De Fabel van de illegaal 37, januari 2000

Auteur: Actiegroep Merdeka


Actie tegen Leids Indië-monument

Op 23 oktober onthulden Leidse oud-Indië-veteranen bij molen De Put een monument ter herdenking van hun 40 Leidse collega's die zijn gesneuveld in de oorlog van 1946 tot 1949 tegen de Indonesiërs. Twee dagen daarvoor gooide de actiegroep Merdeka (Vrijheid) tijdens een nachtelijke actie de 3 beeldjes van het monument in het nabijgelegen Galgewater. "Wij vinden dat in plaats van Nederlandse militairen, de honderdduizenden Indonesiërs en miljoenen andere slachtoffers van het Nederlandse kolonialisme herdacht moeten worden", schreef de actiegroep in een persbericht dat ook De Fabel van de illegaal bereikte. Hieronder de volledige tekst.

De regeringen Beel en Drees voerden onder het motto "Indië verloren, rampspoed geboren" van 1946 tot 1949 een koloniale oorlog tegen Indonesië. Een weerzinwekkende oorlog tegen mensen die lang werden overheerst door de Nederlandse koloniale macht en die in 1945 tijdens een anti-koloniale bevrijdingsstrijd de republiek Indonesië hadden uitgeroepen. "300 jaar hebben wij hier al met klewang en knuppel geregeerd en over 300 jaar zullen we dat nog wel doen", aldus de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, B.J. de Jonge, in 1936. De Jonge was één van de laatste bewindvoerders die door de Nederlandse staat was uitgezonden om te regeren zoals dat al vanaf de eerste koloniale uitbuiters - de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) - gebruikelijk was: "De koloniën zijn er voor het moederland, het moederland is er niet voor de koloniën".

Operatie Produkt

De Nederlandse regering noemde het militaire optreden geen oorlog, maar sprak over een "politionele actie van strikt beperkt karakter". Deze verhullende term werd bedacht door Van Kleffens, de toenmalige Nederlandse ambassadeur in de Verenigde Staten. Hij deed dat "met het oog op de onwelgevallige reacties uit het buitenland". De Nederlandse regering besefte verdomde goed dat deze oorlog op veel verzet in binnen- en buitenland zou kunnen rekenen. De regering stemde willens en wetens in met de afslachting van 100.000 tot 150.000 Indonesiërs. Aan Nederlandse zijde vielen ongeveer 6.200 doden, waaronder 40 uit Leiden afkomstige soldaten. Deze 40 soldaten worden met het Leidse monument herdacht, niet de tienduizenden Indonesische soldaten die tijdens deze oorlog zijn gestorven.

De Nederlandse machthebbers wilden met de oorlog bereiken dat de fabrieken, rijstvelden, plantages en olievelden weer in Nederlandse handen kwamen. De eerste "politionele actie" heette in legerkringen dan ook "Operatie Produkt". Een soldaat zei bij terugkomst in Nederland: "We moesten erheen voor de thee, de suiker en de olie". De voorstanders van de oorlog meenden dat Nederland zonder Indië aan status zou verliezen en niet meer zou zijn dan een grote boerderij aan de Noordzee. Ook dacht men dat de kwaliteit van de tabak in Nederlands-Indië zou dalen, wanneer de tabaksplantages de "bekwame leiding" van de Hollanders zouden moeten missen.

Aan Nederlands-Indië verdienden Nederlandse ondernemingen jaar in jaar uit grof geld, waaronder Shell, die groot is geworden door uitbuiting van Indonesische arbeiders. Per jaar werden de totale inkomsten die naar Nederland vloeiden, geschat op 400 tot 600 miljoen gulden, ongeveer 8 tot 10 procent van het nationaal inkomen van die tijd. In de negentiende eeuw werd met de inkomsten uit Nederlands-Indië onder meer het spoorwegnet in Nederland en de veldtocht tegen de voor een eigen staat strijdende Belgen gefinancierd. "Daar ligt een roofstaat aan de zee tussen Oostfriesland en de Schelde", schreef Multatuli dan ook in zijn "Max Havelaar".

