The point of no return (socialisme-discussie deel 2)
“Beyond a certain point there is no return. This point has to be reached.” – Franz Kafka
“Event Horizon – A boundary in spacetime beyond which events cannot affect an outside observer. The point at which the gravitational pull becomes so great as to make escape impossible.”
Eerder verscheen in onze socialisme-discussie “Een antwoord op ‘leninisme in de 21ste eeuw’” van Jelle Bruinsma, met daaronder diverse uitgebreide reacties. |
Een “event horizon”, of waarnemingshorizon, is de kosmologische grens van waarachter een gebeurtenis een bepaald ander punt niet langer kan beïnvloeden. De activiteit van de diverse gefragmenteerde revolutionaire groepen, netwerken en individuen voelt vaak gevangen achter de waarnemingshorizon van de geschiedenis, als de eeuwige roepende in de woestijn wiens handelingen als druppels wijn in de oceaan zijn. Ongeacht onze toewijding aan de sisyfusklus van “de revolutie”, lijkt deze zich vaak als een fata morgana aan een terugtrekkende horizon te bevinden. In een perfect gefragmenteerde maatschappij als de onze lijken alle opstandige “losse incidenten”, van grootstedelijke rellen tot wilde stakingen en van sabotage tot proletarisch winkelen, zich achter hun eigen waarnemingshorizon te bevinden, niet in staat om zich uit te breiden buiten het licht van de camera’s, om meteen weg te vallen wanneer men besluit naar een andere zender te zappen. Maar tegelijkertijd broeit en kraakt het permanent onder het schijnbaar feilloos gepolijste sociale oppervlak: de termieten van de revolutie graven koortsachtig hun subversieve gangen. En wanneer deze talloze kleine vormen van sociale corrosie zich bij elkaar voegen, zouden zij zich wel eens kunnen vermengen en uitbreiden, tot het punt dat hun waarnemingshorizon zich zo ver heeft uitgestrekt, haar aantrekkingskracht zo groot is geworden, dat ontsnapping onmogelijk is geworden. Dit punt, het punt van de sociale implosie, het point of no return, is het punt dat bereikt dient te worden.
Waarom deze tekst? Deze tekst is een poging om in grote lijnen de huidige periode te schetsen: wat is de situatie waarin we ons bevinden? Wat zijn onze perspectieven en wat zijn het dode gewicht en de pavlov-reflexen die we met ons meeslepen? Tevens is deze tekst een poging om het concept van de communisering wat breder te introduceren binnen het Nederlandstalige milieu en de insteek van dit perspectief aan het licht te brengen, vooral in de context van de huidige crisis.
The future has no future
Wat eens de choquerende lijfspreuk van een rebelse generatie was, is verworden tot de algemene horizon van een maatschappij die terminaal is getraumatiseerd door het eens zo bejubelde “eind der geschiedenis”. Overal waar je kijkt, word je geconfronteerd met de ene na de andere crisis. Je hoeft de tv of radio maar aan te zetten, of maar naar een willekeurige website te surfen en de crisissen worden je in het gezicht gesmeten. Financiële crisis, schuldencrisis, politieke legitimiteitscrisis, klimaatcrisis, migratiecrisis, noem het maar op. Maar in tegenstelling tot het gefragmenteerde plaatje dat de onophoudelijke stroom van losse beelden en soundbites in de media schetst, zijn al deze fenomenen nauw met elkaar verbonden.
De huidige periode, gekenmerkt door een ongekende structurele reproductiecrisis [a] (die zich op verschillende niveaus manifesteert als financiële crisis, schuldencrisis of “soevereiniteitscrisis”), is het product van de herstructureringspolitiek van het eind van de jaren 70, op haar beurt weer een poging om te compenseren voor de terminale defecten van het naoorlogse fordisme. Deze herstructurering en de daarmee gepaarde globalisering en precarisering heeft het strijdtoneel volledig veranderd en de basis gelegd voor de crisis van de huidige periode. De kapitalistische productiewijze is, hoewel in haar kernlogica uiteraard hetzelfde, structureel anders dan in 1871, 1917, 1936 of 1968 en haar horizon en de aard van haar crisis is dus ook niet hetzelfde als de grote depressie, de oliecrisis van 73, de recessie van begin jaren 90 of zelfs de Argentijnse ineenstorting van 2001 [b]. Deze crisis is structureel aan, en een centrale tendens binnen, de huidige configuratie van het kapitalisme, en voltrekt zich midden in een proces waarbij steeds grotere delen van het proletariaat voor het kapitaal “overbodig” worden (met de bewoners van de voorsteden en getto’s en de hordes tot wanhoop gedreven migranten als centraal voorbeeld) en hun reproductie niet langer door het kapitaal gegarandeerd wordt of kan worden. Het antwoord van staat en kapitaal zal steeds vaker rechtaan en bruut zijn: repressie.
De continu uitdijende politiestaat met haar diverse surveillancemiddelen, van zich eindeloos vertakkende cctv-netwerken, grootschalige datamining-operaties over telecommunicatienetwerken en sociale media tot onbemande drones, de alomtegenwoordige “goede burger” die op het cruciale moment tot “anonieme tipgever” bij de politie wordt, identificerende foto’s na rellen taggend op Facebook, zijn hier slechts de meest zichtbare aspecten van. Tegelijkertijd blijft het kapitaal doorwoekeren, op zoek naar nieuw terrein om te commodificeren, op zoek naar nieuwe afzetmarkten. Deze inherente expansie-impuls zet meer en meer druk op de planeet en haar biosfeer (met als ‘oogst’ de potentieel apocalyptische gevolgen van global warming) en het globale proletariaat, waarbij het laatste grootschalige migratiestromen op gang brengt als gevolg van steeds intensere armoede, toenemende sociale onrust, burgeroorlogen over grondstoffen, natuurrampen (waaronder een steeds intensere voedselcrisis als gevolg van de aanhoudende en verergerende droogten als resultaat van global warming) en alle andere gevolgen van kapitalisme op het scherpst van de snede. Deze fenomenen staan niet los van de hierboven genoemde ontwikkelingen, maar zijn hier onlosmakelijk mee verbonden. Aan deze twee aspecten, hun huidige gevolgen en hun potentiële impact in de toekomst, willen we in een binnenkort te verschijnen publicatie meer aandacht besteden.
De tradities van alle dode generaties…
Maar waar blijft het antwoord van het revolutionaire milieu op dit alles, horen we velen roepen. Waarom doet niemand iets? Waarom lijkt niets een impact te hebben?
Voor een milieu dat haar theorie en praktijk vooral heeft meegekregen in de nasleep van het “einde van de geschiedenis”, zijn de huidige ontwikkelingen vaak moeilijk te plaatsen. De ontluikende vlam van de anti-globaliseringsbeweging werd gedoofd onder de WTC-asregen van een “war on terror” die het gros van het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw domineerde. Maar de herstructurering die de crisis van de late jaren 70 “oploste”, bleek fragieler dan gedacht. We zien dan ook dat wereldwijd het revolutionaire perspectief langzaam weer aan de horizon begint, of in ieder geval lijkt, te lonken. Maar dit vernieuwde enthousiasme brengt ook een hoop illusies met zich mee over het opgraven en afstoffen van oude karkassen.
“De tradities van alle dode generaties drukken als een nachtmerrie op de geest van de levenden. En net als men geobsedeerd lijkt te zijn met pogingen om zichzelf en de wereld om zich heen te radicaal te veranderen, door iets te creëren wat nog niet eerder bestond, precies in zulke tijdperken van revolutionaire crisis roept men angstig de geesten van het verleden op, hun namen, strijdkreten en kostuums lenend om deze nieuwe scene in de wereldgeschiedenis te presenteren in bekende vermomming en geleende taal” [1]. Woorden die net zo toepasselijk waren in 1852 als vandaag de dag.
In de context van een gefragmenteerd, precair proletariaat dat zich steeds minder vaak in de buurt van de “productiepunten” bevindt, zijn de oude modellen van het revolutionair syndicalisme, de “voorhoedepartij”, haar zogenaamde massaorganisaties en alle andere pogingen om te komen tot een grote revolutionaire organisatie op de basis van klasseneenheid echter fundamenteel onmogelijk geworden, voor zover die al niet altijd problematisch waren.
Toen Rosa Luxemburg in 1918 schreef: “het proletariaat [voert] haar strijd niet aan de hand van een vooraf opgezet plan uitgewerkt in een boek of theorie; haar strijd is een onderdeel van de geschiedenis, van de sociale voortgang en in het midden van de geschiedenis, in het midden van die voortgang, moeten we leren hoe te vechten…” [2], als een kritiek op die tendensen die dachten dat revolutionaire organisatie vooraf ging aan proletarische actie, toen sloeg ze de spijker op zijn kop. Het is de klassenstrijd zelf die haar eigen organisaties opwerpt en niet andersom. Ik geloof niet dat het de pure wilskracht van militanten is die de koers van de wereld bepaalt (als we maar “onze schouders eronder zetten”!), maar ik ben ook geen determinist. Ik denk niet dat “het uiteindelijk wel goed komt” of dat de historische omstandigheden het proletariaat automatisch zullen forceren tot de afschaffing van staat en kapitaal. Zoals het Endnotes-collectief stelt: “Revoluties zijn, van nature, onvoorspelbaar; onze theorie moet op de een of andere manier die onvoorspelbaarheid in haar kern verwerken. De revolutionairen van eerdere tijdperken weigerden over het algemeen zich open te stellen voor het onbekende – ondanks het feit dat de revoluties waaraan ze deelnamen zich nooit zo voltrokken als ze hadden voorgesteld. Uiteindelijk bleken de revoluties van de twintigste eeuw niet het resultaat van methodologische projecten, van het traag opbouwen van de vakbond en/of het partijlidmaatschap waarvan men verwachtte dat het hand-in-hand met de industrialisatie en homogenisering van de klasse zou groeien. In plaats daarvan ontstonden de revolutionaire golven van 1905-1921 op chaotische wijze, met zelforganisatie die zich vormde rondom de tactiek van de massastaking. Noch de opkomst, noch de ontwikkeling van de massastaking werd voorzien door revolutionaire strategen, ondanks decennia van reflectie (en de historische voorbeelden van 1848 en 1871). Onder de weinige revolutionairen die deze nieuwe strijdvorm niet meteen verworpen, zag Rosa Luxemburg haar als de revolutionaire tactiek par excellence. Haar boek, “De massastaking”, is een van de beste teksten in de geschiedenis van de revolutionaire theorie. Echter, zelfs Luxemburg zag de massastaking als middel om de Duitse Sociaal-Democratische Partij nieuw leven in te blazen. Zoals Gilles Dauvé benadrukt: “als [Luxemburg] de auteur was van de zinsnede: ‘Na 4 augustus 1914 is de sociaal-democratie niets meer dan een walgelijk lijk’, dan bleek ze vrij necrofiel. (…) Spontaniteit, juist omdat ze uit vrije wil ontstaat, is inherent onvoorspelbaar. Daarom kan er geen vastgelegde ‘theorie van de strijd’ bestaan. Er kan alleen een fenomenologie van de ervaring van revolte bestaan. Uiteraard is er een relatie tussen crisis (economisch of anders) aan de ene kant, en opstand aan de andere, omdat crisis de bestaande manieren van leven onhoudbaar maakt. Maar de relatie tussen crisis en opstand is nooit mechanisch. Opstand blijft fundamenteel onder- of overbepaald: ze gebeurt nooit precies wanneer het moet, en wanneer ze dan wel plaatsvindt, komt ze vaak uit de meest onwaarschijnlijke hoek. Onvrede kan lang sudderen, maar een politiemoord of een stijging van broodprijzen kan plots een opstand ‘triggeren’. Niemand weet echter vooraf wat de ‘trigger’ is, in welk geval dan ook.” [19]
Maar wat is dan nog de rol van revolutionairen, als het niet zuiver onze inbreng, noch het “automatische verloop van de klassenstrijd” is dat een andere wereld dichterbij brengt, en de oude modellen niet langer van toepassing zijn? Om het in de woorden van een beruchte Russische contra-revolutionair te stellen: Wat te doen? Voordat daarop geantwoord kan worden is het belangrijk om eerst kritisch te kijken naar een aantal “vanzelfsprekendheden” van veel pro-revolutionairen. Voornamelijk rondom wat we nu moeten met de klassenstrijd, de rol van theorie en revolutionaire organisatie. Daarop zal ik dan maar heel pretentieus een eerder artikel van mezelf aanhalen: “Wetende dat dit een flinke pavlov-reactie hier en daar kan oproepen, zeggen we het toch maar: de klassenstrijd in zichzelf is niet onze zaak. Uiteraard worden we zelf, in ons dagelijks leven, geconfronteerd met de manifestaties hiervan en voelen we, als medeproletariërs, een gevoel van solidariteit met anderen in dezelfde situatie. Maar dit is iets fundamenteel anders dan hier een essentiële revolutionaire capaciteit aan toeschrijven. Vanuit een revolutionair oogpunt interesseert de klassenstrijd ons in zoverre ze in staat is om zichzelf op te doeken: namelijk, door middel van de productie van het communisme. Zoals we weten is de klassenstrijd even zo vaak een immanent onderdeel van het kapitalisme, de strijd om hogere lonen is prima in staat om een grotere koopkracht en daarmee een expansievere afzetmarkt te garanderen, wat het kapitaal van een flinke vernieuwingsimpuls kan voorzien. De klassenstrijd is in staat om de kapitaal-arbeid relatie te veranderen, om haar te verzachten of te versterken (of beiden), zonder ooit met haar te breken. De crux van revolutionaire theorie is weten of, hoe en wanneer proletariërs in staat zijn om de klassenstrijd te voeren op zo’n manier dat ze meer produceert dan zichzelf. Revolutie is niet slechts een versterkte uitbreiding van de arbeid versus kapitaal-confrontatie: ze breidt deze confrontatie uit en breekt hier fundamenteel mee.” [20]
In iedere periode is de aard en rol van revolutionaire theorie het geven van uitdrukking aan twee zaken: het hoogste niveau dat bereikt is door de voorgaande insurrectionaire golf; en de elementen in de hedendaagse strijd die de inhoud van de komende opstanden lijken aan te kondigen. Het is echter niet mogelijk voor de theorie om zich te verheffen tot een ivoren toren die boven de geschiedenis staat, van waaruit verleden en toekomst duidelijk worden en de hele menselijke geschiedenis in een kant-en-klare formule te vatten is. De permanente incompleetheid van revolutionaire theorie is slechts een reflectie van het feit dat men gevangen zit tussen twee werelden: een verleden dat nog niet voorbij is en een toekomst die nog moet komen.
