Juli 2003
Auteur:
Wat is Communalisme?
Communalisme is een revolutionaire politieke ideologie, met lange historische wortels in progressieve stromingen, ideeën en instituties. Het is diep ingebed in de democratische erfenis, dat voor het eerst opkwam als een bewuste politieke uiting in de Atheense polis zo’n 2500 jaar geleden, met haar opmerkelijke verzameling instituties, van face-to-face democratie, van haar concept burgerschap en van haar bewuste vorming van haar burgers door middel van een levenslange opleiding tot burger, paideia, en van het bestaan van dagelijkse burgerplichten. Deze communale democratische traditie verbreedde haar gezichtsveld in de communes van de Europese Middeleeuwen, die een communaal systeem van toewijzing van grondstoffen hadden en verreikende liga’s van vrije steden vormden. Later speelde ze een prominente rol in de revoluties die Europa en Noord-Amerika in de achttiende eeuw deed schudden. Een net zo belangrijke wortel van waaruit het Communalisme ontwikkeld is, is de revolutionaire traditie, die een voortdurende erfenis van vrijheid vormt – vergeten door velen binnen Links dat in algemene staat van verwarring verkeert- . In deze revoluties hebben basisbewegingen gevochten tegen verschillende vormen van onrecht, onderdrukking en uitbuiting, terwijl tegelijkertijd onze idealen van sociale en politieke vrijheid verder ontwikkeld werden. De strijd voor rechten en vrijheden, maar ook een gezond secularisme, zijn bovenal geplant en verzorgd door deze revolutionaire traditie, terwijl haar vruchten zijn geoogst door de sociale ontwikkeling als geheel. Het Communalisme probeert de erfenis van vrijheid te continueren door de meest geavanceerde theorieën en eisen en door de organisaties te vormen die noodzakelijk zijn om ze te belichamen. Geworteld in de Verlichting, biedt het Communalisme zowel vooruitzicht voor menselijk onderwijs en rationaliteit, als de praktische vervolmaking van historische vooruitgang.
Het Communalisme heeft recentelijk haar coherente uitdrukking gevonden in de werken van de radicale denker Murray Bookchin, wiens schrijfsels over sociale ecologie het Communalisme zowel een revolutionaire praktijk in de vorm van het libertair municipalisme, als een historische analyse, een dialectische natuur- en maatschappijfilosofie, een ethiek van complementariteit en een politieke economie verschaft. (7) Bovendien is het Communalisme een revolutionaire politieke ideologie die gericht is op het creëren van een rationele maatschappij en ethische normen voor productie, innovatie en distributie door middel van directe democratie.
Het woord Communalisme werd voor het eerst gebruikt rond de tijd van de Commune van 1871, toen in de nasleep van de Frans-Pruisische Oorlog de sterk gececentraliseerde en bureaucratische Franse staat helemaal in elkaar stortte, de burgers van Parijs een revolutionair bestuur instelden en brutaal de andere Franse communes uitdaagden om te confedereren en een alternatief voor de staat te vormen. Het historisch belang van deze uitdaging moet niet onderschat worden: het wees in de richting van een confederaal alternatief voor Europa op het moment dat haar moderne natiestaten nog in de maak waren. Steeds opnieuw sinds Karl Marx zijn pamflet, De Burgeroorlog in Frankrijk, publiceerde, slechts twee dagen nadat het laatste verzet van de communards was vermorzeld, hebben radicalen van allerlei pluimage de neiging gehad om de Commune te verheerlijken. Friedrich Engels beschreef de Commune als de eerste manifestatie van “de dictatuur van het proletariaat”. Terwijl de anarchisten de Commune gebruikten als het symbool van de “spontane uitdrukking” van een “brutale en uitgesproken negatie van de staat”, zoals Bakunin zei. Maar de Commune schoot niet alleen tekort door niet gelijk het eigendom te socialiseren, maar ook was haar eigenlijke structuur weinig meer dan een extreem radicale gemeenteraad. Marxisten gingen verder met het creeren van “proletarische” staten die zelfs in de verste verte niet leken op de revolutionaire Commune van Parijs, terwijl anarchisten verwikkeld raakten in syndicalisme, moorden en in wezen communitaire ondernemingen. Maar in essentie had de Commune van 1871 de idee in zich van een nieuw politiek systeem gebaseerd op gemeentelijke democratie. En als het langer had bestaan dan haar twee hectische maanden, had het concrete betekenis kunnen geven aan de radicale eis voor een “sociale republiek” die in de Parijse revolutie van 1848 opgeworpen was, dan had het zelfs deze eis kunnen overstijgen met haar oproep tot een “Commune van communes”.
