Noisejob: Gladiator

Gladiatoren.
Als je een bijstandsuitkering aanvraagt, dan moet je je terdege voorbereiden op de stappen die je moet nemen en de hindernissen die je moet overwinnen. Je hebt het gevoel dat je een gladiator bent die in een Romeinse arena voor de leeuwen wordt geworpen. Je moet op leven en dood vechten. Als je in dat strijdperk even niet oplet, dan kan dat noodlottige gevolgen hebben. Als je wint, dan word je een paar dagen rust gegund, mag je herstellen en bijkomen, en kunnen je wonden hopelijk genezen. Totdat het volgende gevecht aanbreekt. Als je verliest, dan hoef je in elk geval geen gladiator meer te zijn. Want dan ben je dood.

Nadat ik met veel moeite een uitkering heb aangevraagd, moet ik weer een stap nemen. Ik moet mezelf voor de leeuwen werpen in het gebouw van het reïntegratiebureau, waar men werk zegt te kunnen vinden voor werklozen. Door de ongelijke krachtsverhouding in het gevecht dat ongetwijfeld gaat volgen, waan ik me al bij voorbaat verloren. Ik ga te maken krijgen met een doodgewone ambtenaar die via een interne cursus heel gemiddeld heeft geleerd hoe om te gaan met lastige klanten en vooral hoe te bereiken dat ze worden afgeschrikt om een uitkering aan te vragen en worden aangemoedigd om een eenmaal ingediende aanvraag in te trekken. Ook al duurt mijn fysieke bestaan na afloop van het gesprek nog voort, toch moet ik er alvast maar van doordrongen zijn dat de ambtenaar mij geestelijk zodanig wil onderwerpen dat mijn psychische gesteldheid daarna het best kan worden omschreven als hersendood.

De reïntegratie-ambtenaar zit aan de andere kant van de tafel en wijst me een bepaalde plek aan deze kant van de tafel aan. Daar en daar alleen mag ik gaan zitten. Die plek is na zorgvuldig onderzoek eerder al door de gemeentelijke beveiliging goedgekeurd. Mocht een bijstandsaanvrager koken van woede en zichzelf niet meer kunnen beheersen na de zoveelste dollemansrit in de bureaucratische mallemolen, dan kan de ambtenaar zich zonder kleerscheuren nog juist op tijd uit de voeten maken en de bijstandsaanvrager met schuim op de mond laten afvoeren. De overheid heeft veel tijd en geld geïnvesteerd in zijn personeel, waardoor het inefficiënt zou zijn en een zorgwekkende kostenpost zou vormen als een werkloze pauper het in zijn hoofd zou halen om een van de kostbare parels van het ambtenarenapparaat te beschadigen.

Ik weet waar ik me niet in moet vergissen. Hij gaat me anders behandelen, omdat ik geen Nederlander ben. Geen witte Nederlander, en zelfs geen zwarte. Ik behoor niet tot dat uitverkoren prachtvolk dat voor de helft onder de zeespiegel leeft. Ik heb weliswaar toestemming om op de goddelijke Nederlandse grond te vertoeven, maar ik spreek de door zoveel engelen geprezen Nederlandse taal nogal gebroken, met een zwaar accent. Dus zeg nou zelf… Wat ik me ook bedenk, is dat de ambtenaar mij straks gaat verplichten om gratis te werken, met behoud van de uitkering die ik in de toekomst misschien ooit nog ga krijgen. Ik moet dwangarbeid doen zonder arbeidscontract, zonder cao, zonder loon, zonder rechten.

