In de greep van de BV Hoger Onderwijs

Amsterdam, 23 maart 2012: studenten in actie

De bezuinigingen en maatregelen die het leven ondraaglijker maken van iedereen die niet tot de rijken behoort, stapelen zich op. Ook studenten in het hoger onderwijs ontkomen er niet aan. Zo schrikt Bruin I niet terug voor het uitdelen van krankzinnig hoge boetes aan de zogenaamde langstudeerders, het afpakken van de studiefinanciering en het onbetaalbaar maken van een tweede studie. En daarmee zijn nog lang niet alle maatregelen genoemd. Hoe tegenstrijdig het ook klinkt, onder het motto “investeren in de toekomst” wordt er bot bezuinigd en daarmee wordt studeren steeds meer beperkt tot een bezigheid van de rijken.

“Investeren in de toekomst” betekent voor dit kabinet dus niet kwalitatief goed, betaalbaar en toegankelijk onderwijs. Integendeel, en dat heeft alles te maken met een Europees verdrag: de Verklaring van Bologna. In 1999 ondertekenden 29 Europese landen deze verklaring. Inmiddels is het aantal aangesloten landen gestegen tot 47. Met deze verklaring werd het Bolognaproces in gang gezet. “Doel van dit proces is een stelsel van gemakkelijk herkenbare en vergelijkbare academische graden in te voeren, de mobiliteit onder studenten, docenten en wetenschappelijke onderzoekers te bevorderen, onderwijs van hoge kwaliteit te waarborgen en het hoger onderwijs een Europese dimensie te geven”, aldus de overheid zelf. In de praktijk betekent dit dat het hoger onderwijs, en daarmee de universiteiten(1) en hogescholen, een commerciële positie krijgen binnen Europa. Met als doel het vergroten van de concurrentiepositie ten opzichte van andere machtsblokken als China en de VS. Belangrijkste middelen zijn de onderlinge concurrentie tussen Europese onderwijsinstellingen en de macht over het onderwijs door grote bedrijven. En dat is precies wat de huidige bezuinigingen en maatregelen teweegbrengen. De crisis geeft de machthebbers een excuus om het Bolognaproces nog sneller te doen verlopen.

Spekkie

In juli 2011 kwamen de staatssecretaris van Onderwijs Halbe Zijlstra en de minister van Economisch Zaken Maxime Verhagen met hun “Strategische agenda voor het Hoger Onderwijs”. Uit de eerste alinea blijkt al direct de insteek: onderwijs is er voor economische groei en voor grote bedrijven. “Het kabinet wil Nederland toerusten voor een positie in de voorhoede van kenniseconomieën. In de driehoek onderzoek, onderwijs en ondernemerschap ligt de basis voor onze welvaart. Het zijn ondernemende topwetenschappers, innovatieve ondernemers met oog voor de lange termijn, en gedreven docenten en studenten, die daarvan de basis vormen. In de kruisbestuiving tussen deze groepen worden de verdiencapaciteit en het economische groeivermogen van Nederland versterkt en worden antwoorden gevonden op de grote maatschappelijke opgaven van vandaag en morgen.” Oftewel: Nederland volgt blindelings de doelstellingen van Bologna. De hele agenda is spekkie voor het bekkie van het bedrijfsleven. Onderwijs moet werknemers produceren voor de arbeidsmarkt. “Kwaliteit” is daarbij een synoniem geworden van “nuttigheid”, voor het bedrijfsleven welteverstaan.

Marktwerking

In de verklaring wordt een aantal doelstellingen genoemd die elk land zou moeten nastreven om de onderlinge concurrentie te vergroten. Die verhoogde concurrentie zou moeten leiden tot meer mobiliteit op de arbeidsmarkt, en tevens het aanzien van de betreffende landen moeten vergroten. Het benadrukken van de concurrentiepositie doet wel het belang van de kwaliteit van het onderwijs afnemen. Belangrijker wordt gevonden hoe het onderwijs in kan spelen op de behoeften van het bedrijfsleven. Universiteiten kunnen nu het beste beschouwd worden als bedrijf: de BV Hoger Onderwijs. Studenten worden door de BV’s gezien als producten. Studenten die goede diploma’s hebben, het goed doen in het bedrijfsleven en daar veel geld voor opleveren, zijn het meest winstgevend. Daarbij spelen ook tijd en kosten een belangrijke rol. Een student die zijn of haar diploma ‘pas’ na vijf jaar haalt, is voor de BV immers duurder en zodoende minder winstgevend dan de student die er drie jaar over doet.

