijksniveau. En maar kletsen over uitkeringen verlagen, een discussie die nergens op slaat. En al die regels die ze dan hebben. Laten zij hier eens een keer gaan zitten, met 120 mensen, en die regeltjes die ze allemaal voorschrijven gaan uitvoeren. Dan wil ik kijken hoe zij dat doen, en of er nog menswaardigheid bij is. En er is voor een heleboel mensen geen werk. Ik heb een heleboel mensen die al 10 jaar in de uitkering zitten, en die nu en dan een half jaar werk hebben. Die mensen komen gewoon niet aan vast werk. Wat moet je tegen die mensen zeggen? Die worden helemaal apathisch van al die regels.
De oude maatschappelijk werkers worden afgestoten. Die hadden nog tijd om met mensen te praten. Met de regelgeving gingen ze zoeken naar oplossingen voor de mensen. Nu mag dat niet meer. Nu kunnen de mensen je alleen nog maar bellen tussen negen en half elf, verder gaat het niet. Het is vreselijk hectisch. Het is zo druk dat je elkaar niet eens meer kunt steunen. Iedereen is zo bezig om zijn productie te leveren - want je moet productie leveren, dat is het woord - en als je dat niet levert dan is je beoordeling straks ook niet goed en word je eruit gegooid. Ik denk dat er broodnijd is. Dat de één beter wil zijn dan de ander. Er zijn collega's die wel tegen het beleid in opstand zouden willen komen, maar die een huis hebben gekocht en kinderen hebben. En er is geen werk, dat weten ze zelf het best. Hierdoor accepteren mensen dingen die zo tegen hun principes ingaan.
Racisme op de werkvloer
Een maatschappelijk werker is een hulpverlener. Er komen veel buitenlanders bij de GSD. Als ik soms in de wachtkamer kijk is de helft zwart. Ik vraag me af in hoeverre werkers bij GSD om weten te gaan met migranten. Je hebt alleen maar informatie nodig van mensen. Maar er zit daar een mens, een buitenlands mens, en die wil misschien met jou ook over andere dingen praten. Maar daar is geen tijd voor. Er wordt over buitenlandse mensen heel gemakkelijk heen gelopen. In Leiden wordt al vier jaar een cursus cross-culturele hulpverlening gegeven. Daar leren ze je omgaan met mensen die uit andere landen komen, die mensen als mens zien en als mens accepteren. Niemand bij de GSD heeft die cursus gevolgd. Ik wel, maar ik wist alles al. Het is tegenwoordig in de samenleving: je hoort erbij of je hoort er niet bij: "Er is geen discriminatie. Je moet niet zeuren!" Tegen mij zeggen ze dat ook. Het is niet meer in om te zeggen: "Ik word gediscrimineerd." Je krijgt er geen bevestiging in. Je moet het historisch zien. Mijn oma's generatie, dat waren jullie slaven. Ik denk dat Nederlandse mensen, en dus ook mijn collega's, nog niet zover zijn om ons als gelijkwaardig te zien. Of ze nog minder dan jou gestudeerd hebben maakt niets uit. Ze laten je gewoon merken dat je hier niet hoort. Wat doe je hier op de werkvloer? Bij de GSD heb ik het ook meegemaakt, de manier waarop mensen je aanspreken. Ik vraag me af of de mensen op hogere niveau's anders zijn. In de media hoor ik het ook: je moet in je eigen land gaan werken. Ik denk dat het erger wordt. Dat heeft met de economie te maken, want er is geen werk. Ze hebben waarschijnlijk ook goede vrienden of vriendinnen, broers of zusters, die zonder werk zitten. En die zien jou daar dan staan. Ik heb echt het gevoel: ik hoor hier niet. De economie is nu heel slecht, maar vijftien jaar geleden was het ook al zo. De manier waarop ze met je omgaan is niet veranderd. Je bent alleen al door je uiterlijk een bedreiging voor de mensen, merk ik. Ook al meen je het heel goed met de samenleving en wil je niks inpikken. Zo zijn ze opgevoed. Ik wantrouw mensen ook. Want al woon je nog zolang hier, ook al ben je nog zo Hollands - en ik ben verschrikkelijk Nederlands - ze moeten me niet. Daarom geloof ik niet in integratie. Ze zijn niet geïnteresseerd in mij, in mensen met een andere kleur.