De Indonesische arbeiders werden door het keiharde Nederlandse regime stelselmatig kapotgemaakt, niet alleen in vroeger eeuwen, maar ook in de twintigste eeuw. Contractarbeiders op plantages werden onderworpen aan de "Koelie-Ordonnantie". Deze regeling van de "arbeidsvoorwaarden" hield onder meer in dat niet-westerse arbeiders elk uur van de dag beschikbaar moesten zijn voor het werk. Degene die om wat voor reden dan ook zonder toestemming van de ondernemer meer dan 24 uur wegbleef, wachtte een celstraf van een maand. De Koelie-Ordonnatie was zo repressief dat Amerikaanse afnemers van uit Nederlands-Indië afkomstige producten dreigden met een boycot, wanneer de Hollanders de Ordonnantie zouden handhaven. Onder druk van de op de wereldmarkt geuite bezwaren werd de Ordonnantie in 1936 afgeschaft. Ethische argumenten deden er voor de Nederlandse staat en bedrijven niet toe, maar wel het dreigende verlies van afzetmarkten en vette winsten.

Interneringskamp Boven-Digoel

In de jaren 20 en 30 kwam de Indonesische strijd voor zelfbeschikking sterk op, onder de leus "Indonesia Merdeka!" ("Indonesië vrij!"). "Wij zouden Indonesië liever zien wegzinken tot aan de bodem der zee, dan het te hebben als een eeuwig aanhangsel van een andere vreemde natie", schreven Indonesische studenten in Nederland. Zij speelden een belangrijke rol in de bevrijdingsstrijd. De Nederlandse staat liet het Indonesische verzet met harde hand onderdrukken. Dat gold onder meer voor de opstand in 1926, die op initiatief van de PKI, de Indonesische communistische partij, uitbrak. De Nederlandse regering nam wraak: ongeveer 800 mensen werden gedeporteerd naar het verbanningsoord Boven-Digoel. Dit interneringskamp diende ertoe om strijders tegen het koloniale regime onschadelijk te maken door hen op te sluiten. De Indonesische verzetsstrijder Soetan Sjahrir schreef erover: "Dit koloniale fascisme was er veel eerder dan het fascisme van Hitler of Mussolini; lang voordat Hitler het concentratiekamp Buchenwald of Belsen had opgericht, bestond Boven-Digoel al."

In 1946, bij het begin van de oorlog tegen Indonesië, weigerden tienduizenden Nederlandse soldaten eraan deel te nemen. Door intimidatie binnen en buiten het leger liep dat aantal sterk terug. Niettemin is het aantal dienstweigeraars in de jaren 1946-1949 voor Nederlandse begrippen ongekend hoog geweest. Duizenden dienstplichtige soldaten hebben dienst geweigerd, de zogeheten Indonesië-weigeraars. Bij elkaar kregen zij daarvoor 1.500 jaar (!) gevangenisstraf opgelegd.

Sommige Indonesië-weigeraars hadden tijdens de Tweede Wereldoorlog al ondergedoken gezeten wegens anti-fascistisch verzet. Na de Tweede Wereldoorlog moesten ze opnieuw onderduiken. Eerst waren ze op de vlucht geweest voor de nazi's, later voor de Nederlandse staat. De Nederlandse staat behandelde deze dienstweigeraars veel harder dan de Nederlandse SS-ers die hadden gecollaboreerd met nazi-Duitsland. Indonesië-weigeraar zijn stond gelijk aan een paria zijn. Zij werden als "landverraders" jarenlang getreiterd, opgejaagd, rechteloos gemaakt en gecriminaliseerd. Terwijl de oud-NSB-ers en oud-SS-ers gratie kregen, moesten de Indonesië-weigeraars hun volledige straftijd uitzitten. De meeste fascisten waren eerder vrij dan de mensen die weigerden om mee te doen aan een koloniale oorlog.

Actie Finale

Het voorbeeld Poncke Princen laat zien hoe smerig de behandeling is geweest en nog steeds is van soldaten die weigerden om Indonesiërs uit te moorden. In september 1948 liep Princen over naar de Indonesische kant, naar het leger van de Republik Indonesia, het TNI. De Nederlandse "deserteur" werd een Indonesische guerrillastrijder en volksheld. De Nederlandse territoriaal troepencommandant voor West-Java, generaal-majoor A. Engles, gaf opdracht tot de "Actie Finale": Princen moest dood of levend worden opgebracht en er werd een prijs van 50.000 gulden op zijn hoofd gezet. Deze actie, kort voor het staakt-het-vuren van midden augustus 1949, mislukte, want Princen werd niet gevangen. Maar 12 van Princens mannen en Princens Indonesische vrouw werden wel koelbloedig afgemaakt. In een brief aan zijn ouders schrijft Princen over "het vreselijke ogenblik dat je ontdekt dat je eigen vrienden in wezen niets van de Duitse nazi's verschillen".

