Noisejob: Het is tijd voor een extraatje

Logo.
Logo.

Het einde van het jaar brak langzamerhand aan. Velen keken uit naar de gezellige drukte met vrienden en familie. Het was ook een tijd waarin veel invalkrachten en flexwerkers nodig zijn om het productie- en consumptiecircus draaiende te houden. Het hele jaar door had ik me al suf gesolliciteerd. Misschien lukte het me om nu een tijdelijk baantje te vinden. Ik had geen zin meer om voortdurend afhankelijk te zijn van een bijstandsuitkering en rond te dolen in de reïntegratie-industrie.

Ik vond een vacature en solliciteerde ernaar. Na een paar dagen kreeg ik een reactie van het uitzendbureau. Men stelde me een paar vragen over mijn beschikbaarheid, ervaring en opleiding. Omdat het om tijdelijk werk voor een paar weken ging, deed de werkgever deze keer niet zo moeilijk. Nadat ik enkele dagen had gewacht, kreeg ik te horen dat ik was aangenomen. Daar was ik verheugd over, want ik was al zo vaak afgewezen. Helaas bleek een van de voorwaarden van mijn nieuwe baan dat ik mijn eigen reiskosten moest betalen.

Elke werkdag stapte ik ’s morgens heel vroeg op de fiets. Ik nam de trein en daarna de bus. Mijn werkplek beviel me. Ik was blij dat ik in deze tijd van crisis en massawerkloosheid ergens aan de slag kon. De reiskosten waren hoog, maar dat werd gecompenseerd door mijn vreugde dat ik betaald werk had. Maar na een paar weken was het project waar ik voor werkte, afgerond. Mijn leidinggevende gaf mij en anderen een hand en wenste ons veel succes met onze verdere loopbaan. Verdrietig keerde ik terug naar huis.

Rompslomp

De volgende dag hoefde ik niet meer zo vroeg op te staan. Ik was weer toegetreden tot het arbeidsreserveleger. Maar trots paste ik mijn cv aan en fietste ik naar Sociale Zaken van de gemeente. Ik vulde een formulier in om door te geven dat ik betaald had gewerkt. Ik nam alle papieren mee. Ik moest mijn verdiende loon tot achter de komma verantwoorden. Anders zou het mis kunnen gaan en zou ik weer te maken kunnen krijgen met een heleboel rompslomp. Voor je het weet, zou een of andere sociale rechercheur bijvoorbeeld ontdekken dat ik fraude had gepleegd voor maar liefst zeven euro. Het uitzendbureau maakte mijn salaris over. Mijn reïntegratieconsulent had me eerder al uitgelegd dat ik daarvan vijfentwintig procent mocht houden. De rest zou verrekend worden met mijn uitkering. Ik kocht een extraatje voor mezelf. Niet overdreven, want ik moest eerst mijn tekorten zien weg te werken.

Op de dag dat mijn uitkering werd uitbetaald, zag ik op mijn bankrekening staan dat Sociale Zaken het schamele bedrag van elf euro had overgemaakt. Ik ontdekte dat men mijn hele salaris had gekort op mijn uitkering, dus niet vijfenzeventig procent ervan. De volgende dag belde ik de gemeente, in de hoop dat men een fout zou hebben gemaakt. “U hebt geen recht op die vijfentwintig procent, mevrouw”, kreeg ik te horen. “U hebt een jaar geleden namelijk al gebruik gemaakt van deze regeling. Die is eenmalig en geldt nu niet meer voor u.”

Ik had dus voor Jan met de korte achternaam gewerkt. Mijn hele salaris was in de zak van de gemeente beland. Alleen een nieuwe zin op mijn cv herinnerde me eraan dat ik een paar weken een nieuwe baan had gehad. Mijn teleurstelling was zo groot dat het me moeite kostte om opnieuw op zoek te gaan naar vacatures. De banen lagen bepaald niet voor het oprapen, zeker niet voor mij, een inmiddels gescheiden huwelijksmigrante uit een moslimfundamentalistisch land. Racisme op de arbeidsmarkt, breek me de bek niet open. Een andere reïntegratieconsulent gaf me uitleg over de vijfentwintig procent-regeling, die anders bleek te zijn dan wat mij eerder door zijn collega was voorgespiegeld. Dat wil zeggen: hij stuurde me de letterlijke wettekst toe, met volzinnen die ook voor een gemiddelde Nederlander voldoende hocuspocus bevatten. Ik vroeg aan een vriend van me wat het betekende. Ik begreep dat ik “ten hoogste zes aaneengesloten maanden” betaald mocht werken om een kwart van het salaris in eigen zak te kunnen steken. Vorig jaar had ik een maand gewerkt. Dit jaar ook. Dat is minder dan zes maanden, maar die twee maanden van mij zijn niet “aaneengesloten”. Ik had dus twee of meer maanden achter elkaar moeten doorwerken. Maar er was voor mij vorig jaar slechts werk voor één maand. En dit jaar ook. Ik was weer eens verdwaald geraakt in de uitkeringsbureaucratie, besefte ik.

Bij verdere navraag deelde de tweede reïntegratie-ambtenaar mij mee dat ik bij mijn casemanager een beroep zou kunnen doen op “de hardheidsclausule”. Dat voor mij nieuwe woord leek een aantrekkelijk perspectief te bieden, al moest ik gissen naar de betekenis ervan. Een vriend van me legde me uit dat het inhield dat ik kon vragen om voor mij een uitzondering te maken op de vijfentwintig procent-regeling, vanwege “de hardheid” dus. Samen met hem stelde ik een brief voor mijn casemanager op. De zaak is inmiddels in behandeling en “de hardheid” van mijn situatie moet uiteraard door menig ambtenaar gewikt en gewogen worden. Maar ik heb er wel een les uit getrokken: voortaan ga ik vaker mijn toevlucht zoeken tot die magische “hardheidsclausule”. Daarvoor is mijn bestaan immers hard genoeg.

Wijsheden voor “allochtonen”

Een paar dagen later ontving ik twee gemeentelijke brieven, een wijzigingsformulier en een uitnodiging voor een workshop. Nu ik een paar weken had gewerkt, ging ik die wijzigingsformulieren weer met de regelmaat van de klok toegestuurd krijgen. Het raderwerk van de bureaucratie was weer op stoom gekomen. Misschien kreeg ik ook nog wel een waarschuwing. Of een boete. In elk geval diende ik de workshop bij te wonen. “Anders heeft dat consequenties voor uw uitkering.” Ik kon dat soort zinnen inmiddels wel dromen. Dat doe ik dan ook, ’s nachts, waarna ik verschrikt wakker word.

De workshop begon met een lezing van een dame van uitzendbureau Randstad. Ze was ingeschakeld om bijstandsgerechtigden te helpen. Dat wil zeggen: om aan hen te verdienen. Met haar tomeloze enthousiasme probeerde ze ons, hopeloze werklozen, te leren hoe we zo overtuigend mogelijk ons lichaam en onze geest kunnen verhuren en onze ziel en zaligheid kunnen verkopen. Ongetwijfeld vond ze haar eigen inspiratie in het aanzienlijke bedrag dat ze voor deze workshop in de schoot kreeg geworpen. De overheid had namelijk een groot budget beschikbaar gesteld om bijstandsgerechtigden weer eens op te zadelen met de zoveelste workshop over het opstellen van een cv die zozeer blijkt te moeten worden opgeleukt dat mijn levensloop daardoor een lange keten van leugens en bedrog zou worden. De dame legde me zelfs opgewekt uit dat ik ook maar beter een andere achternaam op mijn cv zou kunnen vermelden. Ik weet het: de zo vriendelijke, goedaardige en verdraagzame Nederlanders zijn geen van allen racistisch, in tegenstelling tot zoveel andere mensen in zoveel andere landen. Nederland is immers het beste land ter wereld. Maar je kunt toch beter het zekere voor het onzekere nemen, nietwaar? Het was dus slimmer om in mijn cv mijn naam te veranderen in bijvoorbeeld De Vries, zo begreep ik uit de woorden van de uitzendbureaudame. Wel vroeg ik me af hoe het moest overkomen op een werkgever als die De Vries vloeiend Farsi bleek te kunnen spreken en in Teheran een universitaire opleiding bleek te hebben gevolgd. Hoe dan ook, tijdens de workshop maakte ik me een hoop wijsheden voor “allochtonen” eigen.

De overheid subsidieert de Randstad-dame, maar stelt geen extra geld beschikbaar om de vijfentwintig procent-regeling uit te breiden en mij op die manier gemotiveerd te houden voor tijdelijk flexwerk. Men smijt blijkbaar liever geld over de balk om de reïntegratie-industrie te blijven spekken. Want mijn werkloosheid levert veel werkgelegenheid op, voor anderen wel te verstaan.

Lili Irani