Net zoals ‘echte’ bedrijven moet de BV Hoger Onderwijs zich houden aan de spelregels van de markt. Een van de spelregels is uiteraard ‘efficiënt werken’. Een populaire kreet daarbij is bijvoorbeeld “efficiencykorting”, wat staat voor zonder reden bot bezuinigen. Bij veel overheidsmaatregelen speelt de efficiëntie van het studentenproductieproces een grote rol: de langstudeerboete, het afschaffen van de studiefinanciering in de masterfase, het bevriezen van de studiefinanciering voor bachelors, het geven van een soort studiebeurs aan promovendi in plaats van hun reguliere dienstverband bij de universiteit. Dat kost minder en geeft tevens minder gedoe met arbeidsrechten. Een andere maatregel is de verlenging van de aflossingstermijn voor een studentenlening van 15 naar 20 jaar, zodat de lening minder snel kwijtgescholden kan worden, en de overheid meer rente kan vangen. Daarnaast lopen de cao-onderhandelingen voor medewerkers vast omdat de universiteiten geen loonsverhoging willen accepteren.

Universiteitsbestuurders hebben de mond vol van efficiëntie en studierendement. Ze willen zich soms nog wel eens een kritische houding aanmeten, maar voeren precies dezelfde neo-liberale agenda door als de beleidsmakers op landelijk en Europees niveau. Zo werd het “bindend studieadvies” ingevoerd waardoor studenten minstens een bepaald aantal studiepunten per jaar moeten halen om door te mogen met hun studie. Die maatregel is zojuist van het eerste studiejaar uitgebreid naar alle jaren. Het is niet ondenkbaar dat studenten binnenkort verplicht worden om fulltime met hun studie bezig te zijn, met een opleiding die goed aansluit op de wensen van het bedrijfsleven natuurlijk. Daardoor, en doordat steeds meer colleges en huiswerk verplicht worden, wordt het studenten vrijwel onmogelijk gemaakt om zich nog met activiteiten buiten de studie om bezig te houden. Zo is het bij veel studies nu de regel dat wie geen college volgt ook geen tentamen mag maken. Allemaal zodat studenten “zo efficiënt mogelijk” studeren, oftewel zo snel mogelijk klaargestoomd worden voor de arbeidsmarkt om zo de concurrentiepositie van de BV Hoger Onderwijs te verbeteren.

Een andere spelregel is het bezuinigen op en het wegbezuinigen van extra faciliteiten, om zo de winst voor de BV nog meer te verhogen. Uiteraard gaat het hier niet om de extra hoge bonussen van bestuurders, maar om nuttige extra’s als het papieren studentenblad, sportvoorzieningen voor studenten en de mensa’s, die nu steeds meer onbetaalbaar raken.

Verdiencapaciteit

Nog een mooi woord: “verdiencapaciteit”. Docenten en hoogleraren worden geacht zelf hun onderzoekssubsidies binnen te halen en krijgen steeds minder geld van de BV Nederland en de BV Hoger Onderwijs. Daarnaast zal de studiefinanciering op termijn waarschijnlijk helemaal in een (a)sociaal leenstelsel worden omgezet. Studenten en docenten mogen niet te veel geld kosten en moeten zich het liefst zo snel mogelijk terugverdienen.

Plannen voor efficiëntie en rendement zijn voor de BV’s natuurlijk leuk, maar dan moet er wel “draagvlak” voor komen in de samenleving. Daarom wordt er actief campagne gevoerd tegen “de luie student”. Bovendien “moet iedereen iets inleveren”. Er worden extra controles ingevoerd voor studenten die zouden sjoemelen met studiefinanciering. En daarnaast: “Studeren doe je toch voor jezelf? Je mag best wat investeren in je toekomst.” Allemaal excuses om botte bezuinigingen te rechtvaardigen, zodat de rijken nog meer kunnen verdienen en nog meer kunnen profiteren van kritiekloze, goed geschoolde arbeiders.