Het gesprek begint voorspoedig. De ambtenaar doet zijn best om een vriendelijke sfeer neer te zetten die me de indruk moet geven dat ik hem in vertrouwen kan nemen en op alle vragen met een gerust hart naar waarheid een antwoord mag geven. Ik ben op mijn hoede. Ik weet namelijk niet wat ik zou mogen zeggen, en waarover ik zou moeten zwijgen. Ik weet niet tot hoever ik kan gaan, hoe lang ik in zijn ogen beleefd blijf en op welk moment ik brutaal en tegendraads gevonden ga worden. Ik weet ook niet welke antwoorden van mij door hem later weer tegen mij ingezet zullen gaan worden. Ondanks het geworstel en gezwoeg in mijn hoofd probeer ik rustig genoeg te blijven om een gesprek te kunnen voeren over mijn werkloosheid en mijn gebrek aan geld. In dat gesprek wil ik er ook melding van maken dat ik geen kans heb gekregen om door de Nederlandse samenleving voldoende aanvaard te worden en me welkom te voelen, bijvoorbeeld door een baan aangeboden te krijgen zodat ik me niet elke avond na een vermoeiende dag hoef in te beelden dat ik in de arena lig dood te bloeden na een ongelijke strijd met de leeuwen.

Nauwgezet neemt de ambtenaar zijn lijst vragen een voor een door, vanaf het moment dat ik voet op de heilige Nederlandse bodem heb gezet tot en met nu, het moment dat ik tegenover deze doodgewone en ontzettend gemiddelde ambtenaar zit. Af en toe moet ik jaren teruggaan in de tijd om me alle details voor de geest te halen en mijn gesprekspartner te laten zien hoe bereidwillig ik me opstel. Sommige onderdelen van mijn leven zijn zo pijnlijk dat ik er liever over zou willen zwijgen, maar ik moet tranen zien te vermijden en doorgaan met het onderzoeken en benoemen van alle hoeken en gaten van mijn bestaan. Ineens weet ik niet meer wie of waar ik ben. Ben ik een bijstandsaanvrager of zit ik het miezerige leven van een nietsnut te begluren, samen met meneer de ambtenaar? Het gesprek verloopt steeds minder naar wens, want door mijn hoog opgelopen emoties slaag ik er hoe langer hoe minder in om doelgericht mijn eigen bestaan onder de loep te nemen. De ambtenaar boekt geen vooruitgang meer. Daardoor geeft hij zichzelf een paar dagen de tijd om te herstellen en zich op te laden voor het volgende gesprek. Ik moet me ook oppeppen voor dat gevecht, want het zal zwaarder zijn en de tegenpartij is inmiddels tot de tanden toe bewapend. Hij heeft nu immers meer kennis over mijn leven, dus meer macht, en hij kan daarmee zijn greep op mij versterken.

De avond voor het volgende gesprek met de ambtenaar word ik zenuwachtig. Ik herhaal de vragen van de vorige keer en blijf erover malen. Ik weet niet wat ik nog meer zou moeten vertellen over mezelf. Wanneer ik hem de volgende dag ontmoet, zie ik dat hij sjiek gekleed gaat, alsof hij met veel poeha wil laten zien wie hier de baas is. Hij wijst weer naar die plek aan tafel. Ik ga zitten. Hij opent het dossier en werpt er een blik in.

– “We konden de vorige keer niet verder gaan, omdat er tranen in uw ogen kwamen. U werd emotioneel. Daarom heb ik een andere afspraak met u gemaakt.”
– “Ja. Wat wilt u nog meer weten over mijn leven?”
– “Alle omstandigheden die van invloed zijn op het vinden van werk.”
– “Ik dacht dat u alleen maar mijn opleiding en werkervaring hoefde te weten om mij te helpen.”
– “Ja. We zijn hier om werklozen te helpen om werk te vinden. Want iedereen moet snel een baan krijgen. Daarom hebben we een snel traject en een lang traject. Maar ik zie in jouw dossier dat je een hoge opleiding hebt.”

Verguld kijk ik hem aan, nu ik eindelijk eens een compliment krijg, in plaats van bestempeld te worden als een van die onvoldoende ingeburgerde buitenlanders die altijd en eeuwig op de vlucht schijnen te zijn voor armoede en oorlogen. En ik voel trots in me opkomen, omdat deze buitenlandse vrouw tenminste een hoge opleiding heeft en heel wat in haar mars lijkt te hebben.