Indië-veteranen hebben onlangs "onthutst" gereageerd op het plan van de mensenrechtenactivist Princen om naar Nederland te komen. De ernstig zieke Princen wil zijn laatste jaren in zijn geboorteland doorbrengen. Naar eigen zeggen is zijn enige hoop gevestigd op een behandeling in een Nederlands ziekenhuis. De naam Poncke Princen werkt bij een heleboel veteranen als een rode lap op een stier. Door zijn aanwezigheid herinnert Princen de veteranen eraan dat er tijdens de koloniale oorlog ook Nederlanders waren die partij kozen voor de Indonesiërs. Dat gegeven willen de veteranen het liefst onder het vloerkleed vegen.

Massale staking

Mensen die de koloniale oorlog van Nederland tegen Indonesië proberen te rechtvaardigen, houden nog steeds vol dat de Nederlandse samenleving in 1946 en daarna unaniem achter de "politionele acties" stond. Dat is niet waar. In juli 1946, na de vorming van het kabinet Beel, vond een onderzoek plaats van de publieke opinie over de vraag "Bent u het ermee eens dat onze soldaten naar Indië worden gezonden?". Ongeveer de helft van de ondervraagden was tegen de oorlog.

Tijdens de hele koloniale oorlog, 4 jaar lang, was verzet ertegen aan de orde van de dag. Op 22 september 1946 vonden er in Amsterdam massale vreedzame protestdemonstraties plaats, waartegen de politie repressief optrad. Daarbij viel één dode, Petrus Dobbelaar, en raakten andere demonstranten ernstig gewond. Op 24 september 1946, de vertrekdag van de Zeven December-divisie, brak in Amsterdam een massale staking uit waaraan tienduizenden mensen deelnamen. Zij protesteerden daarmee tegen de uitzending van Nederlandse soldaten naar Indonesië. Op de wagons van de troepentreinen waren opschriften te lezen als "Vleestransport Amsterdam-Batavia".

In november 1946 bood de Vereniging Nederland-Indonesië aan regering en Tweede Kamer een petitionnement aan. Daarin werd gepleit voor een vreedzame oplossing van het geschil. Het petitionnement was ondertekend door meer dan 230.000 Nederlanders. Het LACS (Landelijk Actie Comité tegen uitzending van militairen uit Schoonhoven) verspreidde een manifest in een oplage van 500.000 exemplaren. Daarin werd opgeroepen om amnestie te verlenen aan Indonesië-weigeraars.

Operatie Kraai

De eerste "politionele actie" ging van start op 21 juli 1947. Op 24 juli 1947 protesteerden meer dan 20.000 mensen in de Amsterdamse RAI tegen deze koloniale oorlog. De Nederlandse regering vond de "politionele actie" een succes. De vreugde daarover was van korte duur, want het buitenland reageerde uiterst negatief op het militaire optreden van Nederland. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties oefende al geruime tijd druk uit op de Nederlandse regering om de koloniale macht in Azië op te geven. Toch gaf de regering het startsein voor een tweede "politionele actie" ("Operatie Kraai"). Die werd van 19 december 1948 tot begin januari 1949 ondernomen om heel Java en een deel van Sumatra te bezetten, maar eindigde in een politiek en militair fiasco.

De regering stuurde ook honderden "ongezuiverde" Nederlandse oud-SS-ers naar het front in Indië. In 1984 schreef C. van Esterik daarover: "Een extra macaber trekje van de geschiedenis is dat het Nederlandse leger in Indonesië soldaten bevatte, die nog maar even tevoren hun leven op het spel hadden gezet ter verdediging van het rijk van Adolf Hitler".

Macaber is ook dat de Nederlandse autoriteiten een beroep deden op de net verslagen Japanse fascisten om in Indonesië "orde en rust" te bewaren. Japanse troepen kregen opdracht om de olievelden en kolenmijnen in het noorden en zuiden van Sumatra te bewaken. De Nederlandse ambassadeur in Londen, Michiels van Verduynen, schreef op 16 maart 1946 aan de minister van Buitenlandse Zaken Van Royen: "In dit verband hebben wij te beoordelen of het van een wijs beleid strookt te blijven aandringen op versnelde actie der ontwapening der Japanners. Wij weten dat zij in sommige delen van onze archipel diensten bewijzen die wij anders zouden ontberen."

