Artikel in Agora, 28 januari 2005

Auteur: Harry Westerink


Kritiek op wetenschappelijk onderzoek tegen illegalen

Het onderstaande artikel is geschreven door Fabel-medewerker Harry Westerink. Het wordt binnenkort geplaatst in het tijdschrift Agora. Het artikel levert scherpe kritiek op wetenschappers die in opdracht van de overheid onderzoek doen naar illegalen, zoals Godfried Engbersen van het RISBO-instituut van de Erasmus universiteit in Rotterdam. Met dat onderzoek kan de overheid illegalen nog beter uitsluiten en opsporen. Ondanks een verzoek van de redactie van Agora wilde Engbersen uiteindelijk niet op het artikel reageren.


Wetenschappers in dienst van het beleid tegen “illegalen”

De overheid voert al jaren een oorlog tegen mensen zonder verblijfsvergunning, met strijdkreten als “buitensluiting”, “uitsluiting”, “opsluiting” en “uitzetting”. Politie en Justitie hebben er in die oorlog alle belang bij om zoveel mogelijk te weten te komen over mensen zonder papieren, en over degenen die hen ondersteunen. Ze jagen illegaal gemaakte mensen steeds meer op en maken hen het leven onmogelijk. Om hen nog intensiever te kunnen uitroken is informatie over hun overlevingsstrategieën onontbeerlijk. Daarom maken beleidsmakers gebruik van onderzoekers die zich in hun ivoren toren een zogenaamd neutrale en wetenschappelijke houding aanmeten, maar in feite collaboreren met het keiharde overheidsbeleid. Door onderzoek te doen dat uitsluitend in het belang is van machthebbers, staan die wetenschappers objectief gezien in dienst van de repressie tegen mensen zonder verblijfsvergunning.

In opdracht van de overheid doen wetenschappers op universiteiten en onderzoekers van allerlei adviesbureaus en -commissies aan de lopende band onderzoek naar “illegalen”. Vooral de ministeries van Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben er een hoop tijd en geld voor over om meer over mensen zonder papieren te weten te komen. Deze ministeries huren deskundigen in om enquêtes uit te voeren en rapporten te schrijven over het leven in de illegaliteit. De overheid bepaalt daarbij zelf de onderzoeksopdracht en controleert vaak via begeleidingscommissies van ambtenaren of het onderzoek in de door de overheid gewenste richting gaat. De onderzoekers tappen vervolgens gevoelige informatie af bij “illegalen” zelf en bij steunorganisaties, en geven dat door aan de tegenstander, de overheid. Met de onderzoeksresultaten kan de overheid de druk op “illegalen” opvoeren en hun kansen om in Nederland te overleven nog verder verkleinen.

Vooral wetenschappers die zijn verbonden aan het RISBO-instituut van de Rotterdamse Erasmus Universiteit, genieten bekendheid door hun onderzoek naar “illegalen”. Dit onderzoek is baanbrekend en richtinggevend geweest voor allerlei andere onderzoekers en voor opinie- en beleidsmakers. Onder leiding van wetenschapper Godfried Engbersen nam een zevental sociologen en antropologen in de jaren 90 van de vorige eeuw 6 jaar lang de leefwereld van “illegalen” onder de loep. In 1999 verschenen de onderzoeksresultaten in de boeken "Illegale vreemdelingen in Rotterdam" en "Inbedding en uitsluiting van illegale vreemdelingen". De ministeries van Binnenlandse Zaken en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gaven opdracht voor het onderzoek. Het onderzoeksteam werd bijgestaan door een begeleidingscommissie onder voorzitterschap van F. Vlek van de Directie Politie van het ministerie van Binnenlandse Zaken. "Ook zijn wij dank verschuldigd aan diverse medewerkers van de politie in de 4 grote steden", aldus Engbersen. "De Vreemdelingendienst van de Rotterdamse politie bood de mogelijkheid interviews af te nemen bij illegalen die waren aangehouden en daarna in veel gevallen werden uitgezet". Dergelijke interviews vonden nogal eens plaats "onder tamelijk moeilijke omstandigheden", als gevolg van "een hoge mate van geëmotioneerdheid van onze gesprekspartner". "Niet alle respondenten waren er meteen van overtuigd dat de interviewer geen politieagent was."