– “Maar u spreekt niet goed Nederlands en daarom moet ik aan de realiteit denken, dat wil zeggen: aan banen waarbij je weinig hoeft te spreken.”

Ik verheug me erop dat ik ergens aan een bureau kan komen te zitten en achter een computer administratief werk kan doen. Omdat ik meen dat ik met deze ambtenaar op het goede spoor zit, neem ik het oersaaie gesprek even voor lief.

– “Ik heb voor u bedacht dat u in de zorg kan gaan werken.”

Mijn hart gaat sneller kloppen. Snel vraag ik:

– “Wat bedoelt u met “de zorg”?”
– “Bijvoorbeeld thee en koffie schenken voor bejaarden of…”

Nu dringt tot me door wat hij bedoelt met “de realiteit”. Toen ik een bijstandsuitkering aanvroeg, had die andere ambtenaar het erover dat de gemeente een baan voor mij zou zoeken die bij mij zou passen. Hun “realiteit” blijkt eruit te bestaan dat iemand die universitair is opgeleid koffie moet schenken in een bejaardentehuis.

– “Maar ik heb geen enkele ervaring in de zorg. Ik heb daar nog nooit gewerkt. Kunt u voor mij ergens een plek vinden waar ik stage kan lopen, waar ik kan leren en werken tegelijk? Een plek die past bij mijn opleiding en werkervaring? U kunt dit soort werk in bejaardentehuizen aan andere mensen aanbieden, die dat leuk vinden of daarmee tenminste ervaring hebben.”
– “Nee, ik heb het uitgekozen voor jou.”
– “Maar ik dacht dat u me ging helpen om een goede baan te vinden, een baan die ik wil, werk dat ik al eerder deed. Als ik dat werk heb, dan hoef ik hier niet te komen.”
– “Je weigert om in de zorg te gaan werken. Dat heeft invloed op je bijstandsaanvraag.”
– “Kunt u niet een ander voorstel bedenken? U komt maar met één idee. Misschien kan ik ook met voorstellen komen, en dan kunnen we er samen over beslissen.”
– “Nee, ik beslis hier over jou. Met jouw manier wil je op mijn stoel gaan zitten.”

Hij laat me voelen wie ik ben. Ik behoor aan deze kant van de tafel te blijven. Het is ten strengste verboden om op zijn stoel plaats te nemen. Ik moet mezelf er ook aan herinneren dat dit gesprek geen vergadering of werkoverleg is. Ik ben een werkloze vrouw zonder macht. En het is mijn schuld dat ik geen Nederlandse achternaam heb en gebrekkig Nederlands spreek. De werkgevers geven de voorkeur aan Nederlanders. Buitenlanders maken weinig kans.

– “Of je kunt hier bij ons komen werken. We hebben hier een werkatelier opgericht waar mensen werkervaring kunnen opdoen en in het arbeidsritme komen. Zo kunnen ze zich voorbereiden op de arbeidsmarkt.”
– “Ik doe vrijwilligerswerk waar ik al genoeg in het arbeidsritme ben. Wat soort werk doen de werklozen hier?”
– “Elke morgen beginnen ze om 8:00 uur en dan doen ze tot 16:00 uur nuttig werk doen.”

Ik kijk hem nieuwsgierig aan.

– “Kunt u mij zeggen wat voor werk dat is?”
– “Jazeker.”

Hij spreekt op de toon waarmee een kind overtuigd moet worden van een heleboel onzin.

– “Hier gaan de mensen elke morgen sponzen inpakken, en schroeven tellen en in zakjes doen. Dat soort werkzaamheden dus.”

Ik blijf hem vriendelijk aankijken en vraag hoe lang ik daar dan zou moeten werken.

