Massaal verzet van Hindostaanse contractarbeiders tegen Nederlands kolonialisme
In geen enkel ander land waar Hindostaanse arbeidsmigranten voor een hongerloon moesten ploeteren, waren zoveel opstanden tegen de schandalige praktijk van de contractarbeid als in Suriname. Aldus Radjinder Bhagwanbali in zijn boeiende onderzoek “Tetary – de koppige”, het vervolg op zijn boek “De nieuwe awatar van slavernij”. In het verzet tegen uitbuiting en onderdrukking speelden Janey Tetary en andere Hindostaanse vrouwen een belangrijke rol.
Tussen 1873 en 1916 zijn Hindostaanse migranten tientallen keren in opstand gekomen. Daar was alle reden toe. Van de in totaal 34 duizend contractarbeiders stierven er 5 duizend door uitputting, honger en ziekte. Het ging om jonge mensen die voor de overtocht van India naar Suriname in de kracht van hun leven waren, maar op de plantages van de Nederlandse kolonie lichamelijk en geestelijk werden gesloopt om de zakken te kunnen vullen van de planters, de voormalige slaveneigenaren.
Muggen
Voorzover Bhagwanbali dat door archiefonderzoek heeft kunnen nagaan, zijn 31 Hindostanen vermoord door de koloniale machthebbers, 7 tijdens de opstand op de plantage Zorg en Hoop in 1884, en 24 tijdens de opstand op de plantage Mariënburg in 1902. De directe aanleiding voor de opstanden was vaak een arbeidsconflict. De arbeiders protesteerden tegen de steeds zwaardere werktaken die de planters hen oplegden. Zo hoopten de koloniale bazen meer arbeid en dus meer winst uit hen te kunnen persen. Het niet afmaken van een werktaak binnen het opgegeven tijdstip betekende veelal weinig tot geen loon en dus honger lijden. Bovendien riskeerden de arbeiders dan straf. Ze werden beschuldigd van luiheid of onwil om te werken, en beboet of veroordeeld tot gevangenisstraf. Formeel hadden ze het recht om te klagen over de te hoge werkdruk, maar in de praktijk schoten ze daar niets mee op. De bazen en bestuurders hadden enkel oog voor de belangen van de koloniale ondernemingen en de Nederlandse staat. De arbeiders waren daardoor op zichzelf aangewezen, organiseerden zich en gingen collectief in verzet, meestal via werkstakingen.
Volgens Bhagwanbali hadden de migranten naast de steeds zwaardere arbeid en de voortdurende kortingen op hun lonen nog diverse andere drijfveren voor hun verzet. Ten eerste waren ze zwaar gefrustreerd door de armetierige en troosteloze werkelijkheid van de plantagekolonie. Hun ronselaars in India hadden hen bedrogen met aanlokkelijke en valse voorspiegelingen over het paradijselijke Suriname waar veel geld zou kunnen worden verdiend. De migranten stelden de planters verantwoordelijk voor de wanpraktijken tijdens de werving, en richtten hun woede over de leugens en misleidingen dan ook vooral op hen. Verder protesteerden ze tegen hun miserabele huisvesting. Die voormalige slavenbarakken lagen gewoonlijk op het slechtste deel van de plantage, waar muggen, mompieren en andere insecten het leven van de arbeiders tot een hel maakten. Bovendien kregen ze te maken met een beroerde medische zorg, waarbij niet de medici bepaalden of een contractarbeider moest worden behandeld, maar de planters die de zorg uit eigen zak dienden te betalen en daar dan ook altijd sterk op beknibbelden. De migranten ontvingen weinig loon, en konden zich daardoor onvoldoende voeden. Zo kwamen ze in een vicieuze cirkel terecht. Door de slechte voeding hadden velen de kracht niet om hun werktaken af te maken, en ze verdienden daardoor steeds minder loon. Door nog minder te verdienen hadden ze nog minder geld om zich te voeden. Als gevolg daarvan stierven veel arbeiders door verzwakking en uitputting. Maar volgens de planters was het schrikbarend hoge ziekte- en sterftecijfer aan de migranten zelf te wijten.
Symbool
“De Hindostaanse contractarbeiders werden aanvankelijk binnengehaald als timide en zeer handelbare mensen”, schrijft Bhagwanbali. “Toen de meesten van hen echter niet in het plantagesysteem pasten zoals de planters dat wilden, werden zij al gauw gecriminaliseerd en zelfs gedemoniseerd. In de nieuwe perceptie van de (blanke) planters alswel vele (blanke) koloniale bestuurders waren de contractarbeiders minderwaardige wezens, die alleen geschikt en bestemd waren voor arbeidsproductie: zij waren niet meer dan ’trekdieren’. Deze vorm van racisme leidde tot de typische opstelling van de planter tegenover de contractarbeider: een meester tegenover zijn slaaf. Alleen had deze slaaf een ander benaming: een koelie. Dit gevoel van superioriteit uitte zich in onheuse bejegeningen van de arbeiders: zij werden voortdurend beledigd, grof behandeld en vernederd. Hen werd steeds voorgehouden lage zeden en cultuur te hebben. Daardoor waren zij ‘minder mens’: zij waren barbaren en dus lui, slordig en ongevoelig voor straf. Zij kenden geen verantwoordelijkheidsbesef. Daarom moesten zij onverbiddelijk worden onderworpen aan de plantagediscipline. De basis van die discipline was een slaafse gehoorzaamheid aan de wil van de blanke meester, waarbij de koelie er blijk van moest geven geen rechten te hebben.”
Met de titel van zijn boek brengt Bhagwanbali hulde aan Tetary, een sterke, strijdbare en sociaal bewogen contractarbeidster. Ze nam het op voor vrouwen die werden mishandeld door hun bazen of hun mannen. Ze spoorde de mannen van zwangere arbeidsters aan om ook huishoudelijke taken op zich te nemen. Als moslima adopteerde ze de baby van een inmiddels overleden hindovrouw die als prostituee bekend had gestaan. Zo liet ze zien dat ze streefde naar solidariteit tussen moslims en hindo’s op de plantages. Toen de contractarbeider Ramjanee, een van de leiders van de opstand in 1884, zijn vrouwelijke collega’s opriep om ook mee te strijden tegen de koloniale machthebbers, gaf Tetary daar meteen gehoor aan. Ze mobiliseerde andere vrouwen om zich samen te verdedigen tegen de militairen, die de opstand wilden neerslaan. Het lukte de vrouwen om de eerste slag te winnen en de militairen terug te drijven, maar uiteindelijk werd Tetary wreed en verraderlijk geliquideerd. Na haar dood werd ze onder de Hindostaanse contractarbeiders het symbool van de rechtvaardige strijd tegen uitbuiting en onderdrukking. Aan het eind van zijn boek pleit Bhagwanbali ervoor om in Den Haag een standbeeld voor Tetary te plaatsen op het Paul Krugerplein, dat hij wil omdopen tot Tetaryplein.
“Tetary – de koppige. Het verzet van Hindoestanen tegen het indentured labour system in Suriname, 1873-1916”, Radjinder Bhagwanbali. Uitgeverij: Amrit, € 12,50. ISBN: 9789074897631.
Harry Westerink