Dit is in een notendop het idee achter het begrip “marktwerking”. Het betekent voor studenten dat ze gezien worden als objecten om geld aan te verdienen. Stop er kennis in en ze kunnen efficiënter geld produceren. Maar dan moeten ze natuurlijk niet te kritisch gaan nadenken. Studenten hebben niets te willen: ze moeten doen wat het meeste geld oplevert voor de rijken. Volgens de Kritische Studenten Utrecht (KSU) is marktwerking een van de drie kernbegrippen die van belang zijn bij het analyseren van het Bolognaproces. De andere begrippen zijn meetbaarheid en management.

Meetbaarheid

Wat is een diploma in Nederland waard ten opzichte van de diploma’s in andere Europese landen? Hoeveel kennis bezit de student? Hoeveel daarvan is nuttig voor het bedrijfsleven? Hoe lang doen mensen gemiddeld over die studie? Wordt er wel efficiënt genoeg met geld omgegaan? Bedrijven willen kunnen meten wat de waarde van een student op de arbeidsmarkt is en willen bovendien in staat kunnen zijn om universiteiten, studenten en docenten af te rekenen op “slechte prestaties”. Want om concurrentie mogelijk te maken tussen alle Europese landen-BV’s, en om aan de behoeften van het bedrijfsleven te voldoen, moeten de behaalde resultaten steeds meetbaar zijn om ze zo internationaal vergelijkbaar te maken. Daartoe werden het bachelor-master systeem, de harde knip en de Europese studiepunten (ECTS) ingevoerd.

Met de invoering van het bachelor-master systeem, tien jaar geleden, konden academische graden en behaalde punten gelijk worden getrokken over de Bologna-landen. Bedrijven kunnen zo bij sollicitaties van studenten uit andere landen ook makkelijk nagaan wat ze gepresteerd hebben. Dat stimuleert tevens de concurrentie tussen alle Europese onderwijsinstellingen. In Nederland bestaat sinds 2012 een “diplomaregister” waarin alle diploma’s van alle studenten worden bijgehouden “om fraude tegen te gaan” en bazen gerust te stellen dat hun werknemers hun getoonde diploma’s echt behaald hebben. Verder heeft Bruin I “prestatieafspraken” ingevoerd tussen overheid en universiteiten. Studenten en docenten hebben daar niets over te zeggen, politici en mannetjes en vrouwtjes uit het bedrijfsleven wel. Op het niet nakomen van die prestatieafspraken worden universiteiten voortaan financieel afgerekend. De prestaties hebben vooral betrekking op efficiëntie en rendement. Studeren studenten gemiddeld wel snel genoeg af? Ook komen er maatregelen om te voorkomen dat studenten wisselen van studie omdat ze dan langer dan noodzakelijk studeren.

Onderzoekers worden afgerekend op het aantal artikelen en citaties. Bovendien krijgen ze steeds moeilijker geld, tenzij ze van tevoren al hun resultaten kunnen voorspellen. Docenten worden afgerekend op het aantal studenten dat hun vakken haalt. Over de hoofden van de docenten en studenten heen worden “standaarden” vastgesteld waarmee “kwaliteit” gemeten wordt. Mede om het aantal gehaalde vakken zo hoog mogelijk te krijgen gaat de universiteit Leiden het “studieplan” invoeren waarbij studenten “prestatieafspraken” maken met hun studieadviseur. Samen spreken ze af welke vakken en hoeveel punten er gehaald gaan worden dat jaar. Gaat het niet goed, dan worden beiden daarop afgerekend.

Management

Ook geldt, net als bij andere bedrijven, dat de BV Hoger Onderwijs bestuurd moet worden, en wel van bovenaf. Daarom worden besluiten genomen door professionele managers, in plaats van democratisch door studenten, docenten en andere medewerkers. Managers die begrijpen wat er moet gebeuren om de concurrentiepositie te verbeteren en de winstgevendheid in het bedrijfsleven te vergroten. Oftewel: management afkomstig uit, of met nevenfuncties in, het bedrijfsleven. Management dat er voor zorgt dat studenten en docenten niets in te brengen hebben, en dat alles wel even zal regelen.