Het Franse woord commune betekent stad of zelfs een redelijk kleine territoriale eenheid dat politieke en administratieve taken heeft en is afgeleid van het Latijnse bijvoeglijk naamwoord communis, dat “gemeenschappelijk” of “communaal” betekent. (8) Het refereert aan een lokaal bestuur en lokale autoriteiten, oftewel wat bekend staat als gemeente. Commune heeft een rijkere betekenis: het belichaamt een verzameling rijke civiele waarden, loyaliteiten, rechten en plichten. Zoals Bookchin heeft laten zien is de gemeente de meest directe omgeving die alle mensen binnen gaan op het moment dat zij hun voordeur uit stappen. Het is een unieke publieke sfeer waarin zij face-to-face kunnen communiceren. De commune geeft de menselijke gemeenschap niet alleen vorm, maar ook een nieuwe menselijke inhoud, gebaseerd op solidariteit en gedeelde verantwoordelijkheden die verder rijken dan het familieleven. In potentie ten minste, is het een domein van de door de rede ingegeven seculariteit – van politiek – dat voorbij gaat aan de bloedband van de familie, clan of stam. Het Communalisme probeert deze mogelijkheden te verwezenlijken en te voeden door de uitgesproken progressieve kant van de Westerse beschaving naar voren te brengen – en dat is een “domein van steden”. Door haar libertair municipalisme probeert het deze sfeer van echte politiek – de volledige deelname van alle burgers in publieke zaken – ,niet te verwarren met bureaucratische vormen van het publieke leven dat meestal de staat kenmerkt, te reanimeren. Het Communalisme kiest de werkelijk democratische commune uit als de rationele vorm voor de politieke organisatie van de samenleving.
Communalisten stellen dat de politieke component van een toekomstige rationele samenleving bestaat uit confederaties van vrije gemeentes of communes. Om het unieke van de Communalistische benadering te begrijpen moeten we beseffen hoe fundamenteel het focust op de gemeente. Maar voor Communalisten houdt het niet alleen een territoriale administratieve eenheid in; het is ook een potentieel vrije gemeente in de vorm van een zelfbewuste politieke gemeenschap en het is dit historische doel dat het Communalistisch project inspireert. Of we het nu hebben over Spaanse municipios, Scandinavische kommuner, of Nederlandse gemeentes. Dit historische doel inspireert het Communalistisch begrip van de gemeentes waar we niet alleen in de toekomst maar ook hier en nu mee te maken hebben. Veel radicalen bekritiseren het libertair municipalisme vanuit een puur instrumenteel gezichtspunt – ofwel klagend over de gigantische omvang van de hedendaagse steden, ofwel over het feit dat gemeenteraden steden als bedrijven runnen ofwel over het feit dat ze op veel manieren het verlengstuk en kopien zijn van de natiestaat. Ongetwijfeld is dit allemaal waar en deze problemen zullen niet alleen echt blijven en waarschijnlijk juist erger worden de komende jaren. Maar toch diskwalificeert dit de Communalistische benadering niet. Het wijst slechts op de uitdagingen die iedereen, die de samenleving fundamenteel probeert te veranderen, te wachten staan. Communalisten zijn helemaal niet tevreden met de gemeentes zoals ze nu zijn, en onze ideale stad bestaat (nog) niet, noch heeft het eerder in de geschiedenis bestaan. (9) Dientengevolge proberen we actief deel te nemen aan het uitroeien van staatsachtige en op de markt gebaseerde elementen van de bestaande gemeentes – daarmee hun communale dimensie radicaal uitbreidend. (10)
De poging om gemeentes radicaal te democratiseren brengt de heroprichting van een publieke sfeer met zich mee, waar mensen samen kunnen komen als burgers - om elkaar te ontmoeten, samen te discussieren en civiele en economische besluiten te nemen – in radicaal nieuwe instituties van en voor de bevolking. Vandaag de dag huilen zowel liberale en radicale als bourgeois politici krokodillentranen om het verlies van gemeenschap en burgerschap, terwijl ze wanhopig hun eigen rol verhullen in het uitgekookt gedirigeerde “politieke” circus dat steevast alle invloed van de bevolking op de politiek uitholt. In tegenstelling tot bijna al de andere stromingen in het politieke spectrum, zijn de Communalistische eisen voor het machtig maken van de bevolking meer dan retoriek om een al lusteloos publiek om de tuin te leiden. Sterker nog, het Communalisme is juist gebaseerd op het machtig maken van gewone burgers- het is ons raison d'être.