“Vandaag de dag vinden diegenen die geïnteresseerd zijn in revolutionaire theorie zichzelf gevangen in een valse keuze: activisme of afwachtendheid. Het lijkt erop dat we alleen kunnen handelen zonder kritisch te denken, of alleen kritisch kunnen denken zonder te handelen. Revolutionaire theorie heeft als een van haar taken het opheffen van deze performatieve tegenstelling. Hoe is het mogelijk te handelen en tegelijkertijd de limieten van die actie te begrijpen? In ieder conflict is er een spanning richting eenheid, die men vindt in de tendens om verstorende activiteiten te coördineren, als enige hoop om überhaupt iets te bereiken. Maar in de afwezigheid van de historische arbeidersbeweging – die in staat was om verschillen ondergeschikt te maken aan een fundamentele “eenvormigheid” – wordt deze spanning tegengewerkt. Er is geen manier om het coördinatieprobleem op te lossen op basis van wat we zijn. Een partizaan van de breuk zijn betekent erkennen dat er geen collectieve arbeider – geen revolutionair subject – is die op de een of andere manier verborgen maar toch aanwezig is in ieder conflict. We zijn compleet machteloos om deze beperkingen van de strijd te overstijgen. Het probleem van activisten is dat een bewustzijn van beperkingen voor hen altijd nederlaag en verlies betekent. Hun oplossing is het wanhopig proberen af te dwingen van een resolutie. Wij erkennen, daarentegen, dat het gevecht niet op directe wijze gewonnen zal worden, door over deze beperkingen heen te springen. In plaats daarvan zullen we tegen deze beperkingen aan moeten lopen, keer op keer, totdat ze geformaliseerd kunnen worden. De onmogelijkheid van het oplossen van het coördinatieprobleem – zolang we blijven wat we in deze samenleving zijn – kan alleen overdacht worden binnen de strijd, als praktisch probleem. Proletariërs zullen moeten inzien dat het kapitaal niet slechts een externe vijand is. Naast de staat is ze namelijk onze enige manier van coördineren. We verhouden ons tot elkaar via het kapitaal; ze is onze eenheid-in-afscheiding. Alleen op basis van zo’n bewustzijn – niet van klassen maar van kapitaal – zal revolutie mogelijk worden als de omverwerping van deze samenleving.” [19]
Het hoogste niveau van de radicale strijd van de jaren 60 en 70, de laatste golf van activiteit met revolutionair potentieel, kan in één woord worden samengevat: autonomie. De afwijzing van alle bemiddeling (door staat, vakbond, partij of ideologie) door een militante proletarische minderheid. Vandaag de dag lijkt dit sleutelwoord tot magische formule geworden te zijn: grassroots-bewegingen, collectieven, informele netwerken: allen beroepen zich op deze magische autonomie. De nieuwe strijdgolf vertrekt uiteraard vanaf het punt waar de vorige stuk sloeg op de kust, maar hoewel zelforganisatie en autonomie inderdaad absolute precondities zijn voor de ontwikkeling van de communistische tendens, zijn deze vormen in zichzelf nooit genoeg om haar ook van haar inhoud te voorzien.
De noodzakelijke kritiek op de fossiele restanten van het leninisme, de officiële arbeidersbeweging en het parlementaire gezeik lijken zich echter maar al te vaak te hebben vastgeroest in een verstikkende verwarring van vorm en inhoud. Alsof het aannemen van een bepaalde magische organisatievorm (“bottom-up vakbonden”, “linkse eenheid”, “informele organisaties”, “arbeidersraden”) of de afwijzing daarvan, de magische sleutel is tot sociale revolutie. Op eenzelfde wijze leidt een dergelijk historisch fetisjisme tot het miskennen van hedendaagse gebeurtenissen. Ontwikkelingen worden bekeken door de vertekende lens van de ideologie, oplevingen of identificaties in de klassenstrijd worden gezien als een herhaling van de episoden uit de jaren 20 of 60. Grootschalige pleinbezettingen en bewegingen van verontwaardigden worden soms vol naïviteit gezien als de voorbode van “de nieuwe arbeidersraden”. Men projecteert zijn of haar favoriete historische traditie en organisatievorm, compleet uit haar historische context gerukt, op ontwikkelingen die in een totaal ander kader plaatsvinden. Wederom leek oude Karl het scherper ingezien te hebben: “Het is over het algemeen het lot van compleet nieuwe historische creaties om verward te worden met het evenbeeld van oudere of zelfs compleet achterhaalde vormen van sociaal leven, waarmee ze misschien een zekere gelijkenis vertonen.” [3]
Net zomin als wij blauwdrukken kunnen aanleveren voor de wereld van morgen is het tijdperk van het programmatisme, het tijdperk van de zorgvuldig uitgestippelde revolutionaire stappenplannen, voorgoed voorbij (voor zover deze ooit überhaupt leven hadden kunnen geven aan een andere wereld). Om met Dauvé te spreken: “revolutie heeft een, maar is geen, organisatieprobleem”. Natuurlijk, de manieren waarop we ons vandaag de dag organiseren, en de praktijken die we vandaag ontwikkelen, beïnvloeden de relaties van morgen. Wij zijn anti-autoritairen omdat we weten dat bepaalde vormen (de voorhoedepartij om maar wat te noemen) niet de inhoud die wij zoeken (het libertair communisme) kunnen voortbrengen. Maar dat betekent niet dat het hanteren van een potentieel geschikte vorm, die inhoud ook daadwerkelijk gaat voortbrengen. En precies om die reden is kritische reflectie belangrijk. In plaats van de opbouw van “de organisatie/beweging” als monolitisch epicentrum van de klassenstrijd, zal het revolutionaire veld vandaag de dag bestaan uit een grenzeloze verspreiding van bepaalde militante praktijken, handelingen en methoden, of helemaal niet.
Over kinderziekten
De aanval op de totaliteit, op de staat en het kapitaal en haar wereld van overheersing, uitbuiting en vervreemding, begint in het hier en nu. Die steekt op verschillende manieren de kop op in de talloze conflicten en bewegingen die zich ontspinnen binnen een rotte samenleving die aan alle kanten op barsten staat. Het perspectief van waaruit ik schrijf, dat voor een stateloze, klasseloze samenleving, is het zogenaamde communiseringsperspectief. Dit perspectief, oorspronkelijk geformuleerd door het Franse “ultra-linkse” milieu, laat zich het best als volgt omschrijven: “Simplisme is vaak een van de moeilijkste doelen om te bereiken. [Communisering] betekent dat een revolutie slechts communistisch is als ze alle sociale relaties verandert in communistische relaties en dat dit alleen mogelijk is als dat proces in de allervroegste dagen van de revolutionaire opstand begint. Geld, loonarbeid, het bedrijf als aparte eenheid, arbeidstijd als afgesneden van de rest van het leven, productie voor winst, privaateigendom, de staat als bemiddelaar van het sociale leven en conflicten, de scheiding tussen leren en doen, de tocht voor de alsmaar grotere circulatie van alles, al dit moet opgeheven worden en niet slechts overgenomen worden door collectieven of de staat. Het dient vervangen te worden door een communale, geld-, winst- en statenloze vorm van leven. Het zal lang duren voor dit proces compleet is, maar het zal beginnen bij aanvang van de revolutie. Revolutie zal niet de condities voor het communisme creëren, maar communisme zelf. Diegenen die de communiseringstheorie ontwikkelden wezen dit concept van revolutie als resultaat van organisatievormen af, en probeerden haar te begrijpen in termen van haar inhoud. Communisering betekent het verwerpen van het idee dat revolutie een gebeurtenis is waarbij arbeiders de macht grijpen, gevolgd door een overgangsfase: in plaats daarvan werd het gezien als een beweging gekarakteriseerd door onmiddellijke communistische maatregelen (zoals de gratis distributie van goederen) zowel voor hun eigenbelang, als als middel om de materiële basis voor de contrarevolutie te vernietigen. Als, na een ‘revolutie’, de bourgeoisie onteigend is maar arbeiders nog steeds arbeiders zijn, de productie uitvoerend in gedeelde bedrijven, afhankelijk van hun relatie tot die werkplek voor hun overleven, en de ruilhandel met andere bedrijven voortzettend, dan maakt het niet uit of die ruilhandel onder ‘zelfbeheer’ staat van de arbeiders of via planning door ‘de arbeidersstaat’ verloopt: de kapitalistische inhoud blijft, en vroeger of later zal de specifieke rol of functie van de kapitalist weer de kop op steken. Daar tegenover zou de revolutie als communiseringsbeweging alle kapitalistische categorieën – de ruilhandel, geld, commodities, het bestaan van gedeelde bedrijven, de staat en, het belangrijkste van alles, de loonarbeid en de arbeidersklasse zelf – verwoesten door op te houden haar te vormen en te reproduceren.” – Communisering, [4] Gilles Dauvé & Karl Nesic
Zonder dit tot een nodeloos langdradig historisch overzicht te maken, is het toch van enig belang om toe te lichten uit welk milieu dit komt, al is het maar om de relatie tussen deze ideeën en de daadwerkelijke revolutionaire historische ervaring te laten zien. Het komt immers allemaal niet uit de lucht vallen. Als we spreken over ultra-links, dan bedoelen we daarmee de radicale tradities die zich tegen het kapitalisme (in zowel liberale als fascistische variant) en de “linkervleugel van het kapitalisme” (zoals het stalinisme, maoïsme en trotskisme) keerden, maar vaak dichter bij Marx dan bij Bakunin stonden. “Historisch ultra-links” wijst dan op die stromingen (gekarikaturiseerd in Lenin’s belabberde “De linkse stroming: een kinderziekte”) die hun oorsprong vonden in de gigantische internationale revolutionaire golf die de Eerste Wereldoorlog beëindigde. Een van de twee centrale stromingen hierin was de Nederlands/Duitse communistische linkerzijde, [5] die haar vertegenwoordiging vond in figuren als Anton Pannekoek, Herman Gorter, Otto Rühle en Karl Korsch. Deze beweging brak met de Derde Internationale omdat ze zich tegen parlementaire politiek, de partij en vakbonden keerde en een sterke focus op de arbeidersraden en zelforganisatie van het proletariaat had. De andere centrale stroming was de Italiaanse communistische linkerzijde, [6] die haar vertegenwoordiging vond in figuren als Amadeo Bordiga en Onorato Damen. De Italiaanse linkerzijde bevond zich dichter bij Lenin en dichtte een centrale rol toe aan “de partij” maar keerde zich tegen zaken als het eenheidsfront, “socialisme in één land” en het trotskistische apologisme voor de Sovjet-Unie. Maar in tegenstelling tot het “radenisme” van de Nederlands/Duitse links-communisten waren ze haarscherp over de nadruk op de inhoud van het communisme (de afschaffing van staat, kapitaal, de loonarbeid, de markt, geld, etc.), in plaats van je blind te storen op de vorm. Deze twee stromingen waren echter geen marginale sekten of simpele leesgroepen, maar omvatten op diverse punten in het begin van de twintigste eeuw tienduizenden, soms zelfs honderdduizenden arbeiders in organisaties als de KAPD en de AAUD en de Italiaanse linkerzijde vormde zelfs lange tijd de meerderheid binnen de Italiaanse Communistische Partij.
De beweging van mei 1968, of in ieder geval enkele scherpziende elementen zoals de Situationistische Internationale,[7] richtten zich op een radenistisch perspectief en een fel anti-leninisme, afgeleid van de Nederlands/Duitse linkerzijde, aangevuld met een geslepen kritiek op de opkomende spektakelmaatschappij [8] en de benevelingen van de ideologie. [9] In de nasleep van 68 nam de interesse onder radicalen voor het ultra-linkse milieu toe en bloeiden diverse ultra-linkse organisaties op, waar ook de oorsprong van een prominente communiseringsgroep als Théorie Communiste ligt, maar ook die van de meer traditionele links-communistische organisaties als de IKS. [10] In die tijd werd het radenistische perspectief echter steeds vaker in twijfel getrokken en aangevuld door een broodnodige kritiek op het zelfbeheer, [11] zoals dat helaas nog steeds bijzonder populair is onder bepaalde delen van buitenparlementair links, ontleend aan de Italiaanse linkerzijde. Onorthodoxe figuren als Dauvé stelden correct dat het probleem met radenistisch ultra-links is dat ze de bureaucratie, staatscontrole en leninistische partij tegenover een ander set organisatievormen plaatst: arbeidersdemocratie, zelfbeheer en de raden – daarmee het meest centrale element, de inhoud van het communisme, over het hoofd ziend.
Een derde historische tendens is het autonomisme [12] dat haar oorsprong vindt in het Italiaanse operaïsme, een dissidente stroming binnen de Italiaanse Communistische Partij in de jaren 60 die de nadruk legde op de subjectieve ervaring en rol van de arbeidersklasse zelf en haar (veranderende) samenstelling (klassencompositie) onder het kapitalisme. Het operaïsme en haar diverse militante organisaties, actief tijdens onder andere de Italiaanse “hete herfst” van 1969-1970, zou uiteindelijk uitmonden in autonomia, een diffuus militant netwerk van (informele) organisaties, kraakpanden, collectieven, volkskeukens, illegale radiozenders, bladen en sabotagecellen. De intellectuele invloed van dit milieu op de Duitse en Nederlandse autonomen en kraakbeweging is duidelijk, maar te gecompliceerd om hier uiteen te zetten. [13] Het is onder andere uit dit milieu dat het collectief Tiqqun (bekend van haar associatie met de tekst “De komende opstand”) haar initiële inspiratie put. [14] Uit de invloeden van deze milieus, samen met over-en-weer kruisbestuiving uit het meer expliciet anarchistische milieu, steekt het communiseringsperspectief de kop op. [c]
Live communism, spread anarchy
En dit brengt ons weer terug bij de vraag: wat te doen? Boven alles lijkt het ons dat revolutionairen zichzelf en hun eigen levens als uitgangspunt moeten nemen. Wij zijn geen leninisten met hun naar christendom ruikende cult van pseudo-discipline en constante zelfopoffering. Wij zijn ook geen activisten die onszelf achterna willen hollen van actie naar actie in de hoop dat we met het verzamelen van genoeg ‘revolutionaire airmiles’ deze uiteindelijk in kunnen wisselen voor een enkeltje revolutie. Het centrale uitgangspunt van al ons handelen moet beginnen bij onszelf. Dit is echter geen pleidooi om onszelf terug te trekken in een geïsoleerde opstand, in afzondering van de strijd die overal de kop opsteekt. Integendeel. Om onze eigen levens terug te kunnen winnen, om daadwerkelijk te kunnen leven, om ons te wreken op een sociale orde die alles om zich heen verwoest en leegzuigt, en om een andere wereld op te bouwen, zullen we ons soms in de strijd moeten mengen om deze maximaal te kunnen benutten.
De rol van revolutionaire militanten in de huidige periode zal er een zijn van vrijwillige maar vaak ook noodzakelijke deelname aan de diverse conflicten die zich ontspinnen. Maar al deze conflicten zullen uiteindelijk tegen dezelfde limiet aanlopen: die van het feit dat het handelen als klasse (in de eisen voor behoud van lonen, in de eisen voor gegarandeerde reproductie, etc.) haar eigen limiet is geworden en dat alleen de overstijging hiervan, de zelfopheffing van het proletariaat (en dus niet haar bevestiging als klassiek marxistische klasse für sich), hier voorbij kan gaan. Wat bedoel ik hier precies mee? Ik bedoel hiermee dat het toekomstige verloop van de klassenstrijd uiteindelijk fundamenteel beperkt en afgesneden zal worden door haar inherente zoektocht naar een bevestiging van de proletarische toestand, of dat nu is in de vorm van het strijden voor betere omstandigheden onder het kapitalisme of in de vorm van de oude linkse visies van de arbeidersstaat of het algemeen zelfbeheer en dat zulke projecten hoe dan ook onmogelijk geworden zijn.
Waar baseer ik dat op en is het niet wat kort door de bocht? Op het eerste gezicht kan dat misschien zo lijken, maar ik zal de kern van het verhaal (relatief) kort proberen samen te vatten. Voor een diepere analyse die ingaat op de haken en ogen van de kwestie verwijs ik naar de teksten “De historische productie van de revolutie van de huidige periode”, “Over de wanhopige conflicten in Frankrijk” en “La Haine” [23] die hier verder op ingaan.
