Maandag zette Nederland precies 182 jaar geleden drie tot slaaf gemaakte mensen levend op de brandstapel
Paramaribo, zaterdagmorgen 26 januari 1833. Drie jonge slaven worden naar een loods gebracht aan de overkant van de Heiligenweg. Het zijn de slaven Cojo, Mentor en Present. Ze krijgen een in terpentijn gedoopte broek en hemd aan, waarna hun handen aan elkaar worden geketend. Dan verschijnen de procureur-generaal en een paar rechters. Een van hen leest het vonnis voor. Veel bewoners uit de stad hebben zich inmiddels verzameld aan de Heiligenweg. Nadat de jonge mannen zijn aangekleed, worden ze apart van elkaar tegen een paal vastgezet. Onderaan de palen is een grote brandstapel gemaakt. Cojo wordt met zijn gezicht naar de Waterkant geplaatst, Mentor kijkt met zijn gezicht naar het midden, Present kijkt uit op het plein Spanhoek. Terwijl hard getrommel klinkt, wordt de brandstapel ontstoken. In een paar seconden ontstaan er grote vlammen. Present probeert nog het vuur uit zijn in brand vliegende haar te weren, maar al snel sterven de drie in de vlammen. Met deze gruwelijke straf wil het koloniale bestuur afrekenen met vermeende “weglopers” en “brandstichters”. In het openbaar, zodat andere slaven gewaarschuwd zijn om nooit zoiets in hun hoofd te halen. Cojo, Mentor en Present zijn drie huisslaven die alle drie in Paramaribo wonen. Over deze jongens is niet veel meer bekend dan dat Mentor illegaal Suriname is binnengebracht, dat wil zeggen: nadat de slavenhandel in 1808 verboden was. Hij is in 1812 in Afrika geboren en is ten tijde van het misdrijf twintig jaar oud. Cojo behoort toe aan mevrouw G.P. Heilbron, “een vrije negerin met een rug als een molenpaard en zoo kwaad als eene furie’ volgens de schrijver Teenstra. Present is eigendom van mevrouw M.M. Smith.
In Cojo, Mentor, Present (slavernijenjij.nl)