Vissen en vlinders

Wie “illegalen” ondersteunt en opkomt voor hun belangen, moet de schrik tijdens het kennisnemen van dit soort onderzoek wel om het hart slaan. Aan de hand van interviews met “illegale” en “legale” migranten, welzijnswerkers en de politie schetsen de wetenschappers een akelig nauwkeurig en indringend beeld van het leven van mensen zonder verblijfsvergunning. Door de overlevingsstrategieën van illegalen te ontrafelen en openbaar te maken ontnemen de onderzoekers hen de laatste mogelijkheden om in Nederland een enigszins menswaardig bestaan op te bouwen. Ze geven machthebbers met de informatie uit hun onderzoek namelijk allerlei nieuwe middelen in handen om “illegalen” nog verder af te knijpen.

De kille afstandelijkheid van dit soort onderzoek neemt schandalige vormen aan. Dat blijkt uit de wijze waarop het aantal “illegalen” wetenschappelijk verantwoord wordt geschat. De RISBO-wetenschappers en - in navolging - allerlei andere onderzoekers gaan daarbij uit van het aantal “illegalen” dat de politie in een bepaald jaar heeft opgepakt, en berekenen de schatting vervolgens met "de vangst-hervangst methode die geënt is op biologische toepassingen". In de biologie "wordt bijvoorbeeld de omvang van een bepaalde diersoort in een afgebakend gebied bij benadering bepaald. Zo kan men op een willekeurige plek in een meer een hoeveelheid vissen vangen. Deze vissen telt men en gooit men weer terug. Op een later tijdstip wordt dit herhaald, op een andere willekeurige plaats in het meer. Op basis van het aantal vissen dat alleen op het eerste tijdstip is gevangen, het aantal dat alleen op het tweede tijdstip is gevangen en het aantal dat beide keren is gevangen, valt het aantal vissen te schatten dat beide keren niet is gevangen. De som van deze getallen geeft een schatting van het totale aantal vissen in het meer. Deze rekenmethode is in aangepaste zin bruikbaar voor het schatten van het aantal illegale migranten." De sociologen, politicologen en antropologen blijken biologen te zijn geworden. Vandaar ook dat ze “illegalen” als vlinders opprikken en ontleden.

Panopticum

Wetenschappers als Engbersen maken er al jaren een sport van om aan de onderkant van de samenleving zoveel mogelijk informatie af te tappen en beschikbaar te stellen aan beleidsmakers en -uitvoerders. Het gaat daarbij vaak om informatie waarvan de openbaarmaking tegen de belangen ingaat van de gemarginaliseerden zelf. Zijn in 1990 verschenen onderzoek naar langdurig werklozen "Publieke bijstandsgeheimen” is daar een voorbeeld van. Uit interviews met werklozen is Engbersen toen gebleken dat zij een "gevoel van constante surveillance" hebben. De overheid mengt zich te veel in hun privé-leven, zeggen ze. Engbersen haalt een socioloog aan die erop heeft gewezen dat "de sociale observeerbaarheid van armen in schril contrast staat met die van andere groepen in de samenleving". Rijken mogen zich als vanzelfsprekend afschermen van de openbaarheid, maar dat recht wordt armen ontzegd. Engbersen vraagt zich niet af of hij zich daar misschien zelf ook schuldig aan maakt. Integendeel, als een wetenschappelijke wijkagent ging hij voor zijn onderzoek een jaar lang in de Rotterdamse achterstandswijk het Nieuwe Westen wonen. Zo kon hij de armen nog beter op de huid zitten.

Het beeld dat volgens Engbersen uit de ervaringsverhalen van langdurig werklozen oprijst, "is de door Foucault gebruikte metafoor van Benthams panopticum, het gevangenisgebouw dat constante bewaking van alle gevangenen mogelijk maakte. De centrale inspectietoren gaf de wachters volledig en ongehinderd de mogelijkheid om de gevangenen te inspecteren." Zien zonder zelf gezien te kunnen worden, zo konden volgens de achttiende-eeuwse filosoof Jeremy Bentham de machthebbers de massa bespioneren, controleren en disciplineren. Vandaag de dag voelen werklozen de hete adem van het moderne panopticum van de staat voortdurend in hun nek. In de "centrale inspectietoren" van toen zitten nu onder meer medewerkers van uitkeringsinstanties die toezicht houden op de armen.

Kunst van het zwijgen

Engbersen bedient zich in het onderzoek naar “illegalen” opnieuw van deze metafoor: "Fort Europa wordt bovenal een Panopticum Europa waarin niet in de eerste plaats het bewaken van de fysieke grenzen centraal staat, maar bovenal het bewaken van de rechtstaat en de toegang tot publieke voorzieningen en arbeidsmarkten middels geavanceerde identificatie- en controlesystemen." Engbersen neemt geen stelling tegen dat panopticum, omdat hij er zelf juist een onderdeel van vormt.

