Leidse burgemeester blijft bij eis dat Doorbrakers gesprekken met dwangarbeiders vooraf bij hem aanmelden

De intimiderende burgemeester.
De intimiderende burgemeester.

In antwoord op een brief van Doorbraak heeft de Leidse burgemeester Henri Lenferink nogmaals bevestigd dat mensen die op straat willen praten over dwangarbeid hem daarover van tevoren in kennis moeten stellen. Dat nalaten is volgens hem “strafbaar”, zo had hij eerder al aangegeven. Natuurlijk lapt Doorbraak Lenferinks bizarre maatregel aan de laars. Wel hebben we een advocaat ingeschakeld.

Al bijna twee jaar doet Doorbraak onderzoek naar de praktijken in het Leidse dwangarbeidcentrum DZB, voornamelijk via gesprekken met dwangarbeiders op straat. De gemeente probeert ons onderzoek op alle mogelijke manieren te dwarsbomen. Al vrij snel werd aan leden van Doorbraak de toegang geweigerd tot het gebouw. De afgelopen maanden werden Doorbrakers onder meer fysiek bedreigd door medewerkers en werd het plein voor het gebouw plots tot verboden gebied verklaard. Ondanks alle tegenwerking lukte het Doorbraak al heel wat vuile was naar buiten te brengen. Dat leidde er zelfs toe dat de wethouder aan de gemeenteraad moest toegeven dat hij heel wat ‘werklozen’ dwong om zelfs nog langer dan de vastgelegde zes weken gratis voor de gemeente te werken.

Mening verkondigen

Vlak na die beschamende vertoning ontving een van de Doorbraak-activisten een intimiderende brief thuisbezorgd waarin de burgemeester het op de openbare weg praten met dwangarbeiders tot “betoging” verklaarde. Die “betogingen” moeten van hem van tevoren aangekondigd worden. Doorbraak stuurde hem een reactie, waarna de burgemeester zijn eerdere repressieve standpunt onlangs dus nog eens per brief bevestigde.

“Op grond van de Wet Openbare Manifestaties (WOM) is er sprake van een betoging of demonstratie als er in het openbaar collectief een mening wordt verkondigd”, schrijft hij in zijn meest recente brief. “Hiervan is sprake als meer dan één persoon zijn mening kenbaar maakt door middel van spandoeken of flyers.” Hij stelt te hebben “geconstateerd dat Doorbraak tijdens de wekelijkse bezoeken aan de DZB gebruik maakt van o.a. flyers en met meerdere leden tegelijk aanwezig is om, al dan niet in gesprek, de mening van Doorbraak te verkondigen”.

Hij eist dat we onze gesprekken met dwangarbeiders steeds van tevoren aanmelden. Daarna “zal ik een vak aanwijzen op de stoep aan de voorkant van de DZB waar Doorbraak haar opvattingen kenbaar kan maken. Bij de aanwijzing van het vak zal ik ermee rekening houden dat de toegang naar de DZB voor medewerkers en bezoekers van de DZB niet zal worden belemmerd.”

Volgens de burgemeester zijn dus “voorschriften noodzakelijk” om onze gesprekken “met bescherming van de belangen van allen, ordelijk te laten verlopen”. Lenferink suggereert zo dat die gesprekken momenteel niet “ordelijk” zouden verlopen en mogelijk de toegang zouden belemmeren tot het dwangarbeidcentrum, en dat ze daarom door hem gereguleerd dienen te worden.

Maar pakweg vier rustig en gezellig pratende mensen aan de rand van een open plein van meer dan 250 vierkante meter kúnnen niet eens een belemmering vormen, als ze dat al zouden willen. En de enigen die de orde tot nu toe verstoord hebben, zijn de DZB-medewerkers die Doorbraak-leden fysiek bedreigd hebben. Nee, als er mensen in hun belangen worden geschaad, dan zijn het uitsluitend de dwangarbeiders die keihard gedisciplineerd en uitgebuit worden via het beleid van de burgemeester en zijn college.

Zeperd

Het met een paar mensen onderling uitwisselen van ervaringen en meningen op de openbare weg is vanzelfsprekend geen “betoging”, en de overheid heeft geen enkel recht om zulke activiteiten op welke manier dan ook te beheersen of te beperken. Doorbraak weigert dan ook om onze bezoeken aan het dwangarbeidcentrum en onze gesprekken met dwangarbeiders aan te melden. Het zal de burgemeester niet lukken om ons onderzoeks- en organisatieproject, ons basale vakbondswerk, te dwarsbomen.

Het is een principiële zaak. Wie Lenferinks formulering volgt, kan niet anders dan concluderen dat leden van Doorbraak het hem voortaan altijd vooraf moeten melden als ze ergens met “meer dan een persoon” en “al dan niet in gesprek” hun mening kenbaar maken over dwangarbeid. Sinds we zijn brief ontvangen hebben, bijna twee maanden geleden, zijn we daarom gewoon ongeveer eens per week komen praten met dwangarbeiders. Daarbij hebben we weer veel nieuwe contacten opgedaan en heel wat gehoord over de gang van zaken binnen.

Vanzelfsprekend zijn we daarbij wel wat meer op onze hoede en hebben we alvast contact gezocht met een advocaat en gemeenteraadsleden. Tot nu toe heeft Lenferink zijn dreigementen niet hard durven maken en geen Doorbrakers laten arresteren tijdens hun straatgesprekken met werklozen. Misschien uit angst voor de zeperd bij de rechter die hem daarop ongetwijfeld te wachten staat.

Harry Westerink
Eric Krebbers