Wat vandaag maar al te vaak simplistisch “neo-liberalisme” wordt genoemd, is in feite niets meer dan de achteraf opgediende ideologische saus van de huidige vorm die het kapitalisme aanneemt. In tegenstelling tot allerlei beweringen over de neo-liberale ideologie en Thatcher of Friedman zijn het niet dergelijke ideeën die het kapitalisme sturen, maar ze bieden haar slechts een ideologisch kader. De herstructurering van de jaren 70 en 80, waarvan de huidige crisis de keerzijde is, was een poging om de dalende winstvoet van midden jaren 60 op te vangen. Ze nam tegelijkertijd de vorm aan van een tegenaanval van de bourgeoisie tegen een globaal proletariaat dat sinds 68 in opstand aan het komen was. Haar eindresultaat was de finale genadeklap voor de arbeidersbeweging, het einde van significante nationale en regionale beperkingen op de circulatie van het kapitaal (wat tot uiting kwam in de gigantische boom van de financiële wereld aan het begin van de jaren 80 en de daaropvolgende internationalisering van het kapitaal, een proces wat we tegenwoordig als “globalisering” bestempelen) en het einde van het staatskapitalisme in het oosten. In het geherstructureerde kapitalisme beweegt het kapitaal in een oogopslag van de ene naar de andere kant van de wereld en kan ze eisen voor hogere lonen in Maleisië beantwoorden door het opzetten van nieuwe fabriekscomplexen in China. Ze heeft de aanval op de waarde van de arbeidskracht tot een functionele en permanente eigenschap van haar eigen dynamiek gemaakt. Deze trend heeft geleid tot de ontbinding van de arbeidersklasse als sociaal monolitisch blok en tot haar transformatie van een collectief subject dat met de kapitalistische klasse onderhandelt tot een wirwar van geatomiseerde proletariërs, ieder individueel gerelateerd aan het kapitaal. Arbeiders circuleren sneller en de onderhandelingen over de prijs en omstandigheden van de arbeidskracht (bemiddeld door uitzendbureaus die nog eens een hap uit de lonen nemen) zijn geïndividualiseerd en zwak geworden. Het is de constante fragmentatie van de arbeidersklasse tot het punt waarop een groot deel van het proletariaat uit het productieproces geworpen wordt (hetzij permanent, hetzij met periodieke fluctuatie). De herstructurering is geen afgesloten fase, maar een permanente eigenschap van de nieuwe situatie, omdat men anders zou spreken over de productie van meerwaarde zonder arbeidskracht (als variabel kapitaal), over kapitaal zonder proletariaat, en dat is een structurele onmogelijkheid. De transformatie van het arbeidsproces rust op een stevige toename van het aandeel van constant kapitaal (automatisering, machines, vooruitgang in de informatie en communicatietechnologie, etc.) in relatie tot het totale kapitaal, wat het aandeel van variabel kapitaal (levende arbeid) doet afnemen. Deze verschuiving in wat autonomisten vaak de “technische samenstelling” van het kapitaal noemen heeft de traditionele “massa-arbeider” en haar productiepunten grotendeels doen verdwijnen: de grote fabriekshallen, platte petten, overalls en arbeiderscultuur van vroeger zijn permanent verwezen naar de linkse folklore. De specifieke arbeidersidentiteit die zich vormde in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog was gebaseerd op het koppelen van de “bevestiging” van de klasse (door bijvoorbeeld haar invloed op de looneisen) aan de groei van het kapitaal. Het fordisme en de ontluikende consumptiemaatschappij waren daar de grootste symptomen van. De arbeidersidentiteit berustte op alle aspecten van deze positie binnen het productieproces (het lopende band-werk, de collectieve arbeider, de sterke arbeidsdeling, de garantie van sociale reproductie via de verzorgingsstaat, etc.). Dat lijkt echter op geen enkele manier meer de kapitalistische realiteit. Vandaag de dag is de koppeling tussen de sociale reproductie van het proletariaat (inclusief haar looneisen en de daarmee geassocieerde consumptie) en de groei van het kapitaal losgelaten. Als gevolg hiervan zijn de looneisen veelal “gedelegitimiseerd”. Zo kan het dat de grootste staking uit de recente Nederlandse geschiedenis, de schoonmakersstaking, zulke relatief magere winst in de wacht sleept. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat tienduizenden arbeiders, politieke militanten en familieleden demonstreren tegen de sluiting van de Fordfabriek in Genk en dat niet kunnen stoppen. Zo kan het dat in Frankrijk arbeiders over moeten gaan tot het dreigen de fabrieken op te blazen, niet om sluiting te voorkomen, maar in de hoop een betere ontslagvergoeding te krijgen. [23] De transformatie van het arbeidsproces heeft de oude arbeidersklasse permanent gefragmenteerd en geen politieke campagne of externe dosis “klassenbewustzijn” dat daar iets aan doet.
Deze ontwikkelingen vallen te plaatsen binnen een grotere context, binnen de overgang van wat in marxistische termen “formele subsumptie” genoemd wordt, naar “reële subsumptie”. Subsumptie is het proces waarbij productieverhoudingen het productieproces zelf veranderen. Bijvoorbeeld: waar onder “formele” subsumptie bestaande arbeidsprocessen (technieken, markten, productiemiddelen, etc.) binnen het kapitaal getrokken worden, zoals boeren die hun producten nu op de markt verkopen maar nog steeds produceren op de manier waarop ze dat voorheen deden, transformeert “reële” subsumptie het arbeidsproces zelf. Diezelfde boer, aangedreven door de dynamieken van het kapitalisme, past zijn of haar agrarische methoden dus aan (bijvoorbeeld: intensieve veehouderij, kistkalveren, hormoonbehandelingen, etc.) om zich beter te schikken naar de eisen en noden die het kapitalisme oplegt. De overgang van formele naar reële subsumptie heeft de dagelijkse activiteiten van het proletariaat, haar identiteit en haar sociale horizon al lang en breed opgeslokt en geïntegreerd en hier loopt ze vandaag de dag in de klassenstrijd tegenaan. Het proletariaat is op geen enkele wijze meer (voor zover dat misschien ooit het geval is geweest) een kracht extern maar onderworpen aan het kapitalisme, de basisvoorwaarde waarop ze de groei van haar sociale positie, van wat ze al was, kon zien als de basis voor een revolutionaire “spilling over”.
Wanneer het proletariaat zichzelf dus probeert te bevrijden tegenover het kapitaal op basis van dat wat ze is binnen het kapitaal, treedt ze in contradictie met zichzelf en werpt ze haar eigen organisatie op als organisatie van de contra-revolutie, als beheer van een hernieuwd kapitalisme (zoals de historische ervaring van de bolsjewieken in Rusland of de CNT in Spanje laten zien). In de huidige periode strijdt een groot deel van het proletariaat zowel voor (in de zin dat ze haar overleving eist, het liefst in de omstandigheden die ze gewend is) als tegen haar eigen reproductie (in de zin dat haar stabiele reproductie onmogelijk geworden is en de strijd hiervoor zichzelf in de vingers snijdt). Ze keert zich tegen alles in de wereld wat haar maakt tot wat ze is. De enige manier waarop de klassenstrijd zichzelf kan overstijgen, is door de productie van meerdere tot fundamentele breuken leidende praktijken in de ontwikkeling van de onvermijdelijk reformistische conflicten. De vermenigvuldiging van deze praktijken zal het product zijn vanuit deze strijd. Deze praktijken zullen de strijd noodzakelijkerwijs voortstuwen, een strijd die zal gaan om de reproductie van het leven tegenover het kapitaal. Iedere poging om de conflicten van de verschillende delen van het proletariaat te “verenigen” in de gemeenschappelijke strijd (of de revolutionaire vakbond/partij/organisatie) die de vermeend gemeenschappelijke belangen van de klasse zou ondersteunen (iedere poging tot klasseneenheid) is een manifestatie van de algemene limiet van de huidige dynamiek van de klassenstrijd. Dit opstandige perspectief is wat we bedoelen met het communiseringsperspectief, het perspectief van de onmiddellijke ontwikkeling van de revolutie in het hier en nu. En dit is geen simpele kwestie van “dropping out” uitgekauwd alternativisme of het hier en daar uitvoeren van “voorbeeldige” opstandige acties, zoals sommigen dit graag afschilderen. De ontwikkeling van deze praktijken is de voorbereiding op een structurele exodus uit deze maatschappij.
“De revolutionaire praktijken van het afschaffen van het kapitaal, de waardevorm, het geld, de ruilhandel en alle ‘commodity’ relaties in de oorlog tegen het kapitaal zijn beslissende wapens voor de opname – door middel van communiseringshandelingen – van een groot deel van de uitgeslotenen, de ‘middenklasse’ en de boeren, kortom: voor het creëren van, in het midden van de strijd, de eenheid die niet meer binnen het proletariaat bestaat. Het is overduidelijk dat de voorwaartse beweging die te vinden is in de creatie van het communisme weg zal vallen als ze onderbroken wordt. Iedere vorm van het benadrukken van ‘de verworvenheden van de revolutie’, iedere vorm van socialisme, iedere vorm van ‘overgangsfase’ gezien als tussentijdse fase voor het communisme, als ‘pauze’, zal de basis van de contra-revolutie vormen. Niet vanuit de vijanden van de revolutie, maar als product van de revolutie zelf. En een stervend kapitalisme zal maar al te snel leren kapitaliseren op zo’n contra-revolutie. Communiseringsmaatregelen zullen niet ondernomen worden door welk orgaan dan ook, door wat voor vertegenwoordiging of bemiddelende structuur. Ze zullen genomen worden door al diegenen die, op een bepaald moment, het initiatief nemen om op zoek te gaan naar een oplossing, in hun ogen adequaat, voor de problemen van hun strijd. En de problemen van de strijd zijn daarmee tevens problemen van het overleven: hoe te eten, waar te verblijven, hoe te delen, hoe tegen het kapitaal te strijden, etc.” [21]
Over hoe zoiets er in de praktijk uit zou kunnen zien, schetst Peter Åström het volgende scenario: “Het is altijd gevaarlijk om het over de toekomst te hebben, maar de risico’s zijn wat kleiner als we het hebben over de nabije toekomst. Laten we daarom het volgende scenario schetsen: de crisis heeft zich verdiept en enorme hoeveelheden kapitaal zijn verloren gegaan. De kapitalistische klasse probeert wanhopig de uitbuiting op te voeren in een poging om de accumulatie opnieuw op gang te krijgen. Het proletariaat verzet zich en na een tijdje ontstaat er een situatie, ergens, waar geen van beide klassen meer toe kan geven, een situatie die tot gigantische ordeverstoringen in de maatschappij leidt. De loonverliezen als gevolg van stakingen en werkloosheid samen met een valutacrisis creëren dan de acute noodzaak voor het regelen van allerlei levensmiddelen op precies het moment dat niemand er meer voor kan betalen. De beweging treedt dan een nieuwe fase in, waar proletariërs stoppen met het betalen van de huur en van gas, water en elektra, en waarbij ze beginnen met het inbreken in warenhuizen, het bezetten van landbouwgrond, etc., kortom: waarbij ze beginnen te nemen wat ze nodig hebben. Deze schendingen van het eigendomsrecht zullen niet gaan over de overname van de productiemiddelen; die zullen niet overgaan naar de arbeiders als hun eigendom. In plaats daarvan houden ze op eigendom te zijn – ze worden gecommuniseerd. In de strijd tegen het kapitaal worden de proletariërs versterkt en verenigd door zichzelf onafhankelijk te maken van de noodzaak om voor geld te werken; klasseneenheid kan alleen nog de kop op steken in het proces van het opheffen van de klassen – in het communiseringsproces. Zichzelf concreet opheffen als proletariërs zal de moeilijkste zaak in de wereld zijn, maar tegelijkertijd het ultieme en laatste wapen wat rest in de klassenstrijd. Met haar communiseringsmaatregelen bestrijd het proletariaat effectief de klassenvijand door de omstandigheden te vernietigen die het proletariaat reproduceren als klasse. Uiteindelijk kan het proletariaat het kapitaal alleen afwenden door zichzelf als waarde-creërende klasse op te heffen en tegelijkertijd – als onderdeel van hetzelfde proces – compleet nieuwe levens te produceren die fundamenteel onverenigbaar zijn met de reproductie van het kapitaal.” [22]
Enerzijds willen we communistisch leven; anderzijds willen we de anarchie verspreiden. Dat betekent het vinden van de middelen om onszelf te onderhouden, om onze handen, gebonden door het tikken van de machinerie van het kapitaal, vrij te maken voor de opstand en om andere sociale relaties op te bouwen, het vinden van een manier van met elkaar verweven leven en strijden, het opbouwen van een materiële kracht die in staat is om stand te houden te midden van een ineenstortende civilisatie, ons de mogelijkheid biedt om meer te doen dan slechts overleven en in staat is om in te grijpen in de rap om zich heen grijpende sociale veenbrand. Met andere woorden: het opbouwen van “de beweging van de communes”. Maar deze aanpak valt of staat met haar verspreiding. De verspreiding van deze tendens kan slechts succesvol zijn als ze zich als een olievlek uitbreidt over de hele maatschappij, als ze de huidige klassenstrijd door haar eigen limiet heen laat barsten. Extensie is het moment van de overwinning, afremming het moment van de contrarevolutie.
In de woorden van het “Research & Destroy”-collectief: “Tussen de pleinbezettingsbeweging en de rel, tussen de meest zoetsappige bevestiging en de zwartste negatie – is waar we onszelf vinden. Twee paden openbaren zich aan ons: ieder van hen, op haar eigen manier, een afwijking van het brandende hart van de zaak. Aan de ene kant het eindeloze proces van overleg dat uiteindelijk, in haar vernauwing tot een gemeenschappelijke deler, moet arriveren op de enige eis die mogelijk is: een eis voor wat er al is, een eis voor de status quo. Aan de andere kant de begeerte zonder object, die niets in de hele wereld vindt dat haar schreeuw om vernietiging beantwoordt. De ene vlam sterft omdat ze haar eigen brandstof blust. De andere omdat ze geen zuurstof kan vinden. In beide gevallen is wat ontbreekt een concrete beweging richting de bevrediging van behoeften zonder loon of markt, geld of dwang. De openbare vergadering wordt echt, verliest haar slechts theatrale karakter, op het moment dat haar discours zich richt op de bevrediging van behoeften, als ze zich richt op het overnemen van huizen en gebouwen, het onteigenen van goederen en middelen. Op dezelfde manier ontdekt de rel dat het daadwerkelijk vernietigen van de “commodity” en de staat betekent dat er een terrein moet worden geschapen dat compleet onbewoonbaar is voor zulke zaken, volledig vijandig ten opzichte van de loonarbeid en overheersing.” [18]
Waar we echter niet meer omheen kunnen, is het feit dat de geschiedenis blind vooruit raast. En dat, als we vasthouden aan onze illusies, deze over ons allemaal heen zal walsen.
Jean Casseur
Verwijzingen
1. “De 18e brumaire van Louis Bonaparte”, Karl Marx, 1852.
2. “De massa-staking, de politieke partij en de vakbonden”, Rosa Luxemburg, 1906.
3. “De burgeroorlog in Frankrijk”, Karl Marx, 1871.
4. “Communisation”, Troploin, 2011.
5. Zie: “De Nederlands-Duitse Communistische Linkerzijde”, Philippe Bourinet, 1988. En: “De communistische linkerzijde in Duitsland”, Gilles Dauvé, 1976.
6. “De Bordigistische stroming”, Philippe Bourinet, 1998.
7. “Making sense of the situationists”, Prole.info.
8. “Society of the spectacle”, Guy Debord, 1967.
9. “The pleasure of thinking for yourself”, Larry Law, 1975.
10. “Internationale Kommunistische Stroming”.
11. “Lip and the selfmanaged counter-revolution”, Negation, 1973.
12. “Storming Heaven”, Steve Wright, 2002.
13. “Fire and Flames: A history of the German autonomist movement”, Geronimo, 2012.
14. “This is not a program”, Tiqqun, 2011.
15. SIC nr. 1, 2011.
16. Endnotes, nr. 1, 2008.
17. Riff-Raff, nr. 9, 2011.
18. “Communiqué uit een afwezige toekomst”, Research & Destroy, 2009.
19. “Spontanity, mediation, rupture”, Endnotes, 2013.
20. “Gansch het raderwerk: vakbonden tegen de revolutie”, Jean Casseur, 2013.
21. “What is communisation”, Leon de Mattis, 2011.
22. “Crisis and Communisation”, Peter Åström, 2011.
23. “Lawine”, Cercle Noir, binnenkort te verschijnen.
Noten:
a. Zie: “De historische productie van de revolutie van de huidige periode”, “De dubbele
barricade en de glazen vloer” en “Over de wanhopige conflicten in Frankrijk” in Lawine. [23]
b. De jaartallen waar hier naar verwezen wordt betreffen de Commune van Parijs, de Russische en Spaanse revoluties en de “Mei 68”-opstand.
c. Uiteraard is er niet een unieke monolitische kijk op het communiseringsperspectief, zoals de diverse internationale debatten tussen groepen als onder andere Théorie Communiste (Frankrijk), Troploin (Frankrijk), Endnotes (Verenigde Staten en Verenigd Koninkrijk), Blaumachen (Duitsland) en Riff-Raff (Zweden) laten zien. Ook een collectief als Tiqqun en het aanverwante Comité Invisible vallen, hetzij met een andere inslag, binnen dit perspectief.