Na de koloniale oorlog werd Indonesië weliswaar formeel onafhankelijk, maar bleef het land een wingewest en afzetgebied voor ondernemingen, waaronder een hoop Nederlandse. Als voorzitter van de Inter Govermental Group for Indonesia (IGGI) speelde de Nederlandse staat een belangrijke rol bij het scheppen van een gunstig investeringsklimaat in Indonesië. De smerige dictatuur van Soeharto heeft bij de opeenvolgende Nederlandse regeringen nooit ter discussie gestaan. Integendeel, men hielp Nederlandse wapenhandelaren om zoveel mogelijk wapentuig aan de Indonesische dictatuur te leveren. De erbarmelijke mensenrechtensituatie in Indonesië vormde voor de Nederlandse staat en ondernemingen geen moreel obstakel. Men bleef het Soeharto-regime schaamteloos ondersteunen. Met Nederlandse moordwapens kon men ongehinderd dood en vernietiging zaaien, onder meer in Oost-Timor. De een z'n brood is de ander z'n dood...

Ogen gaan open

Politici uit de periode 1946-1949 hebben later toegegeven dat ze met de koloniale oorlog op het verkeerde spoor zaten. Een van de eerste bekentenissen kwam van de ARP-politicus Bruins Slot, die zich in 1972 afvroeg: "Waarom zijn mijn ogen zo laat open gegaan?". Ook Schermerhorn en Mansholt kregen spijt. Mansholt, minister van Landbouw in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog, merkte in een in 1994 op tv uitgezonden documentaire op dat hij met de kennis van nu, toen uit het kabinet had moeten stappen. Minister Jan Pronk heeft later voor de Indonesië-weigeraars volledige rehabilitatie bepleit.

De stichting Militair Indië Monument Leiden, een club van Indië-veteranen, heeft grote moeite gehad om de Leidse wethouder Alexander Pechtold te overtuigen van "het nut" en "de noodzaak" van een oorlogsmonument voor de 40 Leidse militairen die in Indonesië zijn gesneuveld. Pechtold wees een eerdere schets van het monument af, omdat hij die "te militaristisch" vond. Later ging hij met een ander ontwerp wel akkoord. "Het is goed dat gevallenen in voormalig Nederland-Indië worden herdacht door een monument", zei Pechtold onlangs. Nu met het monument enkel Nederlandse gesneuvelden worden herdacht, kiest Pechtold partij voor de Nederlandse doden. De meer dan 100.000 Indonesische doden laat hij stikken.

Voorzitter Brouwer van de stichting Militair Indië Monument Leiden staat nog steeds achter de koloniale oorlog: "We waren burgers die de orde en vrede moesten handhaven". Brouwer moet stoppen met het rondstrooien van gore leugens. Er was geen "orde en vrede" in Nederlands-Indië, er was enkel een koloniale macht die 300 jaar lang bloed aan de handen heeft gehad.

Veel Nederlandse militairen hebben uit volle overtuiging of met een verwijtbare "bevel is bevel"-houding deelgenomen aan de moord- en martelpraktijken tijdens de oorlog. Zij zagen het als hun eervolle taak om een bijdrage te leveren aan de koloniale overheersing. De harde kern onder deze soldaten was uitgesproken racistisch. Hun rechtse mentaliteit blijkt ook nu nog uit de wijze waarop ze Poncke Princen als een paria behandelen. Zij hebben gekozen voor de overheerser, de koloniale grootmacht Nederland. Wij kiezen - met Princen - voor de overheersten, voor de slachtoffers van het Nederlandse imperialisme.

Militairen des duivels

Ook in Utrecht is men momenteel bezig om een plaatselijk Indië-monument op te richten. In tegenstelling tot de gemeente Leiden overweegt de gemeente Utrecht om ook de Indonesische gesneuvelden tijdens de oorlog te herdenken. Dat voorstel is bij de Vereniging Oud Militairen Indiëgangers (VOMI) in het verkeerde keelgat geschoten: "Wij zijn diep gekrenkt en des duivels". Voorzitter Dijkema van de VOMI stelt: "Je mag van de politionele oorlog denken wat je wilt. Geen oorlog is vrij van misdaden en van onze 11.000 leden zijn er genoeg die vol wroeging terugdenken aan die tijd. Maar op een monument ook je vijand gedenken, is banaal en beneden alle peil. Een tekst met "heb je vijanden lief" bij het monument op de Grebbeberg is ook geen haalbare kaart."

