Reframe rechts: het eigen verhaal als tegenstrategie voor buitenparlementair links (reframing-discussie deel 1)
De politieke invloed die rechtse partijen als de VVD, het CDA en de PVV momenteel genieten, is geenszins beperkt tot hun parlementaire macht als (gedoog)partners in het Bruine minderheidskabinet. Politieke macht bestaat immers bij lange na niet uitsluitend uit de directe parlementaire invloed van een partij, maar bijvoorbeeld evengoed uit de bijdrage die men aan het dominante politieke discours weet te leveren. De narratieve machtsbasis van rechts is groter dan ooit tevoren. Dat wil zeggen: rechts bepaalt de manier waarop wij over politiek denken en praten, rechts bepaalt de manier waarop wij onszelf politiek begrijpen, rechts dicteert ons politieke verhaal. Een verdere politieke groei van rechts is mede daarom vooralsnog onvermijdelijk en onstuitbaar – paradoxaal genoeg juist in een crisistijd waarin groeiende armoede en onzekerheid, maatschappelijke spanning en sociale afbraak vrijwel volledig te wijten zijn aan een door rechts gevestigde politieke cultuur. Wil de linkse beweging het tij keren, dan moet ze zich dus inspannen om juist op dit gebied van het dominante politieke discours vooruitgang te boeken. De organisatie op links staat of valt met de mogelijkheid een alternatieve narratieve machtsbasis te creëren. Het wordt, met andere woorden, hoog tijd dat wij het politieke debat gaan reframen.
Meer bijdragen aan dit debat vind je bij het thema “Discussie”. |
Het komt misschien een beetje clichématig over, maar het dient nogmaals benadrukt te worden: links heeft op dit moment niet of nauwelijks een goed verhaal te vertellen. Veel linkse partijen en organisaties proberen dat probleem krampachtig het hoofd te bieden door zowel retorisch als inhoudelijk een beweging naar rechts te maken, met uitsluitend een groeiende politieke invloed voor rechts tot gevolg. De linkse inname van tweedehands rechtse standpunten wordt namelijk niet alleen gezien als een bevestiging van wat rechts al jaren bepleitte, maar het bestempelt ook het failliet van linkse parlementaire partijen die zich uit angst om stemmers te verliezen steeds verder verstrikken in het net van rechtse waarden en een bekrompen nationalistisch vocabulaire. De buiten- of anti-parlementaire linkse bewegingen zien dat niet geheel ten onrechte als een uitgelezen kans om de op links gecreëerde ruimte op volledig eigen wijze her in te richten. Het is geen toeval dat radicaal-linkse bewegingen als Doorbraak en andere in het organiseren van onderop juist nu een reëel alternatief voor de Haagse sores zien. Willen wij als buitenparlementaire organisatie van onderop een links alternatief vormgeven dat daadwerkelijk bij deze tijd past, dan dienen wij ons niet alleen tot het experiment met alternatieve organsatiestructuren en –methoden te beperken, maar zullen we ook juist dáár een alternatief moeten bieden waar parlementair links stelselmatig een gat laat vallen. Wij moeten een goed verhaal te vertellen hebben, een verhaal dat mensen inspireert en motiveert. We moeten een politiek discours scheppen dat ons wapent tegen het dominante rechtse denken én dat ons helpt een achterban te winnen.
Over de vraag hoe parlementair links daarin succes zou kunnen boeken is al het nodige gepubliceerd en bediscussieerd, onder meer door Hans de Bruijn in zijn boek “Geert Wilders in debat: over de framing en reframing van een politieke boodschap” (2010). Een veel bepleitte strategie is die van de reframing, die – na succesvol te zijn toegepast in de VS – nu door diverse Nederlandse politicologen, taal- en bestuurskundigen wordt bepleit. Reframing, zo zullen we bepleiten, kan echter niet zozeer alleen in een parlementaire, maar juist ook in een buitenparlementaire strategie zeer succesvol zijn. Juist radicaal-links is in staat om het door rechts gedomineerde discours te reframen.
Frames: wat zijn het, en hoe werken ze?
Frames zijn de mentale constructies waaruit ons wereldbeeld bestaat. Het zijn de bouwstenen van de blik waarmee we “de werkelijkheid”, onszelf, ons dagelijks leven, de samenleving, de politiek, eigenlijk alles bekijken. Een frame helpt ons dingen te duiden en te begrijpen. Om frames kan men feitelijk niet heen: iedereen “heeft” zekere frames die zijn wereldbeeld bepalen. Het concept van het frame is afkomstig uit het werk van de socioloog Erving Goffman, met name bekend van zijn in 1974 gepubliceerde boek “Frame analysis: an essay on the organisation of experience”. In een politieke context is deze notie van het frame echter met name gepopulariseerd door de Amerikaanse cognitief linguïst George Lakoff, die het inzette in een poging om de discursieve dominantie van de Republikeinse partij in de VS te ondermijnen, en die daarmee een grote invloed heeft gehad op de vernieuwende narratieve strategieën van politieke partijen en organisaties over het hele linkse spectrum in de VS. Volgens Lakoff is de politieke macht van de republikeinen grotendeels gebaseerd op hun vaardigheden in het framen: de formulering en toepassing van bepaalde frames die hen in staat stelt om de manier waarop de Amerikaanse stemmer over politieke basiswaarden denkt, sterk te beïnvloeden. In wezen benoemde Lakoff zo een narratieve strategie die rechts in de VS al met succes toepaste, en bepleitte hij het bewuste gebruik van deze strategie door de Democratische partij. Het wordt tijd, zo luidde Lakoffs centrale boodschap, dat het politieke debat door links ge-reframed wordt.
Iedereen is onvermijdelijk bekend met de ervaring van bepaalde basiswaarden in zijn denken. We kennen nu eenmaal een aantal waarden die we als min of meer onbetwijfelbaar, rotsvast en ononderhandelbaar ervaren. Frames zijn de kaders waarin we die waarden beschouwen en herkennen, en ze roepen associaties met deze waarden op. Zolang bepaalde informatie niet binnen deze frames past, zullen wij die niet makkelijk accepteren. Bij het overbrengen van elke boodschap wordt dus actief gebruik gemaakt van die frames: in onze dagelijkse talige en niet-talige communicatie worden voortdurend frames geactiveerd die aan zekere waarden of associaties appelleren. Dat proces, dat als framing wordt aangeduid, wordt zowel bewust als onbewust door bedrijven, politici en media gestuurd. Treinen hebben tegenwoordig daarom geen vertraging meer, maar “vertrekken over tien minuten”, ziektekostenverzekeraars bezuinigen niet op het zorgpakket, maar “leveren zorg op maat”, het kabinet Bruin I snijdt niet in het budget van alles van waarde, maar “hervormt”, en de onlangs ingevoerde anti-kraakwet wordt door zijn voorstanders stelselmatig “leegstandswet” genoemd.
De frames van rechts
Frames hoeven overigens niet alleen positieve associaties op te roepen, maar kunnen ook negatief gemotiveerd zijn. Opvallend genoeg zien we dit in toenemende mate binnen het dominante rechts-politieke discours. We zullen ons in deze analyse concentreren op de frames zoals die in de afgelopen jaren zijn ontwikkeld en toegepast door Geert Wilders en de PVV. Dit niet zozeer alleen omdat Wilders de kunst van het framen duidelijk het best in de vingers heeft, maar ook omdat hij – deels daardoor – het dominante rechtse discours in toenemende mate eigenhandig vormt. We beperken ons hier tot twee dominante soorten rechtse frames: de “we raken ons Nederland kwijt aan de islamisering”-frames en de “linkse elite”-frames.*
Meer dan iedere andere politicus in Nederland past Wilders zeer nadrukkelijk en bewust een narratieve strategie toe. Achter zijn uitspraken schuilt een simplistisch maar begrijpbaar verhaal waar veel mensen zich mee kunnen en willen identificeren. In Wilders’ uitingen is altijd sprake van een sterk onderscheid tussen een protagonist en een antagonist: de gewone, hardwerkende, belastingbetalende en wetvrezende burger (“Henk en Ingrid”) versus de luie, gewelddadige en misdadige migrant uit een “moslimland”, die in het geheim deel uitmaakt van een soort samenzwering om “onze westerse samenleving” te “koloniseren”, of erger nog: te “islamiseren”. Dat “islamiserings”-begrip vormt de kern van Wilders’ retoriek. De vraag is echter wat Wilders daar feitelijk mee bedoelt. Taalkundige Jan Kuitenbrouwer redeneert als volgt: “Alfabetiseren is iets alfabetisch maken. Criminaliseren betekent iets crimineel maken. Karameliseren: iets tot karamel maken. Islamiseren betekent dus: iets dat niet islamitisch is, islamitisch maken.” Hoewel “islamisering” als term aanvankelijk op zichzelf helemaal geen betekenis had, zal ieder weldenkend mens bij het horen ervan dus een idee hebben waaraan Wilders hier refereert: het doelbewust islamitisch maken van de Nederlandse samenleving. Hiermee appelleert Wilders tevens aan een vaag, niet nader gedefinieerd idee van hoe “de Nederlandse samenleving” er volgens hem oorspronkelijk uitzag. “We raken Nederland kwijt”, zo benadrukt hij met grote regelmaat. “Eindelijk zal Nederland Nederlandser worden”, zo stelde hij onlangs tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen. Vaderlandsliefde, trouw aan een “echte” Nederlandse identiteit, en gehoorzaamheid aan de gezagsdrager en de machtsorde zijn een aantal basiswaarden in de PVV-retoriek die daarmee samenhangen. De islam zou daar haaks op staan, en dus suggereert een frame als dat van de “islamisering” de doelbewuste ontkrachting van deze waarden.
Deze “islamisering” wordt volgens Wilders doelbewust en effectief gesteund door een op oplichterij, voorliegerij en eigenbelang gebaseerde “linkse elite”. Die stelt zich wat Wilders betreft maar één doel: zich ten koste van “Henk en Ingrid” te verrijken aan het door hen zuurverdiende belastinggeld, door het in de subsidiëring voor hun eigen “linkse hobby’s” te verkwanselen. De “bestuurskunde-doctorandussen met designerbrillen” van “de linkse elite”, zo suggereert Wilders in de toepassing van deze frames, misbruiken hun macht ten behoeve van zichzelf. Een krachtig frame, zo erkent ook Kuitenbrouwer: “De simpelste manier om iemands integriteit aan te tasten is door te suggereren dat hij met z’n hand in de kas zit, en dat is wat Wilders met ‘linkse hobby’s’ doet.” En dus serveert Wilders iedere vorm van subsidie aan de kunstsector, de ontwikkelingssamenwerking en vele maatschappelijke initiatieven botweg af als “linkse hobby”. In plaats daarvan beroept hij zich op een soort “doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg”- waarde, en past daar het “elite”-frame op toe, waarmee hij suggereert dat er een enorme kloof bestaat tussen politiek links en “de gewone Nederlander”. Het is niet verwonderlijk dat de meer klassieke rechtse partijen als de VVD en het CDA terughoudender zijn in het ondersteunen en uitdragen van deze anti-elitaire frames. Waar Wilders zich – niet gehinderd door zijn jarenlange lidmaatschap van de VVD-fractie en zijn onmiskenbare neo-liberale ideeën – nog als man van het volk weet te presenteren (bedenk dat we het – zelfs als linksen! – relatief vaak hebben over “Pim”, “Rita” en “Geert”, maar nooit over “Job”, “Emile” of “Alexander”), zijn de meer traditionele rechtse partijen in te hoge mate afhankelijk van het establishment om zich op vergelijkbare wijze op te stellen. Daar staat tegenover dat Wilders het elitaire karakter van de overige rechtse partijen ook stelselmatig verzwijgt. In plaats daarvan verbindt hij in zijn anti-linkse frames het begrip “elitarisme” onlosmakelijk aan “de linkse politiek”.
Het is opmerkelijk hoe dominant deze en andere typische Wilders-termen het politieke landschap in Nederland domineren. Sprak vroeger niemand van “islamisering” of “het multiculturele drama”, “multicultiknuffelaars”, “straatterroristen” of “straattuig”, laat staan van “moslimkolonisten”, “linkse hobby’s” en “subsidieslurpers”; nu wordt een dergelijk vocabularium door vrijwel alle politici en burgers – bewust en onbewust – overgenomen.** Deze ontwikkeling is minder onschuldig dan het lijkt. Want met de bredere toepassing van dergelijke – vrijwel zonder uitzondering door de PVV geïntroduceerde en gepopulariseerde – termen, is ook de invloed van Wilders en gelijkgestemden op hoe wij als samenleving politiek denken, steeds groter. Iedere keer dat we een frame accepteren, wordt duidelijk hoezeer de hieraan ten grondslag liggende basiswaarden gemeengoed zijn geworden. En iedere keer dat we ons hier niet uitdrukkelijk tegen verzetten, wordt ook in ons eigen denken de vooronderstelde legitimiteit en relevantie van deze waarden groter. Dit is precies de reden waarom Wilders de media stelselmatig blijft bestoken met zijn eigen politieke vocabularium. Frames werken alleen wanneer ze voortdurend worden herhaald, herhaald en nog eens herhaald. Dit is tevens de belangrijkste reden waarom Wilders’ politieke invloed nog steeds met de dag groeit: door de stelselmatige, onophoudelijke herhaling van zijn politieke frames beïnvloedt hij zelfs het politieke denken van zijn tegenstanders.
Stap nooit in het frame van de ander!
Meer dan wie ook lijkt Wilders dus de kunst van het framen aardig onder de knie te hebben, en niet zonder succes. De eerste vraag die dan logischerwijs bij ons opkomt, is hoe we zijn dominante frames zouden kunnen ontkrachten. Helaas luidt het antwoord dat we dat niet kunnen: frames láten zich niet ontkrachten.
De titel van Lakoffs bekendste boek over politieke framing, getiteld “Don’t think of an elephant!” (2004), vat in een notendop samen hoe krachtig frames in een politieke context kunnen werken. “When I teach the study of framing the first thing I do is I give my students an exercise. The exercise is: don’t think of an elephant! Whatever you do, do not think of an elephant. I’ve never found a student who is able to do this. Every word, like elephant, evokes a frame, which can be an image, or other kinds of knowledge: elephants are large, have floppy ears and a trunk, are associated with circuses, and so on. The word is defined relative to that frame. When we negate a frame, we evoke a frame.” Feitelijk gaat precies hetzelfde op in een politieke context. De verwijzing naar een bepaald frame roept meteen bepaalde emoties en associaties bij mensen op, en dat zijn doorgaans de associaties die zij sowieso al met een dergelijk frame zouden hebben. Zelfs wanneer men zich ten doel stelt het frame van een ander te ontkrachten door het te benoemen en inhoudelijk te verzwakken, versterkt men het zodoende in eerste instantie vooral doordat bepaalde dominante associaties daardoor reeds in de herinnering zijn teruggebracht.
Schoolvoorbeeld is hier het “I am not a crook”-principe. Toen de voormalige Amerikaanse president Richard Nixon zich in 1973 verdedigde tegen de beschuldigingen wegens het Watergate-schandaal, luidde zijn antwoord: “People have got to know whether or not their president is a crook. Well, I’m not a crook. I’ve earned everything I’ve got.” Met als gevolg dat een enorm deel van de Amerikaanse kiezers hem als een “crook” ging zien. Met het in herinnering roepen van het beeld van de boef die wetten en fatsoensnormen overschrijdt voor zijn eigen belangen, versterkte Nixon onbedoeld juist het beeld van zichzelf als een dergelijke boef. In de Nederlandse politiek maken veel ‘linkse’ partijen zich regelmatig schuldig aan dezelfde kapitale fout. Ze lijken zich er inmiddels van bewust dat regelrechte ontkenning van Wilders’ uitgangspunt een weinig succesvolle tactiek is. Wilders wordt voornamelijk gesteund vanwege zijn standpunt in het integratiedebat, en zijn argumenten ontkennen zal zijn achterban alleen maar sterken in de overtuiging dat de linkse partijen de problemen niet onder ogen durven te zien. Veel politici van PvdA-, D66- en GroenLinks-huize roepen daarom om het hardst dat Wilders’ kritiek toch minstens ten dele legitiem is. Om vervolgens Wilders’ stellingen bij wijze van tegenstrategie te relativeren in plaats van te ontkennen, bijvoorbeeld door te refereren aan de Marrokaanse jongeren die het wél goed doen in de samenleving, die wel degelijk studeren, hard werken en carrière maken. De relativering is echter evengoed een vorm van bevestiging. Door te betogen dat Wilders “heus niet altijd gelijk heeft” wordt immers het beeld bevestigd dat hij dat dus in essentie wel heeft, maar hooguit enigszins overdrijft. Vuistregel in de reframing van een politiek debat is dus: stap nooit in het frame van de ander, ook niet door het te ontkennen of te relativeren.
Gelijk hebben is niet genoeg
Wilders zelf hoedt zich daar dan ook nadrukkelijk voor. Wie hem in de Tweede Kamer kritische vragen stelt, krijgt van hem doorgaans als antwoord dat hij bereid is zijn oneliners “nog wel duizend keer” te herhalen. Linkse politici kunnen bezwaar tegen hem maken “tot ze een ons wegen”, maar Wilders past ervoor de terminologie van zijn linkse tegenstanders te hanteren: liever dan in een links frame stappen, geeft hij gewoon geen inhoudelijk antwoord. Links wijst voortdurend op het simplisme en de inhoudsloosheid van Wilders’ ‘bijdrage’ aan het politiek debat. In de ogen van zijn eigen aanhang komt Wilders desondanks altijd als winnaar uit de bus. Dat is dus niet alleen omdat hij in de ogen van die aanhang nu eenmaal gelijk heeft, maar vooral omdat hij – in tegenstelling tot zijn politieke tegenstanders – alleen zijn eigen politieke taal spreekt. Wie in het frame van de ander stapt, heeft immers al half toegegeven.
Daarmee komen we op een tweede fout die zowel door binnen- als buitenparlementair links voortdurend gemaakt wordt. In vrijwel alle progressief-linkse kringen regeert de stilzwijgende aanname dat politieke standpunten uitsluitend op rationele overwegingen zijn gebaseerd. Progressieven lijken over het algemeen te vooronderstellen dat, aangezien mensen rationele wezens zijn, een verkeerde politieke keuze gebaseerd moet zijn op een gebrek aan informatie, of op verkeerde informatie. Ze zouden alleen maar nogmaals helder uit hoeven te leggen hoe de vork in de steel zit. Niet alleen is dat in wezen een – inderdaad – buitengewoon elitair uitgangspunt; het is ook nog eens volledig onjuist. Ons politieke zelfbeeld is voor een groot deel niet op rationele overwegingen gebaseerd. De op waarden gebaseerde structurering van politieke concepten in ons denken maakt dat we slechts ontvankelijk zijn voor harde feiten die die structurering ondersteunen. Dat weten we ook uit eigen ervaring: hoeveel feitelijke informatie een rechtse politicus ook aandraagt in het debat, we zullen zelden of nooit op basis daarvan van mening veranderen, zeker niet zolang ze niet passen binnen ons eigen politieke denken. Daar komt bij dat veel van Wilders’ aanhangers niet zelden ook zélf de nodige twijfels hebben bij zijn concrete voorstellen en plannen, maar zich desondanks tot hem aangetrokken voelen omdat hij wel degelijk in zijn frames appelleert aan bepaalde basiswaarden die binnen zijn achterban gedeeld worden. De aanname dat voor de meeste mensen het eigen belang doorslaggevend is in de overweging van hun politieke standpunt, kan daarom evengoed naar het rijk der fabelen worden verwezen. “People do not necessarily vote in their self-interest. They vote their identity. They vote their values. They vote for who they identify with”, aldus Lakoff.
Dat gegeven bepaalt zowel het succes als de beperkingen van Alexander Pechtolds strategie in het debat met Wilders. De ongetwijfeld oprechte morele verontwaardiging waarvan Pechtold als geen ander in het parlement blijk geeft, en de wijze waarop hij voortdurend Wilders’ argumentatie fileert om de aannames, generaliseringen en leugens bloot te leggen die aan de basis daarvan staan, maakt dat hij niet geheel onterechte gezien wordt als Wilders’ meest succesvolle politieke tegenhanger. Maar wat Pechtold er niet mee verandert, is de allesbepalende invloed van Wilders op het dominante politieke discours. In wezen bestendigt hij die zelfs alleen maar door niet expliciet buiten Wilders’ frames te stappen. Pechtold, Halsema en Cohen kunnen – in hun oppositie tegen Wilders – nog zo dikwijls het gelijk aan hun kant hebben, Wilders bepaalt desondanks hoe het grootste deel van de Nederlanders over politiek denkt en spreekt. En hoe langer dat duurt, hoe groter die dominantie wordt, alle goede tegenargumenten ten spijt.
Reframe rechts!
Als scherpe tegenargumenten (bijvoorbeeld gericht op het algemene belang van de doelgroep), het aantonen van zwakheden in de argumentatie van de tegenstander, en het blootleggen van onjuiste aannames die aan deze argumentatie ten grondslag liggen, niet werken, zullen we dus een andere manier moeten vinden om Wilders en het door hem gedomineerde rechtse discours van repliek te dienen. Eigenlijk kunnen we Wilders alleen in zijn eigen spel verslaan. Frames laten zich weliswaar niet ontkrachten, maar ze zijn wel degelijk met andere frames te beconcurreren. Dat betekent dat wij dus niet alleen kennis moeten nemen van de feitelijke werking van Wilders’ framingsstrategieën, maar die ook actief zullen moeten tegenwerken door het politieke debat op onze eigen manier te framen. We zullen, met andere woorden, rechts moeten reframen, en de belangrijkste vraag is dan ook: hoe doen we zoiets?
Allereerst is het van belang om een helder beeld te verkrijgen van onze eigen, linkse basiswaarden. Niet alleen omdat het onmogelijk is om onszelf zonder duidelijk geformuleerde waarden voor de strijd te motiveren, maar met name ook omdat we niet effectief kunnen reframen zolang we de met onze eigen frames communicerende waarden niet helder voor ogen hebben. Basiswaarden zijn, zoals we al zagen, van onmiskenbaar belang voor een effectieve reframingsstrategie, en het is daarom ook belangrijk om die waarden voortdurend expliciet te blijven uitdragen. Deze basiswaarden moeten ons als beweging eigen zijn, en niet onnodig bijdragen aan de frames van een ander. Zo is bijvoorbeeld “vrijheid” momenteel een enorm zwakke basiswaarde om uit te dragen. Dat leidt alleen maar tot bevestiging van, en verwarring met, het dominante rechtse discours. Bovendien zijn er andere linkse waarden – gelijkheid bijvoorbeeld, en solidariteit – die momenteel een krachtiger anti-rechtse boodschap uitdragen, en feitelijk alleen een linkse politiek kunnen ondersteunen. Het betreft immers waarden die in het rechtse discours schitteren in afwezigheid.
Het helder voor ogen hebben van de basiswaarden is ook behulpzaam in de toepassing van een aantal concrete framingsstrategieën. Aan de ene kant kan een waarde effectief worden ingezet tegen concrete (non-)argumenten die we van bijvoorbeeld de PVV zo goed kennen. Het voordeel van deze aanpak is onder andere dat we het door Wilders te berde gebrachte “probleem” niet altijd expliciet als illegitiem hoeven te presenteren – hetgeen sowieso buitengewoon averechts werkt -, maar daar tegelijkertijd wel een andere waarden tegenover kunnen stellen. Neem als voorbeeld het Europese “vreemdelingenbeleid”: praktische bezwaren tegen de uitvoering van dat beleid worden door rechts en een deel van het publiek gemakkelijk weggewuifd onder het motto “het moet nu eenmaal gebeuren, en dit is de enige werkbare oplossing”. In ons verzet tegen dat beleid framen we het discours waarschijnlijk effectiever door ons op onze basiswaarden (solidariteit, gelijkheid) te beroepen, dan dat we ons mengen in een discussie over andere “praktische” oplossingen voor dit “probleem”. Ontkennen dat het een probleem betreft werkt immers niet, en praktisch advies over een humaner uitzettingbeleid kunnen en willen wij niet geven. Wat dit betreft is “geen mens is illegaal” – niet zozeer als slogan, maar in bredere zin als frame – een zeer goed voorbeeld van hoe we een dergelijk praktisch niveau in de discussie kunnen reframen door er een fundamenteel normatief perpectief tegenover te stellen. Ook andersom kunnen we effectief reframen door bepaalde basiswaarden in het rechtse discours vanuit het praktische niveau van kritiek op rechts beleid van overheden en bedrijven te ontkrachten. Een debat over de beperkingen aan het voor rechts heilige eigendomsrecht gaan we bijvoorbeeld niet noodzakelijk in ons voordeel beslechten, en dus moet het kraakverbod vooral op grond van het door rechts in stand gehouden gebrek aan woningen bekritiseerd worden.
Let wel, framing is een propagandatechniek. Dat betekent dat het in de toepassing van een framingsstrategie niet van belang is dat we een volledige, tot in detail uitgediepte, en in conventionele argumentatievormen geformuleerde analyse met het publiek delen. Dat betekent uiteraard niet dat een op framing geconcentreerde narratieve strategie gebaseerd moet zijn op regelrechte leugens, zoals bij veel parlementaire politieke partijen (zowel links als rechts) dikwijls het geval is. De basiswaarden die wij in onze campagnes proberen uit te dragen, zíjn onze elementaire waarden. Waar rechts en parlementair links stelselmatig het publiek een rad voor de ogen draaien, kiezen wij wel degelijk voor onze eigen, elementaire basiswaarden die we vervolgens door de activering van frames breder in het politieke denken van het publiek proberen te vestigen. Framing is een propagandatechniek en geen analyse, maar dat neemt niet weg dat we als linkse beweging dicht bij onszelf en onze waarden zullen moeten blijven.
Concluderend moeten we dus in de toepassing van een reframingsstrategie de volgende stelregels ter harte nemen:
– Aangezien het van het grootste belang is om niet in het frame van de ander te stappen, is het allereerst noodzakelijk om een aantal eigen frames te kunnen hanteren, waarin de tegenstander zich even ongemakkelijk zal voelen als wij in hun frames. We moeten onze thema’s daar kiezen waar de ander zwak is, en onderwerpen zoeken waar de ander gaten laat vallen.
– Politieke keuzes zijn dikwijls niet gebaseerd op rationele overwegingen, maar veeleer een kwestie van emotionele associatie. “The truth alone won’t set you free”, benadrukt Lakoff. Evenmin zijn politieke keuzes en standpunten in de regel op het nastreven van eigenbelang gebaseerd. Het gaat er dus niet alleen om dat we inhoudelijk gelijk hebben, maar ook dat we via de activering van frames weten door te dringen tot de basiswaarden zoals die door een persoon of samenleving ervaren en erkend worden.
– We moeten offensief zijn, en ons niet laten verleiden tot de verdediging. Frames dienen bij iedere gelegenheid geactiveerd te worden, bij iedere kans om onze mening te uiten. Framing beperkt zich niet tot het daadwerkelijke debat. We framen allemaal voortdurend. Het is van belang om te kiezen voor eenduidige frames die inhoudelijk met elkaar samenvallen, zonder onnodig in onze formuleringen te variëren. Met Lakoffs adagium “Don’t think of an elephant!” in het achterhoofd, dienen we ervoor te zorgen dat wij degenen zijn die voortdurend bij anderen frames activeren, in plaats van andersom.
– We dienen ons opnieuw bewust te zijn van onze elementaire waarden om ze in het debat expliciet, open en helder uit te kunnen dragen. We zullen veelvuldiger moeten wisselen tussen het niveau van abstractere waarden en concrete kritiek op beleid of bedrijfsvoering, al naar gelang het onmogelijk is om de discussie op het andere niveau te winnen.
– Van levensgroot belang is dat we links blijven! We moeten ons niet verliezen in de verleiding om het standpunt van de tegenstander op enigerlei wijze te legitimeren. We dienen helder voor ogen te hebben wie onze medestanders zijn, en wie onze tegenstanders. Anders dan veel politici lijken te denken, heeft alleen de rechtse tegenstander er baat bij wanneer linkse fracties, partijen of bewegingen inhoudelijk naar rechts opschuiven. Aan de ene kant vervreemdt de beweging zo haar eigen, linkse achterban van zichzelf, en aan de andere kant bevestigt of legitimeert ze zo de frames van de tegenstander. We moeten er, met andere woorden, voor waken om niet dezelfde onvergeeflijke fouten te maken als GroenLinks.
Framing tegen rechts: een paar suggesties
Waar gelijkheid en solidariteit basiswaarden zijn voor vrijwel iedere kritische linkse beweging, moet de rechtse uitsluitingspolitiek centraal staan in haar poging om het debat te reframen. Dat is tot dusver altijd de voornaamste insteek geweest van onze campagne “Wilders sluit ook jou uit”. Het belangrijkste frame waarop deze campagne tot dusver gebaseerd was, bleek niet alleen zozeer Wilders’ potentiële achterban (oorspronkelijk vooral de doelgroep) aan te spreken, maar hij bleek ook een verbindend frame binnen linkse kringen: opvallend genoeg werd de campagnenaam “Wilders sluit ook jou uit” de afgelopen jaren in toenemende mate ook buiten het verband van deze campagne als slogan gehanteerd, en zelfs door het rechtse blog GeenStijl spottend geparafraseerd. Wilders en de huidige leden van zijn “marionettenkabinet” (een frame dat overigens, alle bovenstaande kritiek ten spijt, momenteel onophoudelijk door Pechtold wordt geactiveerd), die de afgelopen jaren meerdere malen met dit uitsluitingsframe werden geconfronteerd, lijken hier slechts moeizaam een mager antwoord op te kunnen formuleren. Intensiever gebruik van dergelijke frames zou daarom op langere termijn tot grotere successen kunnen leiden.
De gelijkheid die we als links nastreven is uiteraard in de eerste plaats een sociaal- economische gelijkheid. En dus moeten we de discussie over dergelijke thema’s dusdanig reframen dat we in ons taalgebruik een geheel andere visie aan de dag leggen. Waarom zouden we het nog over hypotheekrenteaftrek hebben, als het in onze ogen feitelijk een villasubsidie betreft? Waarom zouden we nog van een kraakverbod spreken als het eigenlijk leegstandsbevordering is? En waarom hebben we het niet – in dezelfde lijn – over werkloosheidsbevordering als lokale overheden weer eens gesubsidieerde banen gaan opheffen? Subsidie is in het jargon van Wilders’ kabinet Bruin I immers een term die vooral negatieve associaties oproept. Waarom noemen wij Wilders, als hij een dag na de verkiezingen zijn “breekpunt” van de AOW-leeftijdsverhoging (feitelijk natuurlijk gewoon een verlenging van de werkplicht) zonder reden overboord zet, hooguit inconsequent en niet gewoon een oplichter of een rijkeluisknechtje?
Volgens diverse peilingen worden de PVV en de VVD vooral onder jongeren relatief breed gesteund. Toch zou men verwachten dat er juist ook onder jongeren een grote weerstand bestaat tegen deze verrechtsing. De krampachtigheid van veel rechtse law and order-politici is sinds de jaren 50 nooit zó groot geweest. Knieschoten, gebiedsverboden, identificatieplicht, heropvoedingskampen en een verbod op softdrugs zijn de schijnoplossingen voor iedere vorm van ongewenst gedrag waarvoor rechts ons in een heus saaiheidsoffensief voortdurend tracht te ontmoedigen. Het rechtse weblog GeenStijl presenteert zich als jong en ondeugend, maar is zo normaliserend als maar zijn kan. Alles dat een beetje van hun burgermannetjesmoraal afwijkt, wordt stelselmatig op het blog afgezeken. Wilders’ taalstijl doet nog het meest aan de jaren 50 denken. De spruitjeslucht is weer helemaal terug van weggeweest.
Algemeen kiesrecht, seksuele bevrijding, sociale zekerheid, democratisering, arbeidsrechten, vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting, enzovoorts: het zijn allemaal verworvenheden van linkse bewegingen. In een tijd waarin rechtse politici zich graag een politiek landschap voorstellen waarin het onderscheid tussen links en rechts verdwenen is, en waarin links een woord is geworden voor alles dat slecht en corrupt is, is het juist in ons belang om het links-rechts onderscheid weer terug op de politieke kaart te krijgen. Alleen vanuit buitenparlementair links is échte vooruitgang, en een écht alternatief te verwachten. Alleen wij vechten terug tegen de bezuinigingen, tegen het groeiende racisme, tegen de asociale behandeling van armen, zieken en ouderen. Alleen links durft nog te vechten voor een andere wereld. Rechts probeert de dingen vooral te houden zoals ze nu zijn. Rechts regeert al decennia in Nederland. Rechts is altijd al de baas geweest. Wat voor goeds hebben ze ons nu echt gebracht, die VVD en dat CDA? Welke problemen heeft Bruin I nu echt voor ons opgelost?
Reframing: een strategie voor buitenparlementair links?
Rest de vraag in hoeverre een dergelijke reframingsstrategie juist voor een buitenparlementaire beweging toepasbaar zou kunnen zijn. Als er inderdaad sprake is van een nauwe relatie tussen de politieke realiteit en de wijze waarop we daarover denken en communiceren, dan wil dat dus ook zeggen dat we, door die manier van denken te veranderen, de politieke realiteit een draai kunnen geven, zo stelt George Lakoff: “In politics our frames shape our social policies and the institutions we form to carry out policies. To change our frames is to change all of this. Reframing is social change.” Lakoff is een liberale democraat, en stelt zich politiek andere doelen dan een buitenparlementair linkse beweging, maar dat doet geen afbreuk aan de juistheid van zijn stellingname. Willen we iets veranderen aan het politieke klimaat in het algemeen, of aan het rechtse beleid van Wilders’ marionettenkabinet, willen we mobiliseringspotentieel creëren voor onze beweging, willen we het politieke initiatief buiten het parlementair spektakel trekken, dan zullen we moeten beginnen bij het vertellen van een ander verhaal, bij het bieden van een compleet ander politiek perspectief. Reframing is waarschijnlijk zelfs een doeltreffender instrument in de handen van buitenparlementaristen, dan in die van partijen. Het doel is namelijk niet zozeer – zoals de ondertitel van Hans de Bruijns boekje “Geert Wilders in debat” wel suggereert – het “reframen van een politieke boodschap”, maar het reframen van een politiek discours in bredere zin. Een discours waarvan ook de politieke macht van De Bruins doelgroep zélf mede afhankelijk is.
Reframing moet vooralsnog echter geenszins als een soort buitenparlementair links ei van Columbus worden gezien. Alleen vanuit een sterke, door organisatie van onderop te creëren machtsbasis zullen we ook daadwerkelijk in staat zijn om onze reframingsstrategieën effectief toe te passen. Aan de andere kant is hier wel sprake van een wisselwerking: onze tegenmacht kan wel degelijk mede gebaseerd zijn op het vermogen om via reframing scheuringen in het dominante politiek discours te bewerkstelligen. Ontwikkelingen op het gebied van nieuwe media maken het daarbij in theorie meer dan ooit tevoren mogelijk om buiten de voor radicaal-links ontoegankelijke massamedia tot dit discours door te dringen.
Als buitenparlementaire beweging hebben we op dat terrein niet zo veel te verliezen. We hoeven ons niet te conformeren aan de parlementaire spelregels, en we kunnen het ons juist nu permitteren om op vele terreinen grens- en normoverschrijdend te zijn. De meest in het oog springende, speelse en effectieve buitenparlementair linkse bewegingen in de jaren 60 en 70 wáren immers feitelijk al de ultieme reframers avant la lettre. We hebben het in ons om een verhaal te vertellen dat écht anders is dan de routinepraatjes van de parlementaire lakeien van het bedrijfsleven. De eerste vraag die we onszelf moeten stellen is: welk verhaal willen we nu precies vertellen, waarom, en vooral: aan wie? Daarna kunnen we beginnen met het creëren van de politieke realiteit die wij nastreven. Door het politieke anders te denken én anders te framen.
Mathijs van de Sande
Noten
* Zie voor een meer uitgebreid overzicht van Wilders’ frames: “De woorden van Wilders en hoe ze werken”, J. Kuitenbrouwer, Amsterdam, 2010.
** Zie het boekje van Kuitenbrouwer voor een interessante lexicon van Wilders’ politieke terminologie.
Bovenstaand verhaal over framen herken ik wel. In dit verband een eigen ervaring. Soms gaat de strijd van framen en reframen niet eens over een redenering, of het tegen over elkaar zetten van groepen cq het suggereren en benoemen van een tegenstelling, daar zit nog iets van inhoud in, maar alleen maar over of je 1 bepaald woord mag gebruiken om een situatie of kontekst te duiden. Er onstaat dan bij het framen en reframen strijd over het gebruik van dat woord, en er worden andere frames tegenover geplaatst door rechts. In dit verband hebben wij bij de Bijstandsbond recente ervaringen met het woord ‘dwangarbeid’. Wij vinden Work First projecten voor werklozen en andere disciplineringstrajecten voor die groep eigenlijk dwangarbeid zeggen wij al enige tijd. Dit zeggen wij om uit te drukken hoe vernederd veel mensen zich voelen in dergelijke projecten, die volkomen perspectiefloos zijn. We hebben zelfs juridische processen gevoerd, waarbij onze advocaat aanvoerde, dat er sprake was van dwangarbeid die in strijd is met allerlei door Nederland getekende mensenrechten verdragen over de autonomie, de keuzevrijheid en de waardigheid van het individu. Er bleek een soort taboe op het gebruik van dat woord te berusten. Ook bij links. Nee, zeiden sommigen, dat woord moet je alleen gebruiken als het om de Tweede wereldoorlog gaat, of de Birmaspoorlijn, en zo. Die situatie hebben we in Nederland niet, hoor, nee, dat woord is niet van toepassing. Maar, zeggen wij, nee, natuurlijk is het daarmee niet vergelijkbaar, die vergelijking trekken wij ook niet, maar wij ervaren het toch als dwangarbeid. En we hielden vol bij gebruik van het woord in de publiciteit. Je ziet dan verschillende mechanismen ontstaan. Op bv twitter kun je van tijd tot tijd het woord dwangarbeid met of zonder hashtag regelmatig terugvinden. Mensen die het vaak niet met ons eens zijn, maar door gebruik van het woord toch de associatie met het woord oproepen. Ook wel mensen die tegen dwangarbeid zijn (wie is daar nou niet tegen?) en die gaan uitleggen dat het genuanceerder ligt. Maar rechts voert een andere strategie, ze gaan dus niet in op het woord dwangarbeid, en of dat wel of niet van toepassing is, maar ze plaatsen er een ander frame tegenover: werklozen zijn luie, