Ooit machtige Britse arbeidersklasse nu weggezet als “tokkies”

Cover van de Nederlandstalige versie van het boek.
Cover van de Nederlandstalige versie van het boek.

Waar Nederlanders over “tokkies” praten en Amerikanen over “white trash”, hebben Britten het over “chavs”. Het is een scheldwoord, in het verlengde van woorden als “asociaal”, “ordinair” en “onbeschaafd”. Het boek met deze titel, geschreven door de journalist Owen Jones, beschrijft hoe van de ooit zo fiere en krachtige Britse arbeidersklasse in de algemene beeldvorming weinig meer is overgebleven dan deze groep. Vier decennia van privatisering, deïndustrialisering, een politiek van verdeel en heers en culturele en maatschappelijke marginalisering hebben geleid tot een situatie waarin het arbeidersklassebestaan is verkommerd van een bron van trots en saamhorigheid tot een bron van schaamte en afschuw. Jones legt de mechanismen van demonisering en uitsluiting bloot – maar zijn werk is nog niet af.

In de geschiedenis van de arbeidersstrijd heeft Engeland, of Groot-Brittannië als geheel, altijd een bijzondere plek ingenomen. Als een van de koplopers van de industriële revolutie was het ook een land met een grote en goed georganiseerde arbeidersklasse. Ook in de twintigste eeuw lieten de Britse arbeiders van zich horen. De staking van de mijnwerkers tegen de privatiseringspolitiek van premier Margaret Thatcher werd in de rest van Europa met grote belangstelling gevolgd. Dat was echter ook het kantelpunt in de macht van de arbeidersklasse, of in ieder geval de macht van de vakbonden. Na maandenlange stakingen en acties gingen de mijnwerkers weer gebroken aan het werk, om een voor een ontslagen en wegbezuinigd te worden.

Hypotheken

Sindsdien is de situatie er niet beter op geworden. Voor Jones ligt de oorzaak van de huidige malaise van de Britse arbeidersklasse duidelijk in de tijd van Thatcher en de mijnwerkers. Niet alleen heeft de conservatieve regering toen het werk van de arbeiders afgepakt door de meeste staatsbedrijven te verslijten of te sluiten. Ook op ideologisch en identitair vlak heeft de klassenstrijd van bovenaf ervoor gezorgd dat er weinig van de toenmalige arbeidersklasse is overgebleven.

Door sociale huurhuizen te verkopen aan bewoners die zich dat net konden veroorloven, werden arbeidersgemeenschappen verdeeld in twee groepen: een groep door hypotheken gegijzelde huiseigenaren en een groep huurders die in de ogen van velen nog steeds afhankelijk zijn van “de belastingbetaler”. Voor het werk dat door de bewuste deïndustrialisering verloren was gegaan, kwamen relatief weinig nieuwe banen in de plaats. Banen die weliswaar minder vies en vuil waren, maar ook minder verbindend: waar vroeger grootvader, vader en zoon samen in de mijnen werkten (over grootmoeder, moeder en dochter heeft Jones het hier niet), mag een enkeling zich nu gelukkig prijzen om in de supermarkt of een callcenter aan de slag te kunnen.

Labour

Maar Jones geeft zeker niet alleen Thatcher de schuld van al deze ellende. New Labour, met Tony Blair aan het stuur, heeft volgens Jones zelfs nog meer bijgedragen aan de situatie waarin de arbeidersklasse van een gevreesde en machtige gemeenschap is gedegradeerd tot een pispaal voor de rest van de samenleving. Blair en vrienden hebben vanaf 1997 de mythe gekoesterd dat uiteindelijk iedereen een middenklassebestaan ambieert. Ze hebben daarbij, volgens Jones, een nieuwe invulling gegeven aan het begrip “ambitie”, een invulling die nu zowat gemeengoed is geworden. Waar ambitie voor de arbeidersklasse vroeger betekende dat men probeerde het lot van de klasse als geheel, of in ieder geval van de gemeenschap, de wijk, de buurt te verbeteren, is ambitie verworden tot iets puur individueels: ambitie betekent dat je je eigen achtergrond wilt ontstijgen – ontsnappen, zonder terug te kijken.