Probeer dit stuk al meerdere keren te lezen, het lijkt wel in een soort van anti-universum in de anti-universum-taal geschreven, en als het me dan enigszins is gelukt de rode draad erin te begrijpen, dan wou ik dat ik het niet had gedaan. Ben het er in niks mee eens.
Inderdaad is dat de grote vraag, wanneer alles apocalyptisch ineenstort zoals hier beschreven, en waarop het wachten is van Jean Casseur voordat hij zijn idealen kan verwezenlijken, hoe overleef ik dan die anarchie waar hij zo naar verlangt. Denk niet dat ik dat ga mee maken.
Verder is het hele stuk natuurlijk een bevestiging van Casseur’s onvermogen om in het heden zijn idealen te verwezenlijken. Ik hoop echt dat dit niet de politieke geloofsbelijdenis van Doorbraak is want dan ben ik weg. Wat een deprimerend gedegenereerd gebral. Vraag me echt af wie Jean Casseur is.
Aan mijn vorige bijdrage op het stuk; Een antwoord op ‘leninisme in de 21e eeuw’ van Jelle Bruinsma, in deze discussie, waar ik nog wel een standje voor kreeg, heb ik niks toe te voegen of van af te nemen. Ging het daar er ook niet om dat wie zwijgt toestemt? Nou daarom dus deze reaguur. Sorry hoor meer zit er niet in.
Ik hoopte in Sjuul zijn bijdrage te lezen dat het stuk van Jean Casseur onleesbaar is voor velen. Het is jammer dat Sjuul commentaar levert als hij niet duidelijk kan verwoorden wat zijn kritiek is. “Waarom deze tekst? Deze tekst is een poging om in grote lijnen de huidige periode te schetsen: wat is de situatie waarin we ons bevinden?” …… ”Tevens is deze tekst een poging om het concept van de communisering wat breder te introduceren…” aldus Casseur.
Volgens Casseur vindt er een voortdurende herstructurering van de internationale economie inclusief productieverhoudingen plaats en deze ‘crisis’ raakt °steeds grotere delen van de onderklasse, het ‘proletariaat’ die voor voor het kapitaal “overbodig” wordt (met de bewoners van de voorsteden en getto’s en de hordes tot wanhoop gedreven migranten als centraal voorbeeld)° Ik zou het ‘proletariaat’ wat overbodig wordt ter verduidelijking het ‘subproletariaat’ willen noemen omdat Casseur stelt dat °hun reproductie (voortbestaan) niet langer door het kapitaal gegarandeerd wordt of kan worden. Het is slechts een deel van het proletariaat wat antwoord krijgt van staat en kapitaal dat ze steeds vaker rechtaan en bruut zijn: repressie.°
°Als gevolg van steeds intensere armoede, toenemende sociale onrust, burgeroorlogen over grondstoffen, natuurrampen en voedselschaarste° is de samenstelling van het (sub)proletariaat veranderd omdat er globaal gevlucht wordt en arbeidsmigratie plaatsvindt. Toch zien we hierdoor ook dat het revolutionaire perspectief langzaam weer aan de horizon begint.
Mijn mening is dat door het vluchten en de arbeidsmigratie het (sub)proletariaat zich wel steeds dichter bij de veronderstelde “productiepunten” bevindt. Er is een sociale revolutie waarin het (sub)proletariaat dagelijks kennis en ervaringen onderling gaat delen om hun recht op bestaan te organiseren. Casseur doet de moeite om uit te leggen dat het geen °modellen van het revolutionair syndicalisme zijn, de “voorhoedepartij”, haar zogenaamde massaorganisaties en alle andere pogingen om te komen tot een grote revolutionaire organisatie op de basis van klasseneenheid echter fundamenteel onmogelijk zijn geworden, voor zover die al niet altijd problematisch waren.°
Het (sub)proletariaat °[voert] haar strijd niet aan de hand van een vooraf opgezet plan uitgewerkt in een boek of theorie; haar strijd is een onderdeel van de geschiedenis, van de sociale voortgang en in het midden van de geschiedenis, in het midden van die voortgang, moeten we leren hoe te vechten…”° Casseur! vluchten en de arbeidsmigratie veranderen de ervaringen van het (sub)proletariaat voortdurend en R. Luxemburg wist dat het (sub)proletariaat en hun handelen de “productiepunten” waren waarop de herstructurering van de internationale economie en productieverhoudingen zullen plaats vinden.
°Spontaniteit, juist omdat ze uit vrije wil ontstaat, is inherent onvoorspelbaar. Daarom kan er geen vastgelegde ‘theorie van de strijd’ bestaan. De klassenstrijd in zichzelf is niet onze zaak. Uiteraard worden we zelf, in ons dagelijks leven, geconfronteerd met de manifestaties hiervan en voelen we, als medeproletariërs, een gevoel van solidariteit met anderen in dezelfde situatie° Ik ben van mening dat je het (sub)proletariaat kan vergelijken met een ‘extended community’.
Er zijn proletariers die loonarbeid verrichten maar in de ‘extended communities’ wordt ook onbetaalde schaduwarbeid verricht.
Casseur verwoordt het op de volgende manier. °Vanuit een revolutionair oogpunt interesseert de klassenstrijd ons in zoverre ze in staat is om zichzelf op te doeken: namelijk, door middel van de productie van het communisme. De crux van revolutionaire theorie is weten of, hoe en wanneer proletariërs in staat zijn om de klassenstrijd te voeren op zo’n manier dat ze meer produceert dan zichzelf. Revolutie is niet slechts een versterkte uitbreiding van de arbeid versus kapitaal-confrontatie: ze breidt deze confrontatie uit en breekt hier fundamenteel mee.°
Misschien heb ik de tekst van Casseur verkeerd begrepen. Ik ga “Spontanity, mediation, rupture”, Endnotes, 2013 daarom ook niet citeren. °Revolutie zal niet de condities voor het communisme creëren, maar communisme zelf.° Ik lees communisme als een variant op ‘extended communities’ waarin inderdaad de (loon)arbeiders niet de macht kunnen grijpen maar de sociale strijd van onbetaalde distributie van diensten en goederen de overhand heeft. Dan maakt het wel uit of die ruilhandel onder ‘zelfbeheer’ staat van de arbeider(ster)s staat of via planning door ‘de arbeidersstaat’.
Casseur is negatief zodra hij beweert dat °de kapitalistische inhoud blijft, en vroeger of later de specifieke rol of functie van de kapitalist weer de kop op zal steken.° Hij beweert dat °de revolutie van de communiseringsbeweging alle kapitalistische categorieën – de ruilhandel, geld, commodities, het bestaan van gedeelde bedrijven, de staat en, het belangrijkste van alles, de loonarbeid en de arbeidersklasse zelf – verwoesten door op te houden haar te vormen en te reproduceren.° Het is een sociale revolutie in wording! De ‘extended communities’ zijn een voorbeeld hiervan. De vluchtelingen en arbeidsmigranten kenmerken de onderklasse door hun (loon)arbeid in hun ‘extended communities’. Ze verrichten schaduwarbeid en loonarbeid in velerlei opzichten om elkaar te helpen met wonen, gezondheidszorg en onderwijs.
Casseur je werkt me op de zenuwen!
°Arbeiders circuleren sneller en de onderhandelingen over de prijs en omstandigheden van de arbeidskracht (bemiddeld door uitzendbureaus die nog eens een hap uit de lonen nemen) zijn geïndividualiseerd en zwak geworden. Het is de constante fragmentatie van de arbeidersklasse tot het punt waarop een groot deel van het proletariaat uit het productieproces geworpen wordt (hetzij permanent, hetzij met periodieke fluctuatie). De herstructurering is geen afgesloten fase, maar een permanente eigenschap van de nieuwe situatie, omdat men anders zou spreken over de productie van meerwaarde zonder arbeidskracht (als variabel kapitaal), over kapitaal zonder proletariaat, en dat is een structurele onmogelijkheid.°
Rosa Luxemburg benadrukt het handelen van het (sub)proletariaat als uitgangspunt voor de dynamiek die plaatsvindt. Het is inderdaad een structurele onmogelijkheid in jouw ogen dat de productie van meerwaarde kan plaatsvinden zonder kapitaal. Toch ben je ongetwijfeld op de hoogte van de theorie van de ‘vernietigingspolitiek’ waarin doelbewust het subproletariaat hun bestaansrecht kwijt dreigt te raken. Je schrijft het volgende: °De transformatie van het arbeidsproces rust op een stevige toename van het aandeel van constant kapitaal (automatisering, machines, vooruitgang in de informatie en communicatietechnologie, etc.) in relatie tot het totale kapitaal, wat het aandeel van variabel kapitaal (levende arbeid) doet afnemen. Deze verschuiving in wat autonomisten vaak de “technische samenstelling” van het kapitaal noemen heeft de traditionele “massa-arbeider” en haar productiepunten grotendeels doen verdwijnen: de grote fabriekshallen, platte petten, overalls en arbeiderscultuur van vroeger zijn permanent verwezen naar de linkse folklore. De specifieke arbeidersidentiteit die zich vormde in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog was gebaseerd op het koppelen van de “bevestiging” van de klasse (door bijvoorbeeld haar invloed op de looneisen) aan de groei van het kapitaal. Het fordisme en de ontluikende consumptiemaatschappij waren daar de grootste symptomen van. De arbeidersidentiteit berustte op alle aspecten van deze positie binnen het productieproces (het lopende band-werk, de collectieve arbeider, de sterke arbeidsdeling, de garantie van sociale reproductie via de verzorgingsstaat, etc.). Dat lijkt echter op geen enkele manier meer de kapitalistische realiteit. Vandaag de dag is de koppeling tussen de sociale reproductie van het proletariaat (inclusief haar looneisen en de daarmee geassocieerde consumptie) en de groei van het kapitaal losgelaten. Als gevolg hiervan zijn de looneisen veelal “gedelegitimiseerd”.°
Ik wordt moe van je negatieve benadering °In de huidige periode strijdt een groot deel van het proletariaat zowel voor (in de zin dat ze haar overleving eist, het liefst in de omstandigheden die ze gewend is) als tegen haar eigen reproductie (in de zin dat haar stabiele reproductie onmogelijk geworden is en de strijd hiervoor zichzelf in de vingers snijdt). Ze keert zich tegen alles in de wereld wat haar maakt tot wat ze is.° Het (sub)proletariaat strijdt niet tegen haar eigen belangen maar ontwikkelt extended communities.
Ik vrees dat datzelfde voor jou geldt, Luftantenna.
Je hebt gelijk Erik 😉 Vanavond zal ik mijn commentaar opnieuw bewerken zodat het beter leesbaar is.
Fijn, want ik ben echt benieuwd naar je kritieken.
Wat Saszeur volgens ons belangrijk vindt is vooral een situatie schetsen waarin we ons als werkenden bevinden en een gemeenschappelijk concept waarover we het misschien eens zouden kunnen worden. Werk en arbeid zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en laten we onszelf eens expliciet richten op het begrip arbeid. We kunnen vaststellen dat er betaalde en onbetaalde arbeid is, ook wel ‘schaduwarbeid’ genoemd. Arbeid is het handelen wat men moet verrichten om te overleven. Arbeid vervreemdt de werkenden van het product. De werkenden hebben geen controle over het product meer en maken er veelal ook geen gebruik van. De producten van de arbeid zijn eigendom van andere mensen dan de werkenden zelf. Wereldwijd verrichten vrouwen n.l. 2/3 van alle arbeid, maar bezitten slechts 10% van de eigendommen en 1% van het geld. Vrouwen verrichten grotendeels het onzichtbare werk, waar geen beloning in de vorm van status en geld tegenover staat. Het is duidelijk dat dit feministisch uitgangspunt een andere analyse zal opleveren dan alleen maar het hanteren van de klassen analyse. De meerderheid van de werkenden verricht geen loonarbeid maar is wel overgeleverd aan de grillen van de wereldeconomie. Met dit concept van analyse is er een nieuwe opvatting over de samenstelling van de onderklasse ontstaan die duidelijk maakt dat er maar weinig tot geen sociale rechten zijn. De manier waarop de feminisering van arbeid de onderdrukking duidelijk maakt is vergelijkbaar met de anti-racistische beweging. We worden ons niet bewust van de onderdrukking door theoretische analyses maar vooral door alledaagse ervaringen.
De hordes van werkenden in de voorsteden tot en met wanhoop gevluchte arbeidsmigranten zijn het resultaat van de gevolgen door de wereldeconomie. Het voorbestaan van de onderklasse wordt niet door het kapitaal gegarandeerd. De onderklasse krijgt het ºantwoord van staat en kapitaal dat ze steeds vaker rechtaan en bruut zijn: repressie. Als gevolg van steeds intensere armoede, toenemende sociale onrust, burgeroorlogen over grondstoffen, natuurrampen en voedselschaarste verandertº de samenstelling van de onderklasse wereldwijd omdat er globaal gevlucht wordt en arbeidsmigratie plaatsvindt. Toch zien we hierdoor ook dat het revolutionaire perspectief langzaam weer aan de horizon begint. Saszeur is volgens ons niet pessimistisch als hij zoekt naar een concept waarin nieuwe opvattingen over de samenstelling van de onderklasse en perspectieven ontstaan. De onderklasse beslist zelf over hun toekomst zodra ze verband legt tussen persoonlijke en politieke strijd. Door alledaagse ervaringen gezamenlijk te delen kan de aandacht gericht worden op het sociaal proces in het algemeen. Er is een sociale revolutie gaande waarin de onderklasse dagelijks kennis en ervaringen onderling gaat delen om hun recht op bestaan te organiseren.
Saszeur doet de moeite om uit te leggen dat het geen °modellen van het revolutionair syndicalisme zijn, de “voorhoedepartij”, haar zogenaamde massaorganisaties en alle andere pogingen om te komen tot een grote revolutionaire organisatie op de basis van klasseneenheid echter fundamenteel onmogelijk zijn geworden, voor zover die al niet altijd problematisch waren. ºDe onderklasse voert haar strijd niet aan de hand van een vooraf opgezet plan uitgewerkt in een boek of theorie; haar strijd is een onderdeel van de geschiedenis, van de sociale voortgang en in het midden van de geschiedenis, in het midden van die voortgang, moeten we leren hoe te vechten…”º Uiteraard worden we zelf, in ons dagelijks leven, geconfronteerd met de manifestaties hiervan en voelen we een gevoel van solidariteit met anderen in dezelfde situatie° We zijn van mening dat de onderklasse lijkt op een ‘extended community’. De verbondenheid onderling is dichtbij en op verre afstand. De werkenden verrichten wereldwijd loonarbeid, schaduwarbeid en eigenarbeid om actief consumptie en productie te weigeren. Er is een sociale revolutie en niet slechts de versterkte uitbreiding van de arbeid versus kapitaal-confrontatie. ºZe breidt deze confrontatie uit en breekt hier fundamenteel mee.º
Misschien hebben we wederom de tekst van Saszeur verkeerd begrepen. Hij schrijft anders dan we gewend zijn om te lezen. Toch herkennen we dankzij zijn theoretische bijdrage veel van onze gedachten. Saszeur is negatief zodra hij beweert dat °de kapitalistische inhoud blijft, en vroeger of later de specifieke rol of functie van de kapitalist weer de kop op zal steken.° Er is een sociale revolutie van de onderklasse in wording en dat voorkomt de arbeid versus kapitaal-confrontatie. De werkenden kiezen nog altijd zelf over hun omstandigheden van arbeid. Je bent geindividualiseerd en zwak zodra je alleen bent. Rosa Luxemburg benadrukt het handelen van de onderklasse als uitgangspunt en Saszeur stelt dat er een structurele onmogelijkheid in de productie van meerwaarde kan plaatsvinden zonder variabel kapitaal. Saszeur! Jouw arbeidersidentiteit berust op alle aspecten binnen het kapitalistische productieproces (het lopende band-werk, de collectieve arbeider, de sterke arbeidsdeling, de garantie van het voortbestaan van de verzorgingsstaat, etc.). Dat is echter niet onze realiteit. Schaduwarbeid is een wezenlijk onderdeel omdat het bijna alle niet-betaalde vormen van arbeid en zwartwerk van werkenden omvat. Het is de noodzakelijke pendant van de loonarbeid en is in steeds toenemende belangstelling omdat de moderne post-industriele samenlevingen draaiend blijven. Ja! Vandaag de dag is de koppeling tussen het voortbestaan van de onderklasse (inclusief haar looneisen en de daarmee geassocieerde consumptie) en de groei van het kapitaal losgelaten. Een ieder zal zich bewust moeten kunnen worden dat er een bestaansonzekerheid is voor een steeds grotere onderklasse die ontstaat. Misschien is de samenstelling van de onderklasse nog wel belangrijker om te noemen. Het zijn vooral vrouwen, vluchtelingen en arbeidsmigranten die deel uitmaken van de onderklasse. Schaduwarbeid wordt nog steeds veelal verricht door vrouwen omdat we in patriarchale verhoudingen leven en de onderklasse heeft een post-koloniaal en racistische oorsprong.
