Doorbraak 2, juni 2009 Auteurs: Jeroen Breekveldt en Harry Westerink
"Er groeit weer een mythisch volksgevoel"
Jones doet bij de faculteit geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam onder meer onderzoek naar het erfgoed van de Tweede Wereldoorlog. Op uitnodiging van het 5 mei comité Amsterdam Zuidoost hield hij ter gelegenheid van bevrijdingsdag onlangs de eerste Maduro-lezing. Met die lezingencylcus wil het comité in herinnering brengen dat in Nederland en elders in de wereld ook Antilliaanse en Surinaamse Nederlanders hebben gestreden tegen het fascisme. In zijn lezing ging hij in op “het contrast tussen de algemene bekendheid van Madurodam en de relatieve onbekendheid van George Maduro naar wie Madurodam genoemd is. Iedereen kent Madurodam (toeristen krijgen voorgehouden dat Madurodam ‘typical Dutch’ is: ze maken foto’s, gaan naar huis en zeggen dan: ‘This is typical Dutch’), maar weinig mensen zijn bekend met het verzetswerk van de Antilliaanse Nederlander Maduro. Dat contrast is een metafoor voor de plaats van Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders in de naoorlogse Nederlandse herinneringscultuur.” In 2007 promoveerde Jones op het proefschrift “Tussen onderdanen, rijksgenoten en Nederlanders”. Daarin analyseert hij hoe de regering en het parlement van 1945 tot 2005 reageerden op de komst van Indische, Molukse, Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders naar Nederland. “Ik heb eerst promotie-onderzoek gedaan bij criminologie”, vertelt hij. “Maar daar stopte ik mee. Het onderzoeksprogramma was naar mijn idee te essentialistisch. Men was op zoek naar een relatie tussen etnische identiteit en criminaliteit. Met zo’n benadering heb ik geen affiniteit. Het basisidee van aparte etnische groepen met aparte groepskenmerken die zouden gelden voor alle leden van die groep, zou juist geproblematiseerd moeten worden.” Toelatingseis Volgens hem is Nederland sinds de jaren 90 steeds meer in de greep geraakt van etnisch nationalisme, waarbij het onderscheid tussen aan de ene kant “echte” Nederlanders, de “autochtonen”, en aan de andere kant de “allochtonen” in belangrijke mate samenvalt met uiterlijk en religie. Hij vindt dat op gespannen voet staan met gelijkwaardig burgerschap. Uit zijn onderzoek blijkt dat de overheid een grote rol speelt bij het construeren van etniciteit, inclusief de tweedeling “autochtoon” en “allochtoon”. Jones vindt etniciteit een uitvinding en geen wezenskenmerk. Hij heeft dan ook ernstige bezwaren tegen het bestempelen van mensen tot “autochtoon” of “allochtoon”. Dat leidt volgens hem tot twee groepen mensen. De ene groep hoort erbij en wordt geacht het voor het zeggen te hebben. Van de andere groep wordt verwacht dat men een toontje lager zingt. Die “allochtone” groep wordt symbolisch buiten de samenleving geplaatst, buiten de dominante cultuur. Ook historisch gezien is het idee van een oorspronkelijk “volk”, dat in het begrippenpaar “autochtoon” en “allochtoon” ligt besloten, onhoudbaar. Wie “allochtoon” wordt genoemd, wie erbuiten wordt geplaatst, blijkt in de loop der tijd steeds weer een andere groep te zijn. “In de jaren 50, zo hebben de onderzoekers Dvora Yanow en Marleen van der Haar aangetoond, noemde men in Eindhoven mensen die van buiten Eindhoven kwamen ‘allochtoon’, en mensen die in Eindhoven waren geboren ‘autochtoon’. De termen werden later op nationaal niveau ingevoerd en kregen een functie in de constructie van ‘echte’ en ‘onechte’ Nederlanders.” Jones vond het oorspronkelijke inburgeringsvoorstel van de toenmalige minister Rita Verdonk “weerzinwekkend”, omdat het zou neerkomen op het maken van een onderscheid tussen Nederlanders op grond van etniciteit. De verplichte inburgering heeft volgens hem “een disciplinerend effect. In de nadruk op die plicht zitten problematische veronderstellingen. Zo gaan beleidsmakers er impliciet vanuit dat de doelgroep de Nederlandse taal niet wil leren, terwijl er al jaren lange wachtlijsten voor taalcursussen bestonden. Hoewel de inburgering door de overheid wordt gepresenteerd als middel tot integratie, als een manier om erbij te horen, moeten we niet vergeten dat de inburgeringsplicht in het