Er is officieel medezeggenschap. Dat suggereert dat studenten en docenten invloed hebben. Studentenraden hebben echter meestal slechts “een adviserende functie”. Het management maakt de plannen en de raden kunnen op z’n best een beetje bijsturen. Daarbij worden steeds meer beslissingen direct door het bedrijfsleven genomen. Het bedrijfsleven heeft voorgesteld om anderhalf miljard in onderwijs te investeren. Op het eerste gezicht een nobel gebaar, maar het draait om puur eigenbelang. In ruil voor de investeringen wil het wel mee kunnen beslissen over de inhoud van studies en over studentenstops bij in hun ogen “zinloze” studies (die geen perspectief op de arbeidsmarkt hebben, waar bedrijven dus niets aan hebben). Bovendien willen ze een inbreng bij het toelaten van nieuwe studies.

Bij de nieuwe universiteitsbesturen spelen ook andere typische managertrekjes een rol. Zo wordt er veel geld gestoken in universiteitspropaganda, megalomane projecten, en worden computersystemen “gecentraliseerd” in het kader van “efficiëntie” (maar waarvan iedereen weet dat het uiteindelijk alleen maar meer geld kost). En de managers mogen natuurlijk goed verdienen. Het kapitaal regeert.

Utrecht, 27 februari 2012: schoonmakers en studenten bezetten samen de universiteit

Protest

Wat betekent dit allemaal voor de studenten? De mogelijkheden om te kiezen voor een studie naar eigen keuze worden steeds meer beperkt. Over de inhoud van de studies mogen zij niet meer meepraten en beslissen. Alles wordt wel even geregeld door mensen die er verstand van denken te hebben. Ze doen alsof ze het beste met je voor hebben, maar ondertussen bepalen ze welke studies je wel en niet mag doen, hoe hard je moet werken, hoeveel tijd je naast je studie in andere dingen steekt, en wat de inhoud van je studie is. Daarnaast zorgen de bezuinigingen in de vorm van de langstudeerboete en het afschaffen van de studiefinanciering in de masterfase ervoor dat (verder) studeren niet langer tot de keuzemogelijkheden van alle studenten behoort. Studenten die niet kunnen rekenen op een riante bijdrage van hun ouders kunnen niet meer studeren wanneer zij zich niet onder willen dompelen in schulden door een lening.

Door het Europese, landelijke en lokale universitaire beleid wordt er een stinkende hoop over studenten uitgestort. Zelfs aan de ogenschijnlijke goede bedoelingen, bijvoorbeeld in de vorm van investeringen, zit een luchtje. Studenten zijn echter niet onbeperkt kneedbaar, en kunnen niet in elke vorm worden gegoten die de overheid wil. De grens was voor veel studenten vorig jaar al bereikt, en dat lieten ze met z’n twintigduizenden zien door te demonstreren op het Malieveld in Den Haag. Er is echter meer nodig dan wat boegeroep naar de politici die nota bene deze bezuinigingen stonden te verdedigen op een podium tijdens de demonstratie. Dat demonstreren ook kan zonder ruimte te bieden aan politici bleek tijdens de manifestatie op 23 maart, de afsluiting van de actieweek, georganiseerd door de Landelijke Studenten Vakbond (LSVB) en het Interstedelijke Studenten Overleg (ISO).

Het verzet van studenten moet echter verder gaan dan het geven van kritiek op de langstudeerboete. KSU wees er al eerder op: er moet ook kritiek geleverd worden op, en acties gevoerd worden tegen, de invloed van het bedrijfsleven in het hoger onderwijs. Dat deden zij, samen met de andere studenten van Goed en Toegankelijk Onderwijs (GTO), op 20 maart in de vorm van een fietsdemonstratie in Utrecht. Studeren moet immers geen middel zijn om het bedrijfsleven te paaien en Nederland internationaal goed op de kaart te zetten. De rol van het (hoger) onderwijs is zorgen dat mensen zich kunnen ontwikkelen, om hen kritisch en onafhankelijk te maken. Ook, of juist, ten opzichte van deze bedrijven en het beleid dat wordt gevoerd.

Frodo Tromp
Shirley de Vet

Noot
1. Overal waar universiteiten staat kan ook hogescholen gelezen worden.