Saszeur is Casseur
Luftantenne zijn deze keer Aynur en Sytze
Wat een reacties allemaal, ik heb geprobeerd er allemaal op in te gaan en de boel wat te verduidelijken.
@Sjuul:
Helaas kon ik met je reactie niet zo veel, het kwam meer neer op een afwijzing dan een onderbouwing daarvan. Verder denk ik niet dat een ‘apocalyptische ineenstorting’ de voorwaarde voor de afschaffing van de staat en het kapitaal is en dat beweer ik ook nergens. Enig apocalyptisch sentiment in mijn tekst, voornamelijk rondom de ecologische stand van zaken en de rap versnellende crisis, lijkt me vooral nuchterheid van mijn kant. Ik ging er vanuit dat lezers zouden beseffen dat ik met de ‘anarchie’ uiteraard gewoon doel op een klassenloze en statenloze wereld en de handelingen die daar aan bij (kunnen) dragen. Als dat onduidelijk is en er spookbeelden opdoemden, bij deze.
Wanneer je zegt dat “het hele stuk natuurlijk een bevestiging van Casseur’s onvermogen [is] om in het heden zijn idealen te verwezenlijken” heb je helemaal gelijk. Maar dat geld niet alleen voor mij, maar voor iedereen die streeft naar de afschaffing van het kapitalisme en de staat. Want of we dat nu leuk vinden of niet, zoals de zaken ervoor staan zijn noch ik, noch jij, noch welke verzameling activisten dan ook in staat om dat in het hier en nu te realiseren. Daar zijn heel andere zaken voor nodig, en dat was precies wat ik met deze tekst probeerde aan te kaarten.
Je zegt dat je aan je reactie (waarvoor je nog wel een standje kreeg!) op Jelle’s bijdrage aan de discussie niet veel toe te voegen hebt dus die heb ik er eens bijgepakt, hopende dat ik hier wat meer uit kon halen dan uit je reactie op mijn artikel.
Wanneer je schrijft dat “er m.i. maar één mogelijkheid [is] om uit de huidige impasse van de revolutionaire arbeidersstrijd voor verbetering van de situatie van arbeiders binnen het kapitalisme te komen” vind ik dat erg raar. Wat moet ik me indenken bij een revolutionaire arbeidersstrijd voor de verbetering van de situatie van de arbeiders binnen het kapitalisme? Dat is jereinste contradictie. Strijd voor de verbetering van de situatie van de arbeiders binnen het kapitalisme (zogenaamde reformistische strijd), is per definitie niet revolutionair. Of ze de bron kan zijn, het vertrekpunt, van revolutionaire strijd is een andere discussie, een die ik dus ook probeerde op gang te brengen met dit artikel.
Met de rest van de reactie kon ik niet zo veel, maar ik vond het mooi om op te merken dat je het opneemt voor het leiderschapsprincipe, huivert van de autonomie, etc. en dat allemaal in een adem met Anton Pannekoek, zo ongeveer de meest vooraanstaande raden-communist, anti-leninist en voorstander van de autoriteit van de arbeidersraden (in tegenstelling tot rare leiderschapsprincipes) die de geschiedenis rijk is. Wat ik van het ‘marxisme-darwinisme’ moest maken weet ik niet, maar ik adviseer je in ieder geval de tekst van Pannekoek (en de rest van zijn werk, vooral De Arbeidersraden) nog eens te lezen want over een ‘biologische ontwikkeling’ van klassen en een ‘parasitaire bourgeoisie’ heeft hij het in ieder geval niet, dat eerste lijkt me eerder iets voor pseudo-wetenschappers en (in het ergste geval, zoals Eric opmerkt) allerlei reactionairen en dat laatste lijkt me meer iets voor links-populisten van SP, Stalinistisch of Trotskistisch kaliber. Meer chocola kan ik er verder niet van maken.
@luftantenne:
Ook in beide reacties van jou was het wat moeilijk een rode draad te ontwarren maar ik zal proberen er puntsgewijs op in te gaan (eerst reactie 1, dan reactie 2).
“Volgens Casseur vindt er een voortdurende herstructurering van de internationale economie inclusief productieverhoudingen plaats en deze ‘crisis’ raakt °steeds grotere delen van de onderklasse…”
Ik denk inderdaad dat het kapitaal vrijwel constant onderhevig is aan herstructurering, maar als ik spreek over herstructurering doel ik specifiek op de economische herstructurering vanaf breedweg gesproken de jaren ’70. De herstructurering van de jaren ’70 en ’80, waarvan de huidige crisis de keerzijde is, was een poging om de dalende winstvoet van midden jaren ’60 op te vangen en bestond uit allerlei maatregelen om de beperkingen in de circulatie en accumulatie van het kapitaal op te heffen en de kosten van de arbeid te verlagen. De ontmanteling van het ‘fabriekskapitalisme’, de opkomst van lageloonlanden, die van het financieel kapitaal, de decentralisering en verspreiding van de dienstensector in het westen, het loslaten van de goudstandaard, de globale integratie van verschillende sectoren en zones van de productiesfeer, etc. zijn hier allemaal onderdeel van. Dit alles resulteerde in de dood van de ‘arbeidersbeweging’ zoals we die kenden na de 2e wereldoorlog.
Ik heb het dan ook nadrukkelijk niet over een onderklasse. Wanneer ik het heb over een ‘overschotsproletariaat’, over ‘overbodige delen’ dan is dat nog steeds gewoon een onderdeel van het proletariaat. Er is geen sprake is van een coherente ‘onderklasse’, een groep van ‘uitgeslotenen’ tegenover de ‘ingeslotenen’. In tegendeel, de werkeloosheid is een steeds steilere helling richting de arbeidsmarkt geworden; recente ontwikkelingen zoals ‘participatieplannen’, ‘workfare’ of andere campagnes om (semi-)permanent werkelozen “aan het werk te zetten” zijn hier slechts de laatste uitbreidingen van. Het probleem van taal die het heeft over ‘onderklassen’,’uitgeslotenen’ of een (sub)proletariaat is niet dat het gehele proletariaat nou zo intrinsiek vol revolutionaire dorst zit, maar precies dat deze ‘uitgeslotenen’ dit ook niet zitten. Pogingen om oude revolutionaire subjecten (de gemythologiseerde versie van de arbeidersklasse) te vervangen door nieuwe speeltjes (of dat nu de ‘marginalen’ zijn, ‘precaire arbeiders’ of de ‘multitude’) zijn onzinnige oefeningen in sociologisch navelstaren. Wat belangrijk is in observaties over een ‘overschotsbevolking’ is niet zozeer dat dit duidelijk af te kaderen groepen produceert (want dat doet het niet), maar het onderliggende mechanisme zelf en de situaties die dat mechanisme produceert. Dus ondanks het feit dat massale en structurele werkeloosheid een kenmerk is geworden van de huidige periode, en van bepaalde delen van de bevolking in het algemeen, is de ‘overschotsbevolking’ eerder te zien als een permanent onzekerheidsregime waarin werk en werkeloosheid wisselvallig worden en het laatste zich manifesteert als een permanente zoektocht naar een baan. Ook het hebben van werk wordt door deze tendens steeds instabieler, met een toename in flexwerk, afstoting van vaste krachten naar de ‘zelfstandigheid’ en nul-uren contracten. De betekenis van werk/werkeloosheid is dus significant veranderd en de distinctie steeds minder duidelijk, waarmee de ‘overschotsbevolking’ dan ook geen netjes afkaderbaar nieuw ‘revolutionair subject’ is dat de oude massa-arbeider vervangt. De algemene wetmatigheid binnen het kapitalisme is om een overschotsbevolking te creeeren (het aloude ‘reserveleger van de arbeid’) maar vandaag de dag is dit een centrale dynamiek, een interne logica geworden, een sociale algemeenheid die zich niet beperkt tot een specifiek deel van de bevolking (ondanks dat er verschillen in druk zijn die deze dynamiek uitoefent): de onzekerheid is overal.
Je stelt dat migratie er voor zorgt dat het proletariaat zich steeds dichter bij de productiepunten bevindt, maar ik zie op geen enkele manier hoe dit het geval is, noch geografisch, noch sociaal gezien. Niet geografisch omdat grote delen (bij lange na niet alles, maar in grote lijnen wel) van de productiepunten zich bevinden in landen waar men meestal niet heen vlucht, en de migratie waar ik over sprak was precies van zo’n aard. Er is sprake van gebruikelijke arbeidsmigratie naar zulke landen, voornamelijk intern of naburig (in het geval van China etc.), maar dat heeft verder niets te maken met de afstand tussen het proletariaat in de de ‘westerse’ landen in het algemeen, en de meest gemarginaliseerde delen daarvan specifiek. Wat hebben precaire DHL transportwerkers of jongeren in een banlieu in Parijs te maken met de arbeidsmigratie naar China? Laat staan vluchtelingen die naar het westen komen, die staan echt niet als eerste aan de lopende band. Of ik nu naast de Foxconn fabriek in China woon of 100 kilometer verder heeft geen enkele invloed op hoe dicht ik bij het productiepunt sta, sociaal gezien dan (en dat is uiteraard waar we het over hebben). Dat migratiestromen invloed hebben op de ervaringen van haar deelnemers, en op de rest van het proletariaat is allemaal heel waar. Maar die ervaringen manifesteren zich toch vooral als onzekerheid, werkeloosheid, dakloosheid en illegaliteit aan de kant van de vluchteling (en een verstevigend ‘fort europa’, grensregime en bijkomende ideologische saus van nationalisme) en een alom dalende prijs voor de arbeid (zowel voor arbeidsmigrant als voor ‘binnenlandse’ arbeiders) in het geval van de arbeidsmigratie. Die mechanismes worden geboren als bittere noodzaak voor het dagelijks overleven van miljoenen proletariers maar hun impact op de globale economische herstructurering is er vooral een van ellende, en niet van het ‘in contact komen met de productiepunten’. Niet dat ik dat als bittere noodzaak of als zoektocht zie, dat voorop, maar mijn standpunt daarover blijft.
Ik ben goed genoeg bekend met de onbetaalde reproductieve arbeid (huisarbeid, zorgarbeid, etc. al die activiteit die dient om de arbeidskracht te reproduceren), maar ik heb geen idee welke kant je uit wilt met je reactie. Zeker omdat je het hebt over een (sub)proletariaat terwijl dat helemaal niet bestaat (die indruk wilde ik in ieder geval niet wekken door het te hebben over het overschotsproletariaat, wat een overschot van maar niet buiten is). Als je zegt dat je communisme ziet als een soort ‘extended community’ weet ik niet wat je daar mee bedoeld, maar wanneer je zegt dat het tot uiting komt in de onbetaalde distributie van goederen en diensten (maar niet alleen de distributie, maar ook de aard en vorm van hun productie, en het gehele sociale leven daaromheen) dan ben ik dat wel met je eens. Ik denk alleen dat je een, veel voorkomende, valse scheiding stelt tussen ‘zelfbeheer’ en ‘de arbeidersstaat’. Het lijkt me namelijk duidelijk dat ik met de arbeidersstaat (zoiets bestaat immers niet) niks te maken heb, staatscontrole over economische activiteit is niet meer of minder kapitalistisch dan controle door gefragmenteerde bedrijfseenheden en zoals ik in mijn artikel ook al aangaf slik ik de onzin van een transitiefase ook niet. Mijn probleem met ‘zelfbeheer’ is genuanceerder en is niet zozeer een kritiek op ‘zelfactiviteit’ (als in, communisme is het product van de activiteit van het proletariaat zelf, wat ik onderschrijf) maar op het zelfbeheer van de ‘economie’. Of dat nu is via een federatie van zelfbeheerde bedrijven (wat daarmee de loonarbeid, de productie voor een markt en dus het kapitalisme verondersteld, ongeacht of de beslissingen via 10 of 100 mensen lopen) of wat dan ook, zolang er sprake is van een ‘economie’, van menselijke activiteit gefragmenteerd in een starre arbeidsdeling, in markten, in losse bedrijven, in loonarbeid, etc. dan is er sprake van kapitalisme. Ik kan een boekwerk vol schrijven, maar ik verwijs je graag door naar de teksten ‘LIP and the self-managed counter-revolution’ (http://libcom.org/library/lip-and-the-self-managed-counter-revolution-negation) over de ervaringen van de onder zelfbeheer geplaatste fabriek LIP in Frankrijk en de tekst ‘limieten: zelf-organisatie in Griekenland’ (http://www.metamute.org/editorial/articles/limit-self-organisation-greece) over huidige initiatieven. Want dat spaart me weer wat blaren op de vingers.
Als je zegt dat de arbeid (betaald of niet) die mensen verrichten om elkaar te helpen de basis is voor communisme zit je er toch naast denk ik. De reproductieve arbeid (helpen met wonen, onderwijs, zorgen) is een integraal onderdeel van het kapitalisme, iets wat al centraal stond bij de Italiaanse autonome feministen in de jaren ’70 (http://libcom.org/history/italian-feminism-workerism-autonomy-1970s-struggle-against-unpaid-reproductive-labour-vi). Om het sexistische cliche voorbeeld aan te halen: als de stereotype mannelijke arbeider terug komt uit de fabriek en het eten op tafel staat, de was gedaan is, zijn bed opgemaakt is en hij meteen in bad kan, dan zorgt dat ervoor dat zijn arbeidskracht de volgende dag weer in prima conditie is, het is het onderhouden van een productiemiddel voor de koper daarvan (de bourgeoisie). Of dat wel of niet met liefde en overtuiging gedaan wordt maakt even weinig uit of ik met een lang gezicht op m’n werk zit of dat ik het vol ‘plezier’ doe. Ik mag hopen dat communisme betekend dat we allemaal voor elkaar zorgen, maar ik zie niet in hoe de dagelijkse reproductieve arbeid van wie dan ook ineens als een fontein (of traag als een bergbeekje) het kapitaal magisch doet verdwijnen. Als dat het geval was had het probleem zichzelf al lang opgelost aangezien reproductieve arbeid al zo oud is als het kapitaal zelf.
“Het is inderdaad een structurele onmogelijkheid in jouw ogen dat de productie van meerwaarde kan plaatsvinden zonder kapitaal.”
Dat is niet zozeer mijn mening alswel die van zowel Marx als ook vrijwel iedere econoom. Het extraheren van meerwaarde (de waarde die arbeid toevoegd aan een product en meer is dan de kosten, voor de kapitalist, van diezelfde arbeid) is een economisch aspect van het kapitalistische productieproces, daar is verder niet echt iets op aan of af te dingen. Zonder kapitaal geen loonarbeid en zonder loonarbeid geen meerwaarde, lijkt me duidelijk.