– “Het is een project voor 6 weken. En ondertussen gaan we je helpen om een goede baan te vinden.”
– “En als die goede baan niet wordt gevonden?”
– “Dan moet je op een andere plek gaan werken die is bedoeld voor de werklozen.”
– “Wat voor plekken zijn dat?”
– “Bijvoorbeeld werk in een tweedehandswinkel, of in de groenvoorziening.”

Hij vermijdt het om duidelijk te maken wat de precieze inhoud van dat belangrijke werk is. Maar ik kan voorstellen dat de werkende werklozen in die winkel de vieze spullen weer moeten laten glanzen voor de verkoop. Of dat ze met een paar breedgeschouderde mannen in een vrachtwagen moeten stappen, waarna ze de hele dag buiten in de kou moeten werken om de planten en struiken gelukkig te maken en zelf ongelukkig te blijven.

– “Maar is het geen dwangarbeid, meneer?”
– “Nee. Je krijgt van de overheid geld en voor dat geld moet je iets terugdoen.
– “Kan ik misschien op een andere plek werken, bijvoorbeeld stage lopen bij de overheid? Dan kan ik ook iets terugdoen voor de overheid. Kunt u voor mij een ander plan maken dat nuttiger is dan sponzen inpakken? Dan kan ik veel meer doen. Met sponzen inpakken leer ik niets.”

Hij wordt boos. Zijn gezicht kleurt langzamerhand roder.

– “Maar blijkbaar wil je ook niet in de zorg werken, en dat is een van de plekken die de overheid jou biedt.”
– “Nee. Ik wil graag een oplossing vinden waardoor ik mijn tijd beter kan benutten. Omdat u hier de deskundige bent en veel bedrijven kent, dacht ik dat ik gebruik kan maken van uw ervaring. Als ik snel een passende baan vind, dan hoef ik geen geld meer van de overheid te krijgen.”
– “Mevrouw, het gesprek moet gezellig blijven. Je gaat steeds je eigen mening geven. Als je het er niet mee eens bent, dan kun je jouw argumenten opschrijven en naar Sociale Zaken sturen.”
– “Maar als ik weiger om te werken en bezwaar maak, krijg ik dan wel een uitkering?”
– “Nee.”
– “Wat moet ik dan doen? Het werk is verplicht en niemand geeft aandacht aan mijn voorstellen voor een baan.”
– “Het is jouw keuze.”

Een golf van teleurstelling overspoelt me. Hoe moet ik zonder inkomsten mijn vaste lasten betalen? Waar moet ik van leven? De ambtenaar merkt mijn teleurstelling op. Hij zit zichtbaar te genieten, omdat hij het gevoel krijgt dat hij het gevecht heeft gewonnen. Uiteraard behoor ik te verliezen, want ik zit immers aan de andere kant van de tafel, de verkeerde kant.

– “Meneer, kunt u een ander voorstel voor mij bedenken? Ik wil heel graag werken en ook zelfstandig zijn. Maar ik wil niet op een sombere en saaie werkplek sponzen zitten in te pakken.”
– “Jij luistert niet naar me. Ik heb alles al drie keer verteld en ik wil het gesprek daarom beëindigen. Ik maak een verslag van dit gesprek en dan gaan we over jou een beslissing nemen.”

Hij schudt mijn hand en wenst me sterkte. Volkomen uitgeput door het afschuwelijke gesprek ga ik naar huis. Hij weet dat ik in een machteloze positie verkeer, dat ik tot dwangarbeid word verplicht, en toch wenst hij me sterkte, de cynicus. Als een gladiator voor de leeuwen wordt geworpen, dan kan hij nog wel voor zijn leven vechten. Maar ik dreig zelfs mijn eigen wil en al mijn wensen en verlangens te moeten opgeven. Ik dreig me te moeten overleveren aan de bureaucratische macht die me kan maken en breken. Maar ik probeer de moed niet op te geven en trek als gladiator opnieuw mijn wapenuitrusting aan, in de hoop om ooit te overwinnen in de strijd voor bestaanszekerheid.

Lili Irani