Daarnaast werd er nog een tweede mythe geconstrueerd: dat je, als je maar genoeg van dat soort ambitie toont, ook daadwerkelijk het middenklasse-ideaal zult bereiken. En als je het niet redt, als je blijft hangen in je “tokkie”-bestaan, dan heb je dat dus alleen maar aan jezelf te wijten. Die ideologie zien we ook steeds meer in Nederland terug. De oorzaken van sociale problemen worden steeds meer bij de mensen gelegd die er zelf slachtoffer van zijn. Als je een uitkering ontvangt of werkloos bent, dan hoor je je eigenlijk te schamen. Geen kans op een baan vanwege je laag opleidingsniveau? Dan heb je dus niet genoeg gebuffeld. Hangen op straat omdat er thuis geen plek voor je is? Ga toch werken! Alleenstaande moeder in de bijstand? Verkeerde man gekozen, eigen schuld. Afgewezen vanwege je huidskleur? Heb je ook over jezelf afgeroepen. En vooral: rijk geworden door belastingtrucs en beleggingen? Slim gedaan!

Meritocratie

Blair noemde het ideaalbeeld dat hij voor ogen had voor het Verenigd Koninkrijk een meritocratie. Het idee van een meritocratie, een wereld waar macht en welvaart verdeeld zijn op basis van verdienste (merit), was ooit bedacht als schrikbeeld, juist omdat het betekent dat er geen uitweg bestaat voor degenen die hun verdienste, door omstandigheden, niet voldoende geldend kunnen maken. Onder Blair is dat schrikbeeld een utopie geworden, en bovendien een schijnheilige utopie, want de gelijkheid aan kansen, die daar wel de basis voor zou moeten vormen, bestaat natuurlijk niet. Het is daardoor nog eerder een legitimatie-ideologie, dat wil zeggen een manier om de bestaande misstanden, vooral de (groeiende) ongelijkheid in een land als het Verenigd Koninkrijk, goed te praten. Net als racisme en seksisme al eeuwen worden gebruikt om ongelijkheid tussen witten en zwarten en tussen mannen en vrouwen goed te praten en te ‘verklaren’, wordt de meritocratie vandaag de dag gebruikt om ongelijkheid tussen de rijke en de arme klasse te rechtvaardigen.

Maar daar heeft Jones het in zijn boek niet eens zozeer over. Wel geeft hij heel goed weer hoe de mensen die het voor het zeggen hebben, de politici, journalisten en opiniemakers, een beeld hebben geschapen van een onderklasse die lui op de bank zit, hun kinderen de criminaliteit injaagt, en vooral ongezond, dom en onbeschaafd is. Een onderklasse nota bene, want de “respectabele arbeidersklasse” van weleer bestaat volgens dat beeld niet meer. Excessen worden uitvergroot en gepresenteerd als de norm. Toen een vrouw in een arbeidersbuurt haar eigen kind ‘nep’gijzelde om schadevergoeding te incasseren, presenteerden journalisten en politici haar als representatief voorbeeld van haar hele gemeenschap (terwijl dezelfde gemeenschap nog met z’n allen had meegeholpen om de dochter terug te vinden). Ook worden televisieseries en sitcoms die grappen maken met de bestaande beelden van “tokkies” en “asocialen”, door politici als weergave van de werkelijkheid gezien en zelfs als voorbeelden aangehaald. En waarom ook niet? Van de negenentwintig ministers in het eerste kabinet van premier David Cameron, waren er drieëntwintig miljonair, die minder dan ooit weten hoe het ‘echte’ leven van de arbeiders eruit ziet.