Wat jij omschrijft als ‘vernietigingspolitiek’ is eerder een nevenproduct van het ‘overbodig’ worden van delen van het proletariaat (als gevolg van het dalende aandeel van het variabel kapitaal tov het constante kapitaal) dan een ‘doelbewust’ iets. De heersende klasse mag dan wel over lijken gaan, en dat doet ze ook, maar hier is niets ‘doelbewust’ aan. Wat je bedoelt met ‘extended communities’ is me nog niet helemaal duidelijk dus daar kan ik niet echt op in gaan.
In je tweede reactie zeg je “dat dit feministisch uitgangspunt een andere analyse zal opleveren dan alleen maar het hanteren van de klassen analyse”. Ik ben prima bekend (zie hierboven) met autonomistisch feministische analyses over de reproductieve arbeid (die gewoon onderdeel van een klassenanalyse zijn verder) en ik zie dan ook niet hoe zulke zaken botsen met mijn artikel. Dat de meerderheid van de werkenden geen loonarbeid verricht is niet helemaal waar, in een zekere zin is in zelfs de meest patriarchaal gestructureerde families de reproductieve arbeid van de (vaak vrouwelijke) familieleden geintegreerd in de huishoudelijke verdeling van het (vaak mannelijke) loon. In de praktijk komt dit neer op geen eigen salaris hebben (en een versterking van patriarchale verhoudingen), maar dat betekent nog niet dat men buiten de loonrelatie staat. Was het maar zo’n feest. Met die redeneertrend is iedere werkeloze aan het kapitalisme ontsnapt. Ondergeschikt aan de loonarbeid zijn betekent dat men een loon nodig heeft om te overleven, het niet hebben daarvan betekent of toegang tot een fragment van zo’n loon via reproductieve arbeid of gewoon ouderwets verhongeren. Daar is niks revolutionairs aan maar vooral een hoop tragisch.
Waarom je steeds migratiestromen en revolutie lijkt te koppelen is me een raadsel. Ja, de sociale samenstelling van het proletariaat veranderd erdoor, maar niet de condities van de arbeid-kapitaal relatie. Je schrijft “De onderklasse beslist zelf over hun toekomst zodra ze verband legt tussen persoonlijke en politieke strijd. Door alledaagse ervaringen gezamenlijk te delen kan de aandacht gericht worden op het sociaal proces in het algemeen. Er is een sociale revolutie gaande waarin de onderklasse dagelijks kennis en ervaringen onderling gaat delen om hun recht op bestaan te organiseren.”
Was het maar zo’n feest. Het proletariaat (ik heb het niet over een onderklasse en denk dat zo’n term nodeloos verwarrend is) beslist helemaal niet over haar eigen toekomst, die wordt bepaald door de condities van haar bestaan in het heden, en dat zijn de condities van leven onder het kapitalisme. Subjectieve ervaringen, politiek en persoonlijke zaken verbinden, jezelf revolutionair noemen, dat alles dingt daar niets aan af. Je kan nog zoveel ideeen hebben over hoe de wereld zou moeten zijn, over dat het kapitalisme en de staat dienen te vallen, dat veranderd niets aan je sociale positie. Ondergetekende (en lezers) lijken me daar de levende getuiges van. Welke sociale revolutie is er gaande waar je het over hebt? Dat mensen proberen hun bestaan zeker te stellen is logische, bittere noodzaak. Maar dat maakt het nog niet revolutionair, hoe tragisch ook. Wederom, de crux van communistische theorie is identificeren wanneer die breuk wel kan optreden.
Ook je nogal heel straffe stelling dat er een ‘sociale revolutie’ gaande is waarbij men productie en consumptie weigerd (waar dan?) vind ik heel vreemd. Ja, arbeiders verzetten zich tegen de arbeid, we niksnutten op het werk, we nemen spullen van de baas mee, we gaan eerder naar huis terwijl we doorbetaald krijgen, etc. Daar is niets nieuws aan. Net zoals de baas zoveel arbeid voor zo min mogelijk geld uit ons wilt persen, willen wij het omgekeerde. Maar ontsnappen we daarmee aan de productie en de consumptie? Aan het kapitalisme? Dat lijkt me niet. Uiteindelijk moet ik dat loon nog wel krijgen en gaan die groenten in de supermarkt zichzelf niet betalen (ik kan ze wel meenemen, ook super leuk en prima, maar dat heeft weer andere gevolgen). Het feit dat arbeiders zich verzetten tegen de arbeid (via ‘faceless resistance’ in jouw beschrijving of via conventionele stakingen en bezettingen in andere gevallen) is gewoon een beschrijving van het feit dat er klassenstrijd plaats vind: no shit.
“Er is een sociale revolutie van de onderklasse in wording en dat voorkomt de arbeid versus kapitaal-confrontatie. De werkenden kiezen nog altijd zelf over hun omstandigheden van arbeid. Je bent geindividualiseerd en zwak zodra je alleen bent.”
Ik weet niet waar je dit vandaan hebt, maar dit lijkt me gewoonweg onzin.
1) De klassenstrijd is letterlijk per definitie de confrontatie van arbeid en kapitaal, revolutie als breuk daarmee, is nog steeds de confrontatie met het kapitaal door middel van de opheffing van haar factor arbeid.
2) Ik weet niet hoe het met jou zit, maar ik kies de omstandigheden van mijn arbeid toch echt niet, anders zag mijn dag er wel anders uit.
3) Ja, je bent geindividualiseerd en zwak als je alleen bent, maar dat is de realiteit voor veel mensen.
“Jouw arbeidersidentiteit berust op alle aspecten binnen het kapitalistische productieproces (het lopende band-werk, de collectieve arbeider, de sterke arbeidsdeling, de garantie van het voortbestaan van de verzorgingsstaat, etc.). Dat is echter niet onze realiteit. Schaduwarbeid is een wezenlijk onderdeel omdat het bijna alle niet-betaalde vormen van arbeid en zwartwerk van werkenden omvat.”
‘Mijn’ arbeidersidentiteit? Wat ik beschreef was de oude, industriele arbeidersidentiteit. Ik zeg nota bene dat die verdwenen is en daarmee de arbeidersidentiteit (wat het betekent om arbeider te zijn). Het proletariaat van vandaag ziet er precies NIET meer zo uit. Wederom, reproductieve arbeid is arbeid ja, dat spreek ik ook nergens tegen, so what? Ik zie niet in hoe het beschrijven van de voornaamste deelnemers daaraan (migranten, vrouwen, etc.) ineens betekent dat een nieuwe ‘onderklasse’ is (in tegenstelling tot een deel van het proletariaat), laat staan dat die dan op magische wijze ‘revolutionair’ is.
Just my two cents.
@Jean, bedankt voor het beantwoorden.
Het marxisme-darwinisme breng ik waar ik maar kan te berde, om te proberen opiniërend tegengas te geven aan het steeds algemener aanvaardde sociaal-darwinisme. Dat moet je maar niet persoonlijk opvatten (en Eric moet niet voorbarig mij de les willen lezen). Bij mijn internet zoektochtjes (in het darwinjaar) kwam ik bij Anton Pannekoek uit, en wat hij erover zegt bevalt mij zeer, zonder dat hij het sociaal-darwinisme als zodanig benoemt overigens.
Het was meen ik 1909 waarin hij dit in publicaties behandelde die op de marxists-dot-org-site staan. Hij duidde meen ik er op dat de kapitalist de natuurlijke gang van zaken crimineel benadert met zich superieur te achten aan een arbeider (toen ging het nog hoofdzakelelijk over wetenschap versus religie) wat resulteert in een selffullfillingprophecy middels zijn uitbuiting van en met geërfd eigendom dat eigenlijk de arbeider toebehoorde. Ergens zal er ooit een eerste mens hoerig arbeid hebben verricht in een arbeidsverhouding die haar en haar kroost laat uitbuiten, een antropologisch cultureel gegeven dat via millennialange religieuze indoctrinatie inmiddels voor wetenschap wordt versleten. Pseudowetenschap inderdaad!
Tegenover zijn eigen wetenschappelijk gedragen marxisme-darwinisme wat dus beslist geen pseudowetenschap is. Dat kapitalisme met als volgende sociaal-darwinistische fase het huidige neoliberalisme, dat met haar hoerige onderdanigheid mee aan aan tafel zit met de kapitalist en zijn sociaal-darwinistische leer predikt als vervanger voor de door de god van de kapitalist gegeven, nu zogenaamd wetenschappelijk natuurlijke survival of the fittest wetmatigheid, voor de ware gelovige in de hemel na de dood na een zich zelf aan de kapitalist opofferend leven uiteraart.
De beste keybordtoetsenist haalt het hoogste rendement uit overigens voor het grootste deel uit schuld aan de kapitalist bestaand kapitaal. We zitten inmiddels opgescheept met een door alle zich links noemende politieke partijen aanvaarde kannibaalse dienstensector, die niets dient en niets produceert maar enkel neemt. De eigendomsverhouding arbeid/kapitaal wordt steeds maar onvoordeliger voor steeds minder arbeiders die als minderheid als slaven hun meesters moeten dienen, met of zonder religieuze indoctrinatie. Daarvoor in de plaats is er nu de manifacturing consent propaganda. Of genocidale onderdrukking als die propaganda niet winstgevend genoeg aanslaat.
“want over een ‘biologische ontwikkeling’ van klassen en een ‘parasitaire bourgeoisie’ heeft hij het in ieder geval niet”
Kan zijn maar mag ik het daar wel over hebben?
Over zijn opvattingen over arbeidersraden of controverse met Lenin weet ik niets omdat ik daar naar nooit zocht. Ik ga daar zeker eens naar zoeken.
Beste Sjuul, dit was de laatste reactie die we nog doorlaten waarin rechtse en soms gewoon nare seksistische begrippen gehanteerd worden als “marxistisch-darwinisme”, “parasitaire bourgeoisie”, “biologische ontwikkeling van klassen” en “hoerige onderdanigheid”. Voel je vrij om er elders mee de boer op te gaan. Ik heb je inderdaad al eens eerder geprobeerd uit te leggen dat we hier een serieuze linkse discussie proberen te voeren. Zie: http://www.doorbraak.eu/een-antwoord-op-leninisme-in-de-21ste-eeuw-socialisme-discussie/#comment-3281
Bedankt Casseur 😉 voor je uitgebreide reactie en ik ben blij dat je de moeite neemt om te reageren op mijn commentaar. Voor mij is theorie vooral belangrijk zodra ik praktisch ook begrijp welke keuzes ik kan maken en andersom. Het is een uitdaging voor mij om te snappen welke perspectieven er zijn. Heel vaak wordt de crisis van de jaren 70 genoemd en als ik het goed begrijp spreken we niet meer over de ‘massa-arbeider’ maar wordt de sindsdien de ‘maatschap-pelijke arbeider’ genoemd. De ontmanteling van wat jij het ‘fabriekskapitalisme’ noemt is de opkomst van de “arbeidersmacht” van vooral buiten de fabrieken. De beweging werkte opzettelijk niet samen met bijvoorbeeld de communistische partij en alle overige politieke partijden omdat ze allerlei zones en sectoren buiten de fabriek ook als onderdeel van de productiesfeer zagen.
Volgens mij was de wisselvalligheid tussen werk en werkeloosheid allereerst een strijdconcept om slechts te werken zodra er geld verdient moest worden. Potere Operaia, de “arbeiders-macht” was vooral terug te vinden in het alledaagse leven van vooral de arbeidsmigranten, de studenten-beweging, huur weigeren, de vrije radio, de kraakbeweging, proletarisch winkelen en bijvoorbeeld de feministische beweging. Misschien heb ik teveel populaire lectuur over deze periode gelezen maar het heeft een grote indruk op me gemaakt. Ik begreep hoe het kapitalisme op de werkvloer in bijvoorbeeld Fiat fabrieken kon worden gesaboteerd maar ook in het alledaagse leven. Het strijdconcept was voor iedereen toegankelijk waardoor het ‘fabriekskapitalisme’ verdween naar de horizon van lageloonlanden.
Corrigeer me als ik het volgens jou verkeerd uitleg maar de daadwerkelijke productiezones waren in gemeenschappelijke handen van de autonome beweging. De staat en kapitaal-confrontatie werd een alledaagse aangelegenheid waardoor de crisis nog meer als aanval op de “onderklasse” werd beschouwd. Ik bedoel hiermee hetzelfde als jij het proletariaat noemt maar er is heel veel rancune naar het communistisch ideaal en daarom vermijdt ik onnodige marxistische termen. De onderklasse is de wereldwijde arbeidsreserve voor mij.
Met de wereldwijde arbeidsmigratie naar voorsteden en slums is het strijdconcept naar mijn mening ongewijzigd gebleven. Jij stelt het volgende:
”Dat migratiestromen invloed hebben op de ervaringen van haar deelnemers, en op de rest van het proletariaat is allemaal heel waar. Maar die ervaringen manifesteren zich toch vooral als onzekerheid, werkeloosheid, dakloosheid en illegaliteit aan de kant van de vluchteling (en een verstevigend ‘fort europa’, grensregime en bijkomende ideologische saus van nationalisme) en een alom dalende prijs voor de arbeid (zowel voor arbeidsmigrant als voor ‘binnenlandse’ arbeiders) in het geval van de arbeidsmigratie. Die mechanismes worden geboren als bittere noodzaak voor het dagelijks overleven van miljoenen proletariers maar hun impact op de globale economische herstructurering is er vooral een van ellende, en niet van het ‘in contact komen met de productiepunten’. Niet dat ik dat als bittere noodzaak of als zoektocht zie, dat voorop, maar mijn standpunt daarover blijft.”
Ik snap je opmerking dat het geen bittere noodzaak of zoektocht is omdat ik reeds mensen zonder papieren ken die de ellende niet zo ervaren als jij ook niet durft te veronderstellen. Het tijdelijke seizoenswerk helpt de onderklasse. Ik verwaarloos niet de tendens dat een baan voor velen een bestaanszekerheid is en ik snap ook wel dat de toename in flexwerk en afstoting van vaste krachten naar zzp ers en nul-uren contracten voor velen geen oplossing is. Toch kan ik je vertelllen dat je ‘overschotsproletariaat’ de uitdaging van mijn eerder genoemde extended community is. Er is seizoenswerk en nog steeds zijn er arbeiders die werken als er geld verdient kan worden. Veel werkenden hebben geen boodschap aan het financieel kapitaal, de decentralisering en verspreiding van de dienstensector in het westen, het loslaten van de goudstandaard, de globale integratie van verschillende sectoren en zones van de productiesfeer, etc. Het is inderdaad zo dat er een steeds steilere helling richting de arbeidsmarkt komt; recente ontwikkelingen zoals ‘participatieplannen’, ‘workfare’ of andere campagnes om (semi-)permanent werkelozen “aan het werk te zetten” zijn hier slechts de laatste uitbreidingen van.
Ik ken mijn speeltjes en het zijn niet de ‘marginalen’, ‘precaire arbeiders’ of de multitude. Ik schrijf over mijn leven en die van anderen in mijn nabije omgeving. Het probleem van de taal ken ik ook niet omdat ik maar zelden spreek over het proletariaat. We zijn deels een community in onbetaalde distributie en ook de aard en vorm van de productie heeft die vorm incl. het gehele sociale leven daaromheen. Als je denkt dat ik een, veel voorkomende, valse scheiding maak tussen ‘zelfbeheer’ en ‘de arbeidersstaat’. Dan heb je het mis. Het lijkt eerder op een Tijdelijke Autonome Zone en geen gefragmenteerde starre arbeidsdeling, in markten, in losse bedrijven, in loonarbeid e.t.c..
M.s.g.
Ik wist niet dat Kafka ook in het Engels schreef…
Momenteel heb ik even geen zin en tijd om deze hele lap tekst goed door te gaan lezen, maar terwijl ik hem oppervlakkig doorneem valt mij een ding op. Zelf zou ik het niet over mijn hart kunnen verkrijgen om Gilles Dauve en Amadeo Bordiga aan te halen of te noemen, zonder wat meer informatie te geven over de schaduwzijden van die twee. Het probleem zit hem wellicht ook in het instemmende gebruik van de term “ultra-links”.