“Illegale” migranten worden vooral ondersteund door “legale” migranten, aldus één van de uitkomsten van het onderzoek. "Onderling vertrouwen ligt aan de basis van dergelijke ondersteuningsrelaties. Familieleden en anderen beheersen daarnaast de kunst van het zwijgen om hun illegale verwanten niet in gevaar of verlegenheid te brengen. Ook is men zich bewust van het gevaar van het geschreven woord." Illegalen dragen een "geheim" met zich mee dat ze enkel prijsgeven als dat noodzakelijk is. "Afhankelijk van de specifieke context en situatie wordt het geheim van hun status met anderen gedeeld, met werkgevers, verwanten, landgenoten, artsen en geliefden. Maar er is altijd het gevaar van een lek, van verraad en onthulling." Daarbij denkt Engbersen blijkbaar uitsluitend op het niveau van individuen. Maar "verraad en onthulling" bestaat ook op het niveau van structuren en strategieën. Het RISBO-onderzoeksteam legt namelijk vanuit "de centrale inspectietoren" genadeloos "de geheimen" bloot van de overlevingsstrategieën van alle “illegalen” in Nederland, en brengt hen zo ontzaglijke schade toe. De wetenschappers dienen daarmee de belangen van Panopticum Europa.

Administratieve apartheid

Hebben Engbersen en zijn collega's nu de uitgesproken bedoeling om mensen zonder papieren het leven zo zuur mogelijk te maken? Het zou hun zelfbeeld van boven de partijen staande wetenschappers schaden als zij zichzelf als mensenjagers zouden moeten beschouwen. Ze hebben "indringende discussies gevoerd over de ethiek" van dit onderzoek, zo leggen ze verantwoording af. "Voor sommige personen en instellingen die wij benaderden met het verzoek ons in contact te brengen met mensen zonder geldige verblijfsdocumenten waren ethische overwegingen aanleiding medewerking te weigeren."

Sommige organisaties die illegaal gemaakte mensen ondersteunen, weigeren wegens politieke redenen steevast om aan dit soort onderzoek mee te werken, zoals stichting De Fabel van de illegaal. "Hoofdargument tegen het doen van onderzoek naar illegale vreemdelingen", aldus de wetenschappers, "was dat de resultaten daarvan schadelijk zouden kunnen zijn voor deze mensen, die toch al, zo was de assumptie, een zwakke maatschappelijke positie hebben. Bovendien, zo luidde een ander argument, zouden uitkomsten van dergelijk onderzoek misbruikt kunnen worden door mensen en instellingen die sterk gekant zijn tegen migranten in het algemeen en illegale migranten in het bijzonder. Wij zijn niet overtuigd geraakt van de geldigheid van deze argumenten", stellen ze droogjes.

Maar keer op keer blijkt dit soort onderzoek door de overheid wel degelijk te worden gebruikt om het beleid tegen "illegalen" nog verder aan te scherpen. De in 2004 verschenen Illegalennota van minister Verdonk leunt bijvoorbeeld zwaar op nieuw onderzoek van het RISBO-instituut. Dat onderzoek maakt zichtbaar waar en hoe mensen zonder papieren wonen. De RISBO-onderzoekers toveren de slachtoffers van het repressieve beleid om tot daders door hen als maatschappelijk probleem apart te zetten. De administratieve apartheid - het afsnijden van "illegalen" van de rest van de samenleving door middel van uitsluitingswetten - staat daarbij voor de onderzoekers niet ter discussie, maar vormt juist het vertrekpunt. Het onderzoek richt zich dan ook niet op de overheid die mensen illegaal maakt en het hen onmogelijk probeert te maken om te overleven, maar op de vermeende criminaliteit van deze mensen. Zo draagt het RISBO bij aan de dominante beeldvorming dat illegalen "de Nederlanders" overlast bezorgen, en niet andersom. Het RISBO zegt deze kritiek te kennen, maar blijft toch de kennis aanleveren waarmee de repressie tegen "illegalen" verder uitgebouwd kan worden.

Wantrouwen

De ministeries van Justitie en VROM gaven opdracht en geld voor het recente RISBO-woononderzoek. De begeleidingscommissie bestond voornamelijk uit ambtenaren van die ministeries. De wetenschappers namen twee "achterstandswijken" onder de loep, de Haagse Schilderswijk en het Rotterdamse Bospolder-Tussendijken. Eerst voerden ze gesprekken met 20 "sleutelfiguren uit de wijken, die vanuit hun werk veel te maken hebben met illegalen", voornamelijk "professionals" die hen het leven zuur proberen te maken, zoals politie- en gemeente-ambtenaren en medewerkers van woningbouwverenigingen. Daarnaast voerden interviewers die waren "geselecteerd op hun etnische achtergrond", gesprekken met 65 illegalen, met 45 woonruimte-aanbieders en met 5 "gemengde stellen" waarvan een van de partners illegaal was.