buitenland ook een extra toelatingseis is die migratie juist bemoeilijkt.” Segregatie Jones stelde in zijn onderzoek vast dat het feit dat “rijksgenoten” in de Nederlandse koloniën al eeuwenlang de Nederlandse nationaliteit bezitten, niet betekende dat beleidsmakers in het moederland hen meteen als lid van “het Nederlandse volk aan de Noordzee” konden accepteren. “Veel politici waren voor de dekolonisatie zeer gehecht aan ‘het koninkrijk der Nederlanden’. Men roemde die inwoners van de koloniën die men als ‘trouw aan Nederland’ beschouwde. De Molukkers bijvoorbeeld werden voor de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949 als ‘verwante’ en ‘loyale’ onderdanen opgevat, omdat ze in tegenstelling tot de overgrote meerderheid van de Indonesische bevolking christenen waren en als KNIL-militairen voor Nederland hadden gevochten. Maar toen de 12.500 Molukkers in de jaren 50 naar Nederland kwamen, problematiseerden politici hun identiteit. De regering beschouwde hen toen als zo ‘anders’ dat men meende dat ze nooit zouden kunnen aarden in Nederland. Op basis daarvan was het beleid aanvankelijk gericht op segregatie. Beleidsmakers veronderstelden destijds dat er onoverbrugbare biologische verschillen bestonden.” “Vanaf de jaren 70 lieten politici een ander geluid horen, onder invloed van de dekolonisatie en de opgekomen strijd tegen racisme. Sindsdien sprak men over moeilijk overbrugbare culturele verschillen tussen mensen uit de voormalige koloniën en Nederland. In die tijd kwamen veel Surinaamse Nederlanders naar Nederland. Ze wisten veel over Nederland, omdat het koloniale onderwijs steeds op ‘het moederland’ gericht was geweest. Toch waren nogal wat politici zeer pessimistisch over hun aanpassingsvermogen. Vergelijkbaar met de Surinamers toen worden nu de Antillianen als etnische groep geproblematiseerd.” Voor Jones is het een belangrijke vraag of mensen een identiteit krijgen toegeschreven of dat ze zich zelf een identiteit toeëigenen. “Daar zit namelijk een conflict tussen. Het gaat erom wie bepaalt hoe mensen worden genoemd, hoe ze worden omschreven en ingedeeld. Het gaat er uiteindelijk om wie de macht daartoe heeft.” Volksgevoel Bij de overheid is “een morele rem” weggevallen, stelt hij. “In de jaren 70 was gelijke behandeling voor veel politici in Nederland een juridisch en moreel uitgangspunt, maar vandaag de dag ziet men de rechtsregels en internationale verdragen die toezien op gelijke behandeling steeds meer als ‘juridisch obstakel’.” Die houding vindt hij “beangstigend”. Als voorbeeld geeft hij de zaak van Iraans-Nederlandse studenten die geweigerd kunnen worden bij sommige studies wegens door de overheid veronderstelde veiligheidsrisico’s. Verder kan de overheid Iraanse Nederlanders die als natuurkundigen werken, weigeren bij bepaalde kernfysische instituten. “Men gaat er kennelijk niet vanuit dat ze individuen zijn, maar veeleer dat ze de Iraanse overheid vertegenwoordigen en atoomgeheimen kunnen doorgeven aan het Iraanse regime. De overheid maakt zo een onderscheid op grond van etniciteit. Er is dus sprake van ongelijkwaardig burgerschap. Zo begon het ook met Duitse Joden in de jaren 30. Ik vind het verontrustend dat velen dit niet verontrustend vinden. De ongelijke behandeling van staatsburgers is vaak een heel geleidelijke ontwikkeling. Daarin schuilt het gevaar. Als men midden in dergelijke ontwikkelingen zit, dan ziet men misschien niet goed waar het heen gaat.” Hij ziet in de samenleving “een mythisch volksgevoel” groeien, dat zich net als vroeger ook nu weer beroept op het natuurlijke en het oorspronkelijke. “Maar er is niets natuurlijks aan landsgrenzen en ook niet aan de samenstelling van de bevolking. Die zijn in de loop der eeuwen voortdurend veranderd. Kijk maar naar de Belgische afscheiding in 1830. Eerst waren de inwoners van wat nu België wordt genoemd Nederlanders. Landen en volken zijn veranderlijke constructies, bedacht door mensen. Als de genealogie van naties in beeld gebracht zou worden, als getoond zou worden waar mensen ooit vandaan zijn gekomen, hoe ze de hele wereld zijn rondgezworven, dan zou men de indeling in ‘autochtoon’ en ‘allochtoon’ niet meer kunnen volhouden.” |