Het machtig maken van de bevolking dat de Communalisten voorstaan, staat recht tegenover centralisering en staatsbestuur. Het Communalisme is in feite rotsvast in haar verzet tegen de natiestaat, dat het ziet als het instrument bij uitstek om onmacht onder de bevolking te verspreiden. De natiestaat reduceert het hele concept burgerschap tot een lachertje, omdat het burgers beperkt tot slechts de passieve rol van belastingbetaler, klant of kiezer. De dynamiek van deze structuur stelt in de plaats van het recht op beleidsvormen door het publiek dat een gekozen minderheid van zogenaamde “vertegenwoordigers” de staat bestuurt. De natiestaat is per definitie gebaseerd op het geprofessionaliseerde gebruik van geweld en claimt dat het met haar politie- en legermacht een monopolie heeft op het gebruik van geweld in de samenleving. Het is dus een perfect gereedschap geweest voor de heersende elites om geleidelijk alle “amateuristische” kenmerken van meer democratische bestuurssystemen uit te bannen en om trotse burgers te maken tot gewillige onderdanen. De geschiedenis heeft laten zien dat staten zelfs een bepaald eigenbelang kunnen ontwikkelen, wat in de moderne tijd kan worden waargenomen bij de bureaucratische ontwikkelingen in China en de voormalige Sowjet-Unie. Dit is een ontwikkeling die in verschillende gradaties ook op gaat voor de meest “democratische” van onze Westerse natiestaten.
Niettemin oogstte de staat ook waardering bij vele radicalen, vooral bij Marxisten. Marx beschreef, zoals welbekend, de staat als enkel een instrument dat een heersende klasse dient, wat betekende dat onder het kapitalisme alle staten bourgeoisstaten waren. Dienovereenkomstig moest de arbeidersbeweging in de overgang van kapitalistische controle over de samenleving naar het socialisme de bourgeoisstaat vervangen door een arbeidersstaat, sterker nog, een proletarische dictatuur, dat slechts als een effectieve instrument zou moeten functioneren voor het proletariaat. Marx stond later de geleidelijke invoering van het socialisme door middel van wetgeving toe in bepaalde Europese landen. Verschillende perspectieven op de overgang naar het socialisme en de rol van de staat verdeelde de Marxistische beweging in een aantal tegenover elkaar staande stromingen ten tijde van de Eerste Wereldoorlog, waarin de Sociaal-democratie en het Leninisme de meest invloedrijke tegenstanders waren. Niettemin deelden ze de aanname dat de staat een instrument was dat gebruikt kon worden voor socialistische doeleinden: de een probeerde geleidelijk de bourgeoisstaat over te nemen en te transformeren, terwijl de ander probeerde om een nieuwe “arbeidersstaat” op te bouwen. (11) Beide stromingen steunden verward, maar harstgrondig de machtsconcentratie in een staatsapparaat dat boven de bevolking opdoemde. Marxistische theorie heeft in feite centraal gestaan bij het aanwakkeren van acceptatie van de staat door radicalen, met zware consequenties voor de hele revolutionaire beweging.