Als een soort overheidsinformanten gingen de interviewers de wijken in op zoek naar Marokkaanse, Turkse, Somalische en Bulgaarse "illegalen". Ook zochten ze hun huisbazen op. "Anders dan in andere onderzoeken" konden de "etnische" interviewers slechts beperkt "respondenten werven binnen hun eigen netwerken". Ze hadden namelijk geen contacten in de onderzochte wijken. Door lukraak mensen aan te spreken in koffiehuizen, moskeeën en op straat wisten ze toch voldoende illegalen te ronselen en informatie van hen af te tappen. "Om een informele en vertrouwelijke sfeer te scheppen werden de gesprekken niet op de band opgenomen." En omdat het ging om gesprekken tussen mensen die elkaar voor het eerst zagen, "moest er bij de respondenten een bepaalde mate van wantrouwen worden weggenomen". Maar dat lukte wel, want "als dank voor hun medewerking werd aan de illegalen een beloning gegeven. Vooral de in het vooruitzicht gestelde beloning was voor de meeste illegalen een reden om een interview toe te staan. Sommigen spraken de hoop uit dat door mee te werken aan het onderzoek hun situatie en die van hun lotgenoten in de toekomst zou verbeteren." De interviewers vertelden er blijkbaar niet bij dat de overheid het onderzoek juist gebruikt om illegalen nog meer op te jagen.

Luistervinken

Er is de onderzoekers naar "illegalen" veel aan gelegen om een progressief imago te hebben. Wanneer de onderzoeksobjecten, de "illegalen" en hun ondersteuners, de wetenschappers zouden herkennen als luistervinken, als de overheidsinformanten die ze werkelijk zijn, dan zou het immers snel gedaan zijn met de medewerking die "het werkveld" aan de onderzoeken verleent. Nu sluit de praktijk van de wetenschappers helaas voor een deel naadloos aan bij die van de meer goedgelovige hulpverleners. Beiden proberen namelijk informatie over de situatie van "illegalen" naar boven te halen en door te geven aan de overheid. Veel hulpverleners doen dat vanuit de volstrekt naïeve overtuiging dat de overheid niet zou weten welke ellende door haar beleid veroorzaakt wordt. Ze gaan ervan uit dat de overheid een geweten heeft en hopen dat geweten via het presenteren van zielige verhalen aan te spreken. De wetenschappers doen vanuit een heel andere doelstelling - meestal simpelweg geformuleerd vanuit ministeries - in de praktijk dus hetzelfde: informatie naar boven halen en doorgeven aan de overheid. Veel onderzoekers weten zich zo te nestelen in kringen van illegalenhulpverleners, en fungeren daar als de ogen en oren van de overheid.

In het recente onderzoek wordt "illegaliteit" steevast in één adem genoemd met "criminaliteit" in zwarte "achterstandswijken". Zo versterkt men het racistische vooroordeel dat "buitenlanders" altijd problemen geven. Sociologiestudenten van de universiteit van Amsterdam interviewden 51 bewoners uit de twee wijken heel tendentieus over "ervaringen met criminaliteit, gevoelens van onveiligheid, de leefbaarheid van de buurt en de aanwezigheid van illegalen". Hoewel eerder RISBO-onderzoek keer op keer heeft aangetoond "dat slechts een minderheid van de illegalen betrokken is bij criminaliteit", vormde de vraag naar hun vermeende criminaliteit ook nu weer het middelpunt van de gesprekken. Een niet alleen stigmatiserende, maar ook onzinnige vraag. Want vrijwel niemand van wie bijvoorbeeld een fiets wordt gestolen, weet of de anonieme dief een verblijfsvergunning heeft. "De meeste illegalen versterken waarschijnlijk hoogstens het gevoel van onveiligheid doordat zij door hun aanwezigheid het aantal allochtonen in de wijk doen toenemen", erkennen de wetenschappers. "Tijdens de gesprekken komt regelmatig naar voren dat buurtbewoners uit beide wijken zich niet zozeer onveilig voelen door de aanwezigheid van illegalen in de wijk, maar dat vooral autochtone buurtbewoners zich soms onveilig voelen omwille van het grote aantal allochtone bewoners en de infrastructuur (etnische winkels, moskeeën, etc.) die daaromheen vorm heeft gekregen." Hoog tijd voor een onderzoek naar racisme onder "vooral autochtone buurtbewoners", zou je zeggen. Maar voor dat soort onderzoek geven ministeries geen geld en geen opdracht.

Bronnen

Terug