Gilles Dauve maakte eind jaren zeventig en begin jaren tachtig deel uit van zulke ultra-linkse kringen, die er destijds geen been in zagen om holocaust-ontkenners als Rassinier te verdedigen. Mijn Frans is niet zo goed, maar op de Franse wiki over Dauve is het klaarblijkelijk niet gelukt om dit verhaal helemaal weg te wassen zoals dat op de Engelse en Duitse wiki’s kennelijk wel is gebeurd. Ook lopen een Engelse site als Libcom en een Duits blad als Wildcat nogal kritiekloos met meneer Dauve weg, terwijl ik zijn zelfverdediging tegen de oude aantijgingen eerlijk gezegd nogal mager vind, achter alle gezwollen taalgebruik. Ik heb hem niet gevraagd om duizenden pagina’s politieke teksten te publiceren en als daarvan vijf kantjes volstrekt verwerpelijk zijn, dient hij zich duidelijker uit te drukken.
Amadeo Bordiga was met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de auteur van het onsmakelijke artikel “Auschwitz ou le Grand Alibi”. De sympathieke inleiding van de Engelse vertaler geeft redelijk weer waar het artikel over gaat en wat de weerzinwekkende manco’s ervan zijn. Zie: http://www.marxists.org/archive/bordiga/works/1960/auschwitz.htm
Kennelijk heeft “ultra-links” (een term die voor het eerst gebruikt werd door de holocaust-ontkenners van de Franse boekhandel La Vieille Taupe) nog steeds een probleem als het gaat over nazisme, antisemitisme, de holocaust en de Tweede Wereldoorlog. De dictatuur van de nazi’s wordt gereduceerd tot een kwantitatief probleem, een logische verschijningsvorm van de bourgeois-dictatuur in een kapitalistische wereld en eventuele kwalitatieve, essentiele verschillen met de burgerlijke democratie worden niet waargenomen. Zoals een oude en wellicht wat gedesillusioneerde radencommunist me ooit zei: het waren niet de arbeidersmassa’s die Hitler hebben verslagen… Is dat het wat de ultra-linksen nog steeds dwars zit?
@Sandra: Zucht. Ik moet zeggen dat het nogal teleurstellend is dat het gros van de reacties vooral begint met een hoop ad-hominem verwijten en geschreeuw terwijl met tussen de regels door toegeeft dat ze het artikel zelf eigenlijk niet gelezen hebben. Ik zou zeggen, reageer dan gewoon niet. En het lijkt erop dat je dat ook niet gedaan hebt maar eerder even lekker op sleutelwoorden en namen hebt gezocht die je niet aanstonden om daar dan een wazig verhaal omheen te borduren zonder op de argumenten in te hoeven gaan. Maar goed, dan doe ik wel even de moeite om daar wat helderheid in te scheppen.
1. De term ‘ultra-links’ gebruik ik instemmend om, zoals ik in het artikel ook al schrijf, te verwijzen naar de radicale stromingen ‘links van lenin’ om het zo maar te zeggen, zowel historisch ultralinks (radencommunisten, linkscommunisten, etc.) als de situationisten of autonomisten,etc. Allemaal hebben ze naar mijn mening interessante inzichten en waren ze een uitdrukking van de meest radicale elementen in hun tijd.
““ultra-links” (een term die voor het eerst gebruikt werd door de holocaust-ontkenners van de Franse boekhandel La Vieille Taupe)”
Helaas pindaboter maar het is toch echt een geuzennaam ontleend aan het pamflet ‘De linkse stroming’ van Lenin uit 1920.
2. ” De dictatuur van de nazi’s wordt gereduceerd tot een kwantitatief probleem, een logische verschijningsvorm van de bourgeois-dictatuur in een kapitalistische wereld en eventuele kwalitatieve, essentiele verschillen met de burgerlijke democratie worden niet waargenomen.”
Totaal niet, er zijn aan de oppervlakte wel degelijk verschillen, zoals Dauve zelf zegt, het is fijner om in sociaaldemocratisch zweden te wonen dan in nazi-Duitsland, maar dat is geen politieke keuze, geen voorkeur die door de arbeiders aan het kapitalisme opgelegd kan worden, de degeneratie van Weimar (de ‘democratie’ waarin de sociaaldemocraten meer arbeidersbloed vergoten dan de fascisten in de jaren ’20 in italie) tot het 3e rijk had niets te maken met een voorkeur voor de een of de andere vorm van kapitalisme, zo werkt de geschiedenis nu eenmaal niet. Dat alles doet niets af het feit dat hoewel de vorm van fascistisch en liberaal kapitalisme verschillen, hun kernlogica hetzelfde is.
“het waren niet de arbeidersmassa’s die Hitler hebben verslagen… Is dat het wat de ultra-linksen nog steeds dwars zit”
Lijkt me sterk, mij in ieder geval niet. Ik heb geen illusies over “de arbeidersmassa’s” op de manier waarop links dat meestal heeft. De arbeidersmassa’s (en ikzelf ook hoor) reproduceren het kapitalisme iedere dag en worden snel genoeg voor de een of andere gruwel gemobiliseerd, maar soit. Wie ‘hitler’ (het lijkt me dat je de as-mogendheden bedoeld want een individu heeft weinig impact op het wereld-historisch vlak) wel of niet versloeg is irrelevant voor deze discussie. Wat wil je dan, Churchill op een podium hijsen (inclusief zijn gebruik van zenuwgas en concentratiekampen in de kolonien, zijn ethnisch nationalisme en voor-oorlogse bewondering voor hitler)?
3. Mensen met een hekel aan ‘ultralinks’ (voornamelijk uit diverse Trotskistische of Stalinistische sektes) halen altijd het eeuwige holocaustontkennigsverhaal erbij dus daar zal ik dan ook maar op in gaan. Niet omdat Dauve zichzelf niet kan verdedigen (dat kan hij prima, ik zou zeggen stuur hem een mailtje) maar omdat het een erg oneerlijke manier is om ‘antisemitisme!’ te roepen en daarmee de discussie te sluiten.
Het Franse ultra-linkse milieu ontstond uit een samensmelting van radicale groepen opgericht na mei ’68, situationisten, oude radencommunisten, leden van Socialisme ou Barbarie en personen geassocieerd met het ‘Bordigisme’. Dauve was een van de personen in dit milieu en onderdeel van de groep La Banquise, samen met Serge Quadruppani en Jean-Pierre Carasso. Deze groep brak met de groep La Guerre Sociale waar Pierre Guillaume in zat. En om Guillaume gaat het in dit geval. Guillaume nam het namelijk op voor de holocaustontkenner Robert Faurisson op grond van voornamelijk de vrijheid van meningsuiting en de manier waarop de nieuwe europese staten na de 2e wereldoorlog zich op de borst klopten als erfgenamen van de geallieerde bevrijding. Maar Guillaume was verre van de enige, een andere ondersteuner was namelijk Noam Chomsky, naast een hele horde aan andere schrijvers en journalisten (van liberalen tot god weet wat). Dauve etc. hebben zich nooit met deze zaak bemoeid, voornamelijk omdat liberale vraagstukken over de ‘vrijheid van meningsuiting’ geen grote rol spelen in ultralinkse analyse. Guillaume zelf dreef uiteindelijk af naar de holocaustontkenning en het antisemitisme en de voormalige ultralinkse boekenwinkel La Vieille Taupe (de oude mol) werd door hem overgekocht en veranderd in een winkel met negationistisch materiaal. Maar dat was in de jaren ’80, meer dan tien jaar nadat de winkel dicht was gegaan als radicale boekenwinkel (in de jaren ’70) en die milieus al lang uit elkgaar gegaan waren.
Wat het geheel nog verder compliceert is de positie van Dauve (en het hele raden- en links-communistische milieu, evenals flink wat anarchisten) dat puur ‘anti-fascisme’ een front voor klassencollaboratie vormt, zoals de CNT in de volksfront-regering in Spanje. Het bestrijden van een vorm van kapitalisme (fascisme) ten bate van een andere (liberaal kapitalisme) wordt hierbij afgewezen, iets wat de geschiedenis mijns inziens wel bevestigd. Als Dauve en de zijnen dan beweren dat ‘auschwitz de hel was van een wereld waarvan de hemel de supermarkt is’, schiet dat vaak in het verkeerde keelgat ondanks het feit dat die bewering niet zo veel heftiger is dan Adorno en Horkheimer’s stelling (maar al te populair op een willekeurige sociologie faculteit) dat Auschwitz het resultaat van de verlichting en instrumenteel rationalisme zijn. Misschien wat bagataliserend gebracht, maar zeker niet negationistisch.
Bordiga was overigens waarschijnlijk niet de auteur van dat stuk omdat die zich na de machtsovername van de fascisten in Italie nauwelijks nog met politiek bezig hield en slechts correspondentie onderhield met de diverse ‘bordigistische’ partijen, maar hier geen lid van was. Doet er verder ook niet toe. Het artikel is naar mijn mening echt enorm reductionistisch en is een min of meer ideologische poging om holocaust-exceptionalisme (ie. het idee dat de holocaust kwalitatief heel anders was dan andere grote genocides in de geschiedenies) tegen te gaan door het neer te zetten als puur het eindproduct van de werking van een kapitalisme in crisis op dat punt in de geschiedenis. Dat is discutabel in mijn ogen maar het punt dat de holocaust kan dienen als mythologische basis en justificatie voor andere gruwelen (en de de-facto scheppingsmythe van israel) is zeker waar. Maar dat is geen negationisme, dat ontkent niet dat het niet gebeurd is, op de schaal waarop het gebeurd is en de fucking tragische aard van het hele gebeuren. Het harde en wrange van deze wereld is precies het feit dat ze in staat is om haar ergste wandaden te recyclen als justificatie voor de voorzetting van dezelfde zaken.
Maar goed als je Dauve er zelf over wilt lezen, hier:
http://libcom.org/library/x-filers-troploin
http://libcom.org/library/the-story-of-our-origins-dauve
http://libcom.org/library/21-negationists
waarin hij expliciet stelt dat de holocaust, en de schaal daarvan, historisch onbetwistbaar zijn. Ze halen slechts aan dat het, hoe tragisch ook, een direct product van het kapitalisme is. De online bronnen over deze kwestie lijken voornamelijk van anti-deutsche sites te komen, die er zelf enorm dubieuze posities op na houden (zoals de ontkenning van de srbrenica genocide, steun voor Mladic etc., onvoorwaardelijke steun voor Israel, de inval in Irak en recent voor de English Defence League).
Meer woorden ga ik er ook niet aan vuil maken (noch Bordiga, noch Dauve was negationistisch) maar ‘guilt by association’ als poging om maar niet op daadwerkelijke argumenten in te hoeven is pure onzin, dus bij deze.
@luftantenne: ik ga zsm nog op je reactie in.
Zucht dan nog maar eens diep, want zo makkelijk kom je er niet mee weg. In je reactie staan al zoveel fouten en onzorgvuldigheden, dat ik meteen weer weet waarom ik al snel afhaakte toen ik je artikel begon te lezen.
“Helaas pindaboter maar het is toch echt een geuzennaam ontleend aan het pamflet ‘De linkse stroming’ van Lenin uit 1920.”
Lenin schrijft nergens in dat pamflet over “ultralinks”, hij schrijft zelfs niet over radicaal links of linksradicaal. Ook al zijn we de stromingen die hij in dit pamflet bekritiseerde later linksradicaal gaan noemen. Ik zou zelf een onderscheid maken tussen radicalen (in de zin die Marx aan het woord radicaal toekende) en ultra’s. Radicalen vatten een zaak bij de wortel. Ultra’s drijven standpunten naar het extreme, waardoor ze uiteindelijk hun waarde en betekenis verliezen. Dat laatste is dan ook wat in dat ultra-linkse milieu gebeurde, waarvan Dauvé deel uitmaakte. Dat sommige mensen uit dat milieu die extreme standpunten vervolgens nog een stapje verder trokken en uiteindelijk bij ultra-rechts uitkwamen, wordt op die manier ook wat begrijpelijker.
“Het Franse ultra-linkse milieu ontstond uit een samensmelting van radicale groepen opgericht na mei ’68, situationisten, oude radencommunisten, leden van Socialisme ou Barbarie en personen geassocieerd met het ‘Bordigisme’.”
De Situationistische Internationale bestond van 1957 tot 1972. Situationisten waren mensen die gedurende een bepaalde tijd lid waren van de SI en ze waren situationist zolang ze lid waren. Situationisten zijn bij mijn weten nooit samengesmolten met wie of wat dan ook. Je verkoopt hier hetzelfde soort onzin als wat Dauvé her en der verspreid. Mensen als hij kunnen zich in de verste verte niet meten met iemand als Debord. Los van wat ik momenteel van de ideeën van de situationisten vind, ben ik van mening dat zij in ieder geval een samenhangende en indrukwekkende theoretische eenheid hebben geproduceerd en dat zij zich nooit te buiten zijn gegaan aan het wanstaltige soort slordigheid waarmee hedendaagse linkse theoretici te werk gaan. Er bestaat geen enkele personele continuïteit tussen de situ’s en het milieu dat jij omschrijft. Het enige contact dat heeft bestaan, was tijdens de oprichting van de boekhandel La Vieille Taupe in 1965 en dat is een jaar later publiekelijk verbroken. Dat bepaalde mensen nu gebruik maken van de situationistische erfenis, als ware het een theoretische grabbelton, dat moeten ze helemaal zelf weten, maar om enige continuïteit te suggereren dient men wel met iets beters op de proppen te komen.
Wat je schrijft over de veelschrijver Chomsky was me al bekend en zegt vooral veel over hem. Ik begrijp nooit waarom mensen zo met hem weglopen, als je ziet wat voor pijnlijke uitglijders hij heeft gemaakt.
“Maar dat was in de jaren ’80, meer dan tien jaar nadat de winkel dicht was gegaan als radicale boekenwinkel (in de jaren ’70) en die milieus al lang uit elkgaar gegaan waren.”
De oude boekwinkel sloot in 1972 en gaf nog een boek uit in 1973. Guillaume maakte zijn negationistische doorstart in 1980. Dat is minder dan tien jaar later: weer zo’n opmerkelijke slordigheid. Over de wijze waarop en de mate waarin Dauvé bij een en ander betrokken is geweest en wie nu precies wanneer uit elkaar is gegaan, daarover verschillen de verhalen.
Ook de fascisme-kritieken van de Frankfurter Schule lijken me heel wat minder plat dan het soort platheden waarop Dauvé ons trakteert. Ik zou hem dus ook niet daaraan afmeten…
“De online bronnen over deze kwestie lijken voornamelijk van anti-deutsche sites te komen, die er zelf enorm dubieuze posities op na houden (…)”
Ik heb niets met het rare soort neo-conservatisme waarnaar de anti-deutsche zijn afgegleden, maar hun oorspronkelijke kritiek op links antisemitisme acht ik onontkoombaar. Je schrijft zelf: “Het harde en wrange van deze wereld is precies het feit dat ze in staat is om haar ergste wandaden te recyclen als justificatie voor de voorzetting van dezelfde zaken.” Mag ik uit de context waarin je dat schrijft (“de de-facto scheppingsmythe van Israel”), opmaken dat je met deze opmerking het beleid van Israel vergelijkt met of zelfs gelijkstelt aan de Holocaust? Dat is namelijk antisemitisme…
De opvattingen over burgerlijk antifascisme en proletarisch internationalisme zijn mij genoegzaam bekend. Ik hield er zelf jarenlang vergelijkbare standpunten op na maar heb me in een andere richting ontwikkeld. Momenteel voel ik me meer verwant met een schrijver als George Orwell en zijn onafhankelijke socialisme. Dat was iemand die nimmer een Winston Churchill op het schild heeft gehesen en consequent bleef in zijn anti-imperialistische opvattingen, maar die ook volop de Britse oorlogsinspanning tegen de nazi’s ondersteunde, ook al zou je dat als “klassencollaboratie” kunnen omschrijven. Ik kan ook niets aanvangen met opmerkingen als dat fascistisch en liberaal kapitalisme een zelfde “kernlogica” delen of dat de Holocaust een direct product van het kapitalisme is. Voor mij zijn dat nog meer theoretische platheden, waarmee je essentiële verschillen tussen het nazisme en de burgerlijke democratie niet kunt wegwerken.