Er was een filmpje bij de GSD over het feit dat witte hulpverleners denken dat buitenlanders niet ambitieus zijn. Ze benaderen hen zo van: "Je komt toch nergens. Je weet niet wat je wilt. Je bent niet geschikt." Ik was blij dat ik dat hoorde want ik heb het zelf ook meegemaakt. Op school bijvoorbeeld. Maar de hulpverleners kwamen na dat filmpje in opstand en zeiden dat het helemaal niet waar is. Maar het is wel waar, het is mijn ervaring. En ook sommige vrouwen die bij de gemeente werken doen dat. Ze hebben het nog niet helemaal gemaakt, maar hebben inmiddels wel redelijk veel leidinggevende functies. Ik heb feministische boeken verslonden, van Joke Smit enzovoorts. Ik herkende veel van hun ideeën en ervaringen. Maar nu doen ze tegen buitenlanders precies de dingen die ze de witte mannen hebben verweten. Ze zijn ook hard geworden. Ze moeten tegen de witte mannen opboksen.
Ook over de mensen die in arme wijken wonen, de Merenwijk en Noord, trekt bijna iedereen bij de gemeente zijn neus op. Die mensen worden ook niet serieus genomen. Ze kijken niet verder dan je kleur en afkomst. Maar als die witte persoon zich "netjes" zou gaan kleden, als de rest - "netjes" want ze denken dat ze netjes zijn - dan vallen ze niet op. Als buitenlander kan je dat niet.
Conflict met de Sociale Dienst
Na ruim een half jaar besloot ik dat het werk bij de GSD eigenlijk niets voor mij was en dat ik in dat werk ook niet verder wilde. Het werk en de organisatie zijn in de loop der jaren steeds harder geworden. Ik heb toen intern gesolliciteerd naar diverse beleidsfuncties en een voorlichtingsfunctie en de functie Consulent Minderheden. Ik werd telkens afgewezen, terwijl niet voldoende opgeleide mensen en mensen van buiten die functies kregen. Ik sta al vanaf 1991 ingeschreven bij de Interne Sollicitantenbank van de gemeente Leiden. En dan zegt de gemeente in de nota "Allemaal Leidenaars" nog dat ze op zoek is naar allochtonen voor hogere banen, maar dat ze die niet kunnen vinden. Ik heb verder zeker dertig keer extern gesolliciteerd. Ik had gesprekken met de personeelsconsulente van de GSD. Zij heeft me een jaar lang aan het lijntje gehouden. Vanaf het begin waren alle gesprekken met haar zeer therapeutisch. Ze maakte me bijvoorbeeld soms erg boos en vroeg dan "Word jij nooit boos?" Ze vroeg in ieder gesprek opnieuw: "Waar heb jij die opleidingen toch gedaan? In Suriname of in Nederland?", terwijl ze de beschikking had over al mijn diploma's. Ze zei niets van mijn opleidingen te snappen, terwijl er bij de GSD drie vrouwen zijn die dezelfde opleiding hebben gedaan en in een hogere functie zitten. Volgens haar kon ik absoluut niet op academisch niveau functioneren en daar moest ik me maar bij neerleggen. Ze vond me veel te oosters voor een beleidsfunctie. Veel te bescheiden en te beschaafd. Ze trok al mijn kwaliteiten in twijfel. Haar toon was voortdurend enorm cynisch. Ze vertelde op het laatst dat ze me niet meer kon volgen en begon mijn zinnen te analyseren om te bewijzen dat ik niets kan. Ze zei: "Zie je wel dat je aan het handje meegenomen moet worden en zelf niets kan." Ze stelde voor dat ik eerst nog vijf jaar dit werk zou blijven doen en dan pas verder zou kijken. Maar met de werkervaring van een bijstandsmaatschappelijk werker kan je bij de gemeente niet verder komen. Ze zei dat er geen geld was om werkervaring op te doen voor hogere functies. Daarna ben ik ingestort op het werk. Ik had geen perspectief meer. Ik ben niet meer gaan werken.
Naar de psychiater
De personeelsconsulente zei dat ik mij psychologisch moest laten testen. Ik stemde hiermee in. Ik wilde haar laten zien dat haar opvattingen over mij niet klopten. Ze noemde testbureau's in Zaltbommel en Breda, terwijl andere mensen van de GSD dichtbij huis, in Den Haag, getest werden. Ik ging toch naar Den Haag. Het testbureau wilde wel bemiddelen bij het zoeken naar een andere baan. De personeelsconsulente opperde dat ik één dag per week naar de bemiddeling zou gaan. Toen ik zei dat ik, net als de andere mensen van de GSD die daar komen, ook vijf dagen wilde antwoordde zij: "Je valt me aan!"
Er zou echter alleen geld voor de bemiddeling vrijgemaakt kunnen worden op advies van een psychiater. Toen heb ik een gesprek met een psychiater gehad. Een Nederlander. In zijn rapport staat dat ik niet over doorzettingsvermogen beschik. Uit het feit dat ik na bijna een jaar nog steeds doorknok mag toch wel het tegendeel afgeleid worden. Ook staat er dat ik nooit duidelijk heb geweten wat ik wil en dat ik veel verwacht van een psychologisch testonderzoek. Ik weet wél wat ik wil en dat is in de welzijnssector werken, op een hoger niveau. Die test heb ik willen afleggen om de personeelsconsulente ervan te overtuigen dat ik wél geschikt ben. Verder leidt de psychiater uit het feit dat ik maar één kind zeg te willen hebben af dat ik als zesde van acht kinderen verwaarloosd ben. Als enige reactie zou ik hierop willen zeggen dat het in deze tijd niet ongebruikelijk is dat mensen maar één kind hebben. Hij stelt dat ik "wellicht een wat te hoge ambitie heb." Is het te ambitieus voor iemand met een universitaire opleiding om minstens een HBO-baan te willen? De psychiater adviseerde wél bemiddeling voor een hogere functie en daar was het me om te doen. De psycholoog van het testbureau, en indirect ook de bedrijfsarts, zeiden echter dat ik tegen de psychiater had moeten zeggen dat ik een slechte jeugd heb gehad. Dan was het advies dringender geweest. Maar ik ga niet voor een baan kwaadspreken over mijn ouders. De personeelsconsulente zei over het rapport: "Lijst het maar in en hang het boven je bed. We hoeven de adviezen van de psychiater niet over te nemen. Er is geen geld voor het bemiddelen." Ik zei mijn vertrouwen in haar op. Ze zei toen dat ik mijn ontslag maar moest nemen. "Dat moeten jullie maar doen," zei ik. De bedrijfsarts vond het dom van mij dat ik mijn vertrouwen had opgezegd en zei niets meer voor me te kunnen doen dan mij beter te verklaren. Hij zei dat ik weer aan het werk moest. Toen ben ik ingestort. Ik kreeg overal pijnen. Ondertussen ben ik zelf naar een Surinaamse psychiater geweest in Rotterdam, die heeft gezegd dat ik voorlopig niet moet gaan werken. Ik heb medicijnen van hem gehad om rustig te worden en tegen angsten en rusteloosheid. Die medicijnen drukken mijn emoties weg en houden ze zo uit het sociale verkeer. Typisch iets Nederlands. Het Meldpunt Discriminatie is met de directeur van de GSD gaan praten. Ze zei dat ze mijn klachten niet gelooft en dat ze denkt dat ik op deze manier een hogere functie wil krijgen.
Terug naar Suriname?
Ik heb er genoeg van. Als ik hier niet kan werken ga ik misschien via de kerk in een Afrikaans land werken, of terug naar mijn eigen land. We weten allemaal hoe slecht het in mijn land gaat. De politiek is daar mede onder druk van IMF en Wereldbank een treurnis. Nederlandse mensen denken: daar gaat weer een miljoen naar Suriname. Maar ze weten niet wat er werkelijk gaande is. Er worden hier spullen gemaakt voor dat miljoen. Ze krijgen dat geld niet zelf in handen, want dan zouden ze trachten met dat geld de grondstoffen die ze hebben zelf te verwerken. Als mijn land zou gaan produceren dalen de prijzen op de wereldmarkt en daar hebben de rijke landen geen zin in. Het IMF geeft geld en de mensen moeten dat terugbetalen. Dat is niet op te brengen. Mensen gooien daar nu al granaten op mensen hun huizen. Misschien wordt het net zoals in Afrika, in Mozambique en Angola bijvoorbeeld. Amerika, Israël en Zuid-Afrika destabiliseren die landen en proppen ze vol met wapens. Die Afrikaanse landen zijn zo arm, die hebben niet eens geld om die dingen zelf te maken. Ik hoop niet dat mijn land zo wordt. Vrijwel niemand heeft hier meer tijd om naar zulke dingen te kijken. Men wendt zich af, maar wordt er toch mee geconfronteerd door de asielzoekers die voor de deur staan. Ik wil daar met kinderen werken. Er zijn veel zwerfkinderen.
Naschrift: Inmiddels heeft Francisco een baan als gezinsvoogd in Amsterdam.
(*) In verband met privacy-overwegingen is de naam van de geïnterviewde veranderd.