Over dit soort uitspraken zijn wij op onze beurt laaiend. De Indië-militairen moeten met hun botte koppen maar eens gaan beseffen dat het in dit geval niet gaat over gevechten tegen het nazi-leger op de Grebbeberg. Het Nederlandse leger stond in Indonesië aan de kant van de kolonialen, van de overheersers, van de onderdrukkers. Wij vinden dat mensen partij moeten kiezen op basis van politieke principes als vrijheid, rechtvaardigheid en gelijkwaardigheid, en niet op basis van blinde vaderlandsliefde. Onze loyaliteit en solidariteit ligt niet bij een bepaald land, maar bij het verzet tegen uitbuiting en onderdrukking.

Niet alle oud-militairen hebben zich na de oorlog schuldig gemaakt aan de koloniale propaganda zoals die door Brouwer, Dijkema en veel andere Indiëgangers al jarenlang wordt bedreven. In 1969 legde Joop Hueting in enkele tv-uitzendingen getuigenis af van de oorlogsmisdaden waarbij hij betrokken was geweest. Die uitzendingen sloegen in als een bom. Als eerste dienstplichtige soldaat sprak Hueting openlijk - en pas na 20 jaar! - over de ongelooflijke wreedheid van de Nederlandse troepen in Indonesië. Nederlandse troepen doorzeefden kampongs, martelden aan de lopende band, schoten krijgsgevangenen neer, en plunderden alles dat los en vast zat. Hueting beschrijft de martelingen tijdens het verhoor van een Indonesische krijgsgevangene: "Dat was eerst slaan, toen trappen, maar hij hield zijn mond. Daarna nog harder slaan, zodat er wat bloed te voorschijn kwam. Er moesten andere methoden bedacht worden. Er werd een touw om zijn enkels geslagen. Het andere eind van het touw werd over de balk gegooid die het dak van de galerij van het huis steunde. Aan de ene kant van het touw de ondervrager, aan de andere kant de man; enkels boven, hoofd beneden. Eerst werd het touw zachtjes gevierd, waarbij de man met zijn hoofd op de cementen vloer van de galerij kwam. Vervolgens harder, totdat het bloed ongeveer overal uit zijn hoofd kwam en je een beetje krakend geluid hoorde."

Korte broeken

Een andere oud-militair vertelde hoe hij zag dat Nederlandse militairen Javaanse boeren hun eigen graf lieten graven en daarna koelbloedig doodschoten. "Ook viel me op dat dit echt gebeurde in vakantiestemming, jongens in korte broekjes, gezellig buiten. Zo van, kom, dat doen we eens even." Dit soort fascistische methoden vonden plaats nadat de Tweede Wereldoorlog amper een paar jaar was afgelopen.

Na deze getuigenissen liet de regering een onderzoek verrichten dat leidde tot de Excessennota, een haastige en onzorgvuldige inventaris van de extreme wreedheid van het Nederlandse leger in Indonesië. Daarna ging men over tot de orde van de dag. Van de in de nota genoemde militairen is nooit iemand voor een rechtbank gebracht. Niemand is veroordeeld, ook niet de oorlogsmisdadiger kapitein Raymond Westerling. Het door hem ingevoerde "standrecht" hield in dat Indonesiërs na omsingeling van hun dorp ter plekke willekeurig werden neergeknald. "Die zien er wel uit als revolutionairen", zei Westerling dan. Daarmee was hun doodsvonnis getekend. Het optreden van Westerling en dat van een hoop andere Nederlandse militairen is te vergelijken met de wandaden van Amerikaanse militairen in de oorlog tegen Vietnam.

Wij roepen op om in woord en daad afstand te nemen van het onmenselijke kolonialisme waarmee de Nederlandse staat en Nederlandse ondernemingen Indonesiërs 300 jaar lang in een wurggreep hebben gehouden. In Nederland moet men eindelijk eens gaan beseffen dat de koloniale oorlog van 1946-1949 gruwelijk en onrechtvaardig was. Beter laat dan nooit. In plaats van een monument voor 40 gesneuvelde Leidse soldaten, moet een monument opgericht worden voor de honderdduizenden Indonesische en andere slachtoffers van het Nederlandse imperialisme.

In 1949 (!) schreef Wim Wertheim in het boek "Het rassenprobleem: de ondergang van een mythe" over blanke superioriteitsgevoelens: "In Nederland ontmoetten wij dit spook nog in de vorm van de koloniale mentaliteit, van het onwillekeurig neerzien op de donker gekleurde Indonesische volkeren. Elk geringschattend oordeel over die "inlanders", die niets kunnen, althans niet zonder "ons", bergt iets van die rassenwaan in zich, die wij meenden in het Hitlerisme te moeten bestrijden."

Terug