“Fucking tragisch” lijkt me trouwens een treffende omschrijving voor de staat waarin de linkse kritiek zich vandaag de dag bevindt…
Nou Sandra, zuchten doe ik inderdaad flink en ik hou het relatief kort omdat ik weinig zin heb om te discussieren over wie wel waar en niet was en met wie praatte decennia geleden.
Na deze reactie reageer ik alleen nog inhoudelijk op de materie die ik in mijn tekst behandel en als je dat jammer vindt, als je het verschrikkelijk vindt dat mensen er standpunten op na houden die niet stroken met gangbare linkse orthodoxie, dan adviseer ik je om op die standpunten zelf in te gaan in plaats van te blijven steken in irrelevante pogingen tot karaktermoord.
“Dat laatste is dan ook wat in dat ultra-linkse milieu gebeurde, waarvan Dauvé deel uitmaakte. Dat sommige mensen uit dat milieu die extreme standpunten vervolgens nog een stapje verder trokken en uiteindelijk bij ultra-rechts uitkwamen, wordt op die manier ook wat begrijpelijker.”
Ah, de hoefijzertheorie, met die denkwijze is heel radicaal links toch hetzelfde als radicaal rechts? Tenzij dit ineens de telegraaf is maak ik hier geen woorden aan vuil.
En omtrent “ultralinks”,”radicaal links”,”de communistische linkerzijde” of “linkscommunisten”: terminologie zal me een rotzorg zijn. Ik maak in mijn artikel duidelijk genoeg uit welke denkers ik put en die passen binnen het brede kader van de stromingen met wortels in de ‘linkse stroming’ waar Lenin zich tegen keerde. Ook het Franse ‘ultra-links’ (welgeteld anderhalve paardenkop) dat jou blijkbaar het bloed onder de nagels vandaan haalt.
” Er bestaat geen enkele personele continuïteit tussen de situ’s en het milieu dat jij omschrijft. Het enige contact dat heeft bestaan, was tijdens de oprichting van de boekhandel La Vieille Taupe in 1965 en dat is een jaar later publiekelijk verbroken.”
Dat zeg ik ook helemaal niet, ik heb het slechts over de invloed van de ideeen van de SI, niet over wie wel of niet de ware troonopvolgers waren pffft, dat navelgestaar interesseert toch niemand.
“Over de wijze waarop en de mate waarin Dauvé bij een en ander betrokken is geweest en wie nu precies wanneer uit elkaar is gegaan, daarover verschillen de verhalen.”
Voor iemand die zo loopt te zeuren over het aantal jaar tussen sluitingstijden en wie wel of niet waar precies lid van was is het wel mooi dat je het belangrijkste maar in de nevel van de geschiedenis laat, komt de karaktermoord poging toch mooi ten goede niet?
“maar hun oorspronkelijke kritiek op links antisemitisme acht ik onontkoombaar”
Helemaal mee eens, en Dauve en Bordiga daaronder scharen is de waanzin ten top. Als we dan toch bezig zijn, kijk dan nog maar eens goed naar een Proudhon of Bakunin, of de niet mis te verstane (n****)-woorden waarin Marx Lasalle toesprak. Toch denkers waar we allemaal uit putten (proudhon daargelaten mag ik hopen) omdat ze naast dit soort lulkoek
gewoon waardevolle inzichten hadden en ik niet zo’n tunnelvisie heb dat ik alles OF volledig moet slikken OF volledig moet afkeuren.
“Mag ik uit de context waarin je dat schrijft (“de de-facto scheppingsmythe van Israel”), opmaken dat je met deze opmerking het beleid van Israel vergelijkt met of zelfs gelijkstelt aan de Holocaust? Dat is namelijk antisemitisme…”
Nee, dat mag je niet. Wat je wel mag is een cursus begrijpend lezen volgen. Een scheppingsmythe is de mythologie die een staat hanteert om zichzelf in een historisch, theatraal kader te plaatsen. Voor Nederland is dat de 80-jarige oorlog en Willem van Oranje, voor Duitsland varieert dat van Arminius’ slag bij het teutoburgerwoud tot de perikelen van het heilige roomse rijk en voor Israel functioneert de holocaust vaak zo.
Dat zegt niets over de gebeurtenis zelf, nog kwantitief, nog kwalitatief. Dat de holocaust gebeurd is, de schaal waarop, etc. staat voor mij allemaal buiten kijf. Dat het huidige israelische beleid niet vergelijkbaar is met de holocaust lijkt me ook nogal duidelijk (of zo’n vergelijking antisemitisme is, is een 2e maar dat interesseert me simpelweg niet). Ik maakte slechts duidelijk hoe tragedies ontsprongen aan de wereld van staat
en kapitaal eindigen als mechanismes om de continuiteit van diezelfde zaken te rechtvaardigen.
Het is toch mooi hoe het pro-palestina kamp je kan afschilderen als zionist omdat je de nationale bevrijdingsstrijd niet steunt, en je tegelijkertijd het woord antisemiet naar je hoofd krijgt omdat iemand blijkbaar nog een oud appeltje te schillen heeft met Gilles Dauve. Hij heeft gewoon een website en e-mail hoor, neem contact met hem op zou ik zeggen.
“Ik hield er zelf jarenlang vergelijkbare standpunten op na maar heb me in een andere richting ontwikkeld. Momenteel voel ik me meer verwant met een schrijver als George Orwell en zijn onafhankelijke socialisme. Dat was iemand die nimmer een Winston Churchill op het schild heeft gehesen en consequent bleef in zijn anti-imperialistische opvattingen, maar die ook volop de Britse oorlogsinspanning tegen de nazi’s ondersteunde, ook al zou je dat als “klassencollaboratie” kunnen omschrijven.”
Fantastisch voor je, je zal prima aansluiting vinden bij de gemiddelde SP’er en dat is niet erg hoor, maar ga alsjeblieft iemand anders lastigvallen met beschuldigingen van antisemitisme. Klassencollaboratie is het ondersteunen van de Britse oorlogsinspanning tegen Nazi-duitsland zeker en de muitende revolutionaire soldaten uit de 1e wereldoorlog bewezen het tegendeel van degenen die daar toen al anders over dachten (waaronder Kropotkin en de hele 2e internationale).
En als je zo’n obsessie met vermeend antisemitisme hebt zou ik Down and Out in Paris and London van je held Orwell er nog maar eens op na slaan en het aantal keren dat er vermeld wordt dat “revolting, disgusting” types joods zijn tellen 😉 Of het feit dat hij in zijn verkapte Brits nationalisme in zijn dagboeken Europese immigranten (waaronder Joden) ervan beschuldigde Engeland in het geheim te haten en Hitler te bewonderen. Allemaal denkbeelden die hij later liet vallen maar begin dan vooral niet over ‘slordigheden’.
“k kan ook niets aanvangen met opmerkingen als dat fascistisch en liberaal kapitalisme een zelfde “kernlogica” delen of dat de Holocaust een direct product van het kapitalisme is. Voor mij zijn dat nog meer theoretische platheden, waarmee je essentiële verschillen tussen het nazisme en de burgerlijke democratie niet kunt wegwerken.”
Dat is fijn voor je en zo’n opmerking vereist natuurlijk ook meer analyse dan een enkele comment op een website ja, er zijn er zat te vinden die ik niet voor je hoef op te graven dus ik zou zeggen: have fun! Dat was namelijk helemaal niet het doel van mijn artikel en is een heel andere discussie die ik hier niet ga hebben.
Maar zoals ik aan het begin al zei, dit is het laatste wat ik hieraan vuil maak en de rest van de comments over dit ‘onderwerp’ ga ik ook gewoon negeren als trolling of een poging om de materie van het artikel niet te confronteren door ad-hominem aanvallen. Als iemand niet gequote mag worden omdat die persoon ooit omging met mensen die later holocaustontkenners zijn geworden, dan kunnen we maar beter heel radicaal links schrappen (inclusief Orwell trouwens). Noch Dauve, noch Bordiga zijn of waren antisemitisch en hun denkbeelden zijn of waren dat ook niet, noch de mijne (die overigens niet identiek zijn aan die van hen) en daarmee is de kous af. Als je inhoudelijk wilt discussieren, prima. Als je denkt dat iets wat ik zeg of beweer antisemitisch is, onderbouw het, wijs me erop en ik wil er graag over praten. Maar ik heb nu wel genoeg tijd verspilt aan ‘guilt by assocation’ onzin.
Beste Casseur, Ik vindt dat de berichten afkomstig van Sandra vervelend voor je zijn maar ik ben vooral van mening dat jouw teksten abstract en theoretisch van aard zijn. Je hanteert bijna een eclectische ideologie en begrippenapparaat die maar weinig ‘activisten’ begrijpen. Ik probeer mijn teksten en discussie leesbaar te houden en ik wil graag kritiek van jou en derden om me te verbeteren in de leesbaarheid van mijn gedachten en teksten. Kenmerkend is hoe je reageert op Sandra’s abstractie zodra ze jouw archief van voornamelijk dode denkers bekritiseert. Sandra maar ook jij gaan totaal voorbij aan het gebrek van voorkennis over jullie relieken. Ik heb geprobeerd in mijn eigen woorden een bijdrage te leveren aan een discussie over socialisme/sociale strijd en de ‘event horizon’ en dat dreigt te verwijnen als sneeuw onder de zon.
Het centrale thema wat mij betreft is dat er geen fabriekskapitalisme is zodra je over de wereldwijde dagelijkse en sociale strijd van de onderklasse spreekt. De ‘event horizon’ is vooral het misverstand geweest dat de meerderheid van de werkenden in fabrieken en de dienstensector werkzaam zijn. Nee, het zijn vooral werkzaamheden in de informele sociaal-economische arbeidsverhoudingen die belangrijk zijn. Dat kunnen de oorspronkelijk zelfvoorzienende agrarische ‘communities’ zijn waarin werkenden overleven maar vooral ook de informele productie- en reproductiesectoren in het huishouden, textiel, verzorging, recycling van afval, horeca, land- en tuinbouw, ga zo maar door.
De samenstelling van de onderklasse kenmerkt zich grotendeels door de aanwezigheid van vrouwen en arbeidsmigranten van elders en dat is wezenlijk. Daarom noem ik het nadrukkelijk geen klassenstrijd omdat zoiets meestal wordt verward met het ouderwetse fabriekskapitalisme waarin de looneisen van de kostwinners centraal stonden. De sociale revolutie is allereerst het bewustzijn van de onderklasse dat er een geringe kans bestaat op het vinden van reguliere loon-arbeid. Gedurende dit proces heeft de onderklasse hun afhankelijkheid van het wereldwijde kapitalisme op een andere manier ervaren dan ik in mijn perspectief gewend was om te denken. Ik was gewend om vooral na te denken over de toename van bestaansonzekerheid vooral voor loon-arbeiders. De inzet is dat ik en een ieder anders gaan nadenken over kapitaal en arbeid.
Concrete ervaringen in de sociale strijd, dankzij de nieuwe samenstelling van de onderklasse, die ik heb ontdekt is het kwijtraken van bestaanszekerheid t.a.v. reguliere loon-arbeid, de toename van fexwerk in loon-arbeid, het onderkennen van schaduwarbeid en het organiseren van eigenarbeid door het uitwisselen van goederen en diensten zonder winstoogmerk. We zijn van mening dat de onderklasse lijkt op een ‘extended community’. De verbondenheid onderling is dichtbij en op verre afstand. De werkenden verrichten wereldwijd in minderheid overwegend en incidenteel loon-arbeid. De meerderheid verricht schaduwarbeid en eigenarbeid.
De schaduwarbeid en eigenarbeid is en blijft de aanzet voor een sociale revolutie in aankomst om actief consumptie en productie met winstoogmerk te gaan weigeren. Wat te doen zodra iemand honger heeft en kan sterven omdat hij of zij geen geld heeft om een brood te kopen? Er is en blijft de sociale revolutie van de onderklasse en die van de werkenden versus kapitaal-confrontatie. Ze breidt deze confrontatie uit en breekt hier fundamenteel mee.
Er wordt door de ‘sociale revolutie’ van voornamelijk eigenarbeid productie en consumptie met een winstoogmerk geweigerd. Het zijn inderdaad niet de werkenden die niksnutten op het werk, we nemen spullen van de baas mee, we gaan eerder naar huis terwijl we doorbetaald krijgen. Nee daar is inderdaad niets nieuws aan. Het is de onderklasse die wereldwijd door arbeidsmigratie een extended community organiseert in de context van de loon-arbeid, schaduwarbeid en eigenarbeid. De lente opstanden op straat zijn opnieuw een voorbeeld geweest van de tijdelijk autonome zones waarin werkenden hebben kunnen kiezen voor hun eigen productiezones zodat zelfvoorzienende structuren nog steeds de ‘event horizon’ van anderen benaderen.
“If I can’t dance, I don’t want to be part of your revolution”
Beste Jean Casseur, Het is jammer dat je de tekst -The point of no return- niet verder toelicht in reactie op o.a. mijn laatste ingezonden commentaar. Je schreef tenslotte nog >> @luftantenne: ik ga zsm nog op je reactie in << Ik schrijf mijn teksten het liefst op basis van praktische ervaringen (weggeefwinkel, kraak- en anti-racisme beweging) en als de put uitdroogt ontwikkel ik me meestal verder in andere politieke werkzaamheden. -Talks minus action equals zero-
Het is jammer dat het initiatief Circle Noir op de achtergrond verdwijnt omdat ik nieuwsgierig ben naar jullie bevindingen. Het kan toch niet waar zijn dat je met teleurstellingen een dialoog beëindigt? Ik heb mijn commentaar als constructief beschouwd om Circle Noir beter te leren kennen. Zodra ik met -activisten- discussieer wil ik graag theoretisch en begrijpelijk kunnen formuleren. Hiermee kunnen we elkaar gedurende de discussie toch helpen? Ik herinner me dat je geen voorkeur geeft aan het begrip -onderklasse- maar in de praktijk blijkt dat ik hiermee gemakkelijker kan uitleggen hoe arbeid wordt uitgebuit. Ik ken weinig van Marx zijn werken maar ik ben vooral ook geïnspireerd door wat je misschien wel secundaire denkers noemt. Ivan Illich zijn ideeën kan ik gemakkelijker verwoorden.
Ik herken -The point of no return- als een tekst die lijkt op TINA, There Is No Alternative, afkomstig van het 2hd5 festival in 2012 (http://www.2dh5.nl/amsterdam-2012/15-amsterdam-2012/5-pamflet-vlam-in-de-pan). In beide teksten wordt in verschillende bewoordingen uitgelegd hoe de klassenstrijd verandert en vaak genoeg niet begrepen wordt. De alledaagse praktijk is op dit moment belangrijker dan de geschiedenis en theorie. Zodra Circle Noir commentaar levert zou ikzelf dat graag willen delen met derden op Doorbraak zodat de discussie transparant blijft. Ik zou zelf over de -tripple oppression- kunnen schrijven maar dat dekt de lading van veel -activisten- momenteel ook niet die ik momenteel in de praktijk ontmoet. Het is geen ideeën geschiedenis en dat weet ik. We kunnen uren lang debatteren maar het gaat vooral om praktische ervaringen die van onderaf gerelateerd kunnen worden aan theoretische discussies. Het initiatief Circle Noir heeft ervaringen opgedaan die ik graag wil horen. Hoe organiseren we een tegenmacht in 2014? Gaan we voortaan de zelfvoorziening uitleggen als een ethische economie? Ik ben benieuwd naar de reactie van Circle Noir.
lotta continua!