Sinds de dagen van de Eerste Internationale hebben verschillende stromingen door vurige debatten geprobeerd om de praktische rol van de staat in de komende socialistische revolutie te verkennen. Ongelukkigerwijs bleef het vraagstuk van de staat onopgelost op cruciale momenten in de geschiedenis, zelfs onder de meest ontwikkelde secties van de revolutionaire beweging, wat resulteerde in immense menselijke tragedies. In Rusland in 1917-1918 initieerden de Bolsjewieken, gretig als ze waren om de staatsmacht te nemen en uit te breiden, een verwoestend centraliseringsproces dat al snel de radenbeweging om zeep hielp. En in Spanje in 1936 weigerde de anarchistische beweging en de syndicalistische CNT in het bijzonder om een gedecentraliseerde arbeidersmacht te institutionaliseren en daarmee de wankelende Catalaanse staat te elimineren, waardoor de bourgeoisie de kans werd gegeven om weer de controle te krijgen en de arbeidersbeweging letterlijk uit te roeien. De kwestie van de staatsmacht achtervolgt ons tegenwoordig zelfs meer aangezien veel radicalen ernaar neigen de natiestaat te beschouwen als het voornaamste bolwerk tegen de kapitalistische globalisering, zonder dat de voorwaarde gesteld wordt dat er enige geloofwaardige alternatieven voor verzet van onderop tegen de macht van het kapitaal zijn. Ten tijde van de Russische en Spaanse revolutie gaven grote arbeidersbewegingen, geleid door ideologien en theorien, richting aan de revolutionaire massa’s. Vandaag de dag hebben we, in plaats van grote massabewegingen en een ideologie die duidelijke richtlijnen geeft voor radicale actie, “bewegingen” die alleen bestaan als ze protesteren en “ideologen” ie weigeren om alternatieven te presenteren.
Nee, we moeten absoluut zeker zijn over de werkelijke functie van de natiestaat, van elke staat eigenlijk. Hoewel haar historische rol misschien wel complexer is dan Kropotkin suggereerde, speelt de staat nu een erg regressieve rol. Niet alleen in het geven van een vaste vorm aan kapitalistische overheersing en expansie, maar ook in het reduceren van veel gemeenschappen tot praktisch lege hulsels en burgers tot geïsoleerde en onkundige individuen. Met haar oversized apparaat aan professionele politici en bureaucraten, betekent het ook een acute bedreiging voor de heropleving van een publieke sfeer en de herontdekking van authentiek burgerschap. De staat zal niet alleen proberen om pogingen om de samenleving te democratiseren te absorberen en van haar inhoud te ontdoen. Maar de natiestaat macht gunnen betekent letterlijk verzekerd te zijn dat het burgers afgenomen is. Zoals Bookchin heeft laten zien: als men toestaat dat de macht in handen is van een minderheid, accepteert men tegelijkertijd dat het is afgenomen van de meerderheid. De staat moet, om te bestaan en te bloeien, alle politieke subniveaus, zoals gemeentes, provincies en regio’s, koloniseren en controleren, en hen zo min mogelijk macht toestaan als mogelijk. Hoewel moderne republikeinse systemen enige speelruimte geven aan gemeentes en regio’s, is dit dankzij verzet vanuit de bevolking en grondwettelijke bepalingen. Een staat heeft geen Robespierre, Napoleon of zelfs geen Stalin nodig om haar macht te professionaliseren en te centraliseren; zij zal, als het de kans daartoe krijgt, de onafhankelijkheid en het zelfvertrouwen van gemeentes en haar burgers uitroeien. (12) Eveneens zal het de democratische idealen van radicalen die de staat binnen gaan ondermijnen en deze idealen verwisselen met bureaucratische aspiraties. Ondanks de schok die de Duitse Sociaal-democraten veroorzaakten door voor de oorlogskredieten te stemmen in 1914, was dit een geheel logische daad voor een partij die de staat was binnen gestapt om haar te hervormen. Pogingen om een “lange mars door de instituties” te houden om ze zo fundamenteel te veranderen, hebben onveranderlijk geleid tot een fundamentele verandering van de radicalen zelf, zoals recentelijk kon worden opgemerkt bij de degeneratie van de Grünen in Duitsland die, vanaf het moment dat ze staatsfuncties bekleedden, hun claims dat ze een grassroots beweging waren ontdeden van alle inhoud.
Evenmin worden de goedkope trucs van de staatscorruptie voorkomen door het oprichten van nieuwe staatsinstituties in plaats van mee te doen in de “bourgeoisstaat”- het ontdoet alleen de onderliggende minachting voor burgercontrole van haar verschillende vermommingen. Wanneer radicalen zich richten op het bouwen van een “arbeidersstaat” of een “volksstaat”, hebben ze al de noodzaak voor een werkelijke bevolkingsmacht terzijde geschoven. Een staat, van aard een professioneel apparaat om macht uit te oefenen, kan nooit als middel aangewend worden voor decentralisatie en het macjtig maken van de bevolking, hoe “proletarisch”, “universeel”, “radicaal”, of zelfs “minimaal” het ook claimt te zijn.
De enige radicale stroming die een schijnbaar consistente oppositie tegen de staat in al haar vormen heeft gekoesterd is het anarchisme, dat de visie dat de staat een welwillend instrument is zowel in de hedendaagse als in de toekomstige samenleving afwijst. Anarchisten hebben altijd een afkeer gehad van de Hobbesiaanse claims dat de staat menselijke vooruitgang bracht, omdat het ons zou bevrijden van de “oorlog van allen tegen allen”. Hoewel anarchisten meestal een nogal simplistische en ahistorische kijk op de staat ten toon spreiden, brachten ze ook belangrijke correcties aan op het wijdverbreide geloof in de noodzaak van een staat voor een samenleving om überhaupt te bestaan.
Het anarchisme is echter tweeslachtig geweest over andere belangrijke onderwerpen, vooral organisatie, instituties en macht. Aldus hebben anarchisten al te vaak vertrouwd op “zelforganisatie”, gebaseerd op het veronderstelde “revolutionaire instinct” van de massa’s of algemener, hun “spontane creativiteit”. Het anarchisme heeft zich zelden bezig gehouden met de positieve vormen van vrijheid; in feite is zij vooral bezig geweest met een negatief concept van “vrijheid van”, dat redelijkerwijs geassocieerd wordt met het liberale gedachtegoed, ofschoon met een oprechte afwijzing van onderdrukking en alle regeringsvormen. Al te vaak heeft het anarchisme politieke organisatie gelijk gesteld aan partijhiërarchieën, instituties aan de staat en macht aan onderdrukking, wat meer tot verwarring dan opheldering heeft geleid. Concrete alternatieven missend, heeft het erg weinig tastbare correcties geboden, met als resultaat dat hun “anti-autoritairisme” zo leeg is als de hedendaagse vluchtige kreten tegen “technocratie”, “consumentisme” en “politiek”.
Deze politieke leegte heeft in feite de anarchistische overtuiging tot decentralisatie niet minder problematisch gemaakt dan de Marxistische overtuiging tot centralisatie. Sterker nog, anarchisten hebben wel vele utopische visies naar voren geschoven, maar erg weinig praktische organisatorische alternatieven. Het verwarren van de staat met bestuur of zelfs met macht op zich is gevaarlijk misleidend en maakt het anarchisme een bedrieglijk “alternatief” voor een radicale beweging tegenwoordig. De anarchistische kritiek op gecentraliseerde macht is zeker welkom en noodzakelijk, maar we moeten niet meegaan in het verafschuwen van macht op zich. Nog steeds weigeren anarchisten meestal juist het deelnemen in de strijd voor bevolkingsmacht. Algemeen gesproken, proberen zij “vrijplaatsen” en “autonome zones” binnen het kapitalistische systeem en buiten de tentakels van de staat te creëren. (13) Ondanks dat het anarchisme zich regelmatig verzet tegen definiëring (het heeft vele en enorm tegenstrijdige vormen), trachten anarchisten meestal collectieven, affiniteitsgroepen en vrijwillige belangengroepen op te richten met als richtsnoer antiautoritaire en mutualistische principes. Zulk soort groepen zouden geleidelijk groeien door middel van bewustmaking en de kracht van het voorbeeld. In deze communitaristische visie wordt er verwacht dat vele kleine ondernemingen onafhankelijk van de massasamenleving functioneren, zich gestaag verspreiden in alle sferen van de samenleving en op den duur zich voldoende vermeerderen om alle vormen van onderdrukking, inclusief de staat, te vernietigen. Veel anarchisten uiten ook de noodzaak voor een soort commune, maar zij hebben geen ideeën over hoe deze communes georganiseerd zullen worden, of wat voor vormen van vrijheid het zal aannemen. (14) Meer in het algemeen weten zij niet hoe we van een samenleving doorvlochten met hiërarchieën klassen naar een volledig bevrijde samenleving komen. Daarom komen hun “antiautoritaire” alternatieven, algemeen gesproken, neer op veranderingen in persoonlijke houdingen en levensstijlen. En als we het hebben over het initiëren van een overgangsperiode hebben ze meestal helemaal geen duidelijke strategieën. Zoals Bookchin heeft laten zien heeft het anarchisme bewezen uitermate onbekwaam te zijn in het zich bevrijden van de verering van de individuele autonomie, ook al is geen mens ook honderd procent autonoom: we zijn allemaal producten van zowel onze adolescentie en onze sociale omgeving als van de gemeenschappelijke geschiedenis en culturele erfenis van de mensheid zelf.
Door vast te blijven houden aan autonomie, vrijheid van alle vormen van bestuur en consensusmethoden om gezamenlijke besluiten te nemen, voeden anarchisten de hedendaagse mystiek die rond het “soevereine individu” hangt. Een consistente radicale focus zou eigenlijk moeten liggen op de sociale vormen die assertieve, logisch denkende en ethische individuen mogelijk maken. De reden waarom communalisten onze focus ligt op de gemeente is juist omdat het geherstructureerd en communaal verbeterd kan worden. Juist in gedemocratiseerde en gesocialiseerde gemeentes kunnen we een werkelijk menselijke samenleving verwezenlijken en sociaal belangrijke diensten zoals zowel onderwijs, gezondheidszorg en defensie als de productie en distributie uitvoeren, terwijl we het primaat van de bevolking cultiveren. Wanneer belangrijke publieke diensten gecontroleerd worden door burgers in een publieke sfeer, zullen ze niet zo gauw geperverteerd worden door een verlangen naar winst of door persoonlijke belangen die inherent zijn aan bureaucratieën.
Noten
1. Het moet geheel duidelijk zijn dat we commune gebruiken in de continentale betekenis van het woord als een gemeente (en als een potentieel voor een vrije politieke gemeenschap); niet in de betekenis van een coöperatief of collectief, oftewel een relatief kleine groep mensen die uitgangspunten en verantwoordelijkheden delen.
2. Het Communalistische ideaal heeft nooit bestaan in de geschiedenis, evenmin als socialisme, communisme, anarchosyndicalisme of, in haar “pure” vorm, kapitalisme.
3. Vanuit een dialectisch perspectief is het doel van revolutionaire organisaties te helpen om de vrije communes of gemeentes tot leven te brengen. Daarmee hun huidige staat als gelimiteerde politieke entiteiten te overstijgen, op te heffen. ( Om met Hegel te spreken, de commune an sich moet niet gezien worden als een standaard voor revolutionaire eisen, maar we moeten haar logica doortrekken en daarmee haar werkelijke aard als een commune für sich herstellen. De commune an und für sich zal een bevrijde menselijke gemeenschap zijn.)
4. De intentie van de Sociaal-democratie was om hun staat te baseren op een meerderheid (in tegenstelling tot de Bolsjewieken) waardoor ze een fundamentele verandering van de bourgeoisstaat door zouden kunnen voeren, aangezien ze geloofden dat uiteindelijk de arbeiders de meerderheid zouden worden.
5. Een observatie die zeker niet ontkent dat er verschillende gradaties van centralisatie en staatsbestuur zijn.
6. Zelfs op het hoogtepunt van de Oktoberrevolutie waren de meeste Russische anarchisten verbazingwekkend genoeg niet bezig met praktische politiek. In plaats daarvan waren ze betrokken in het opbouwen van communitaire ondernemingen zoals de Moskou-collectieven (die uiteindelijk in 1918 bestormd werden door de nieuw opgerichte geheime politie, the Cheka). Dit gebrek aan politieke strategie had als gevolg dat veel anarchisten zich aansloten bij de Bolsjewieken.
7. Anarchistische gedachtes over communes lopen sterk uiteen (de Spaanse anarchosyndicalistische CNT riep zelfs op tot economische of industriële communes), maar de eigenlijke vorm en inhoud van hun communes zijn hopeloos ongedefinieerd gebleven. Ondanks zijn bewondering voor de middeleeuwse vrije steden, was zelfs Peter Kropotkin niet in staat om dit libertaire ideaal duidelijk te definiëren, aangezien hij er een veelvoud aan betekenissen aan heeft gegeven in zijn geschriften.
Terug
|