Jones doet vooral zijn best om al de mythes en vooroordelen over de zogenaamde “chavs” te weerleggen. Hij probeert een realistisch beeld van de huidige arbeidersklasse neer te zetten, waarbij hij een goede balans weet te vinden tussen het relativeren van het clichébeeld (er blijken helemaal niet zo veel criminele werkloze drugsverslaafde alleenstaande moeders te zijn) en het verklaren van de wel degelijk benarde situatie waarin velen zich bevinden. Het gebrek aan goede banen, nog steeds als gevolg van de afbraakpolitiek uit de jaren 70 en 80, en het tekort aan sociale huurhuizen zijn terugkerende oorzaken, niet het gebrek aan “ambitie” bij de betrokkenen. Jones wijdt ook een heel hoofdstuk aan het vermeende racisme in arbeidersbuurten waar de laatste jaren de extreem-rechtse British National Party met een opmars bezig is. Ook hier weet hij het beeld zowel te nuanceren (hij komt weinig racisten tegen, integendeel) als te verklaren. Het gaat de mensen niet zo zeer om hun Indiase buurman, als wel om de politieke elite die hen al decennialang in de steek laat.

Frames

Met al dit nuanceren en weerleggen van vooroordelen geeft Jones veel munitie aan mensen die zich in het Britse debat willen mengen. Heel handig bijvoorbeeld om de kosten van zogenaamde uitkeringsfraude (een miljard pond) af te zetten tegen het bedrag dat de staat jaarlijks door belastingfraude (zeventig miljard pond) misloopt. Maar daarmee zijn we er nog niet. Met het weerleggen van het verhaal van de tegenstander heb je nog geen eigen verhaal. Met andere woorden: Jones blijft te vaak in het frame van zijn tegenstanders hangen en creëert te weinig eigen frames. Zo blijft zijn concluderende hoofdstuk het meest onbevredigende deel van het hele boek omdat hij blijft steken in een oproep aan partijen en vakbonden om meer aandacht te besteden aan de arbeidersklasse, zodat de arbeiders zelf ook weer vaker naar de stembus gaan. Daarnaast zit er een stuk misplaatste nostalgie in zijn verhaal: want willen we nou echt terug naar de mijnen?

Hoe zou zo’n eigen frame er dan uit kunnen zien? Jones zegt terecht dat er een tijd was waarin de arbeidersklasse gevreesd werd, terwijl zij nu hooguit nog zielig wordt bevonden. Maar hoe krijg je die vrees, die macht dus, weer terug? De analyse van Jones is het sterkst waar hij de klassenstrijd beschrijft die al decennia van bovenaf door politici en bazen is gevoerd. Hij gebruikt daarbij bewust het woord klassenstrijd, omdat een essentieel onderdeel van die strijd van boven juist het ontkennen van het bestaan van klassen is. Klassenstrijd wordt geassocieerd met de arbeidersklasse, terwijl het toch vooral de bovenste klassen zijn die te velde zijn getrokken. Jones ontmaskert de politici en journalisten die uiteindelijk alleen maar hun eigen positie veilig stellen.

En daarin schuilt dan ook een ander perspectief, een nieuw frame dat wel degelijk ook in het boek verweven zit. Bij het zoeken naar nieuwe frames moeten we de pijlen op de politici en journalisten richten die de huidige discussie domineren. Niet alleen de zwakken verdedigen, maar ook de sterken aanvallen. De schijnheilige utopie van de meritocratie moet weer een schrikbeeld zijn en woorden als ambitie, succes en vooruitgang moeten we herdefiniëren en terugclaimen. Als we duidelijk kunnen maken dat sociale klassen geen relict zijn uit een ver verleden, maar dat ze misschien zelfs meer dan ooit ons leven domineren, kunnen we ook juist naar de mensen aan de top wijzen die de ongelijkheid bevorderen in plaats van bestrijden. Jones heeft in zijn boek een mooi begin gemaakt. Ik wacht dan ook met spanning op een vervolg op “Chavs”, hopelijk met de titel “Bazen en bonzen”.

“Chavs. De demonisering van de Britse arbeidersklasse”, Owen Jones. Uitgeverij: EPO, € 24,90. ISBN: 9789491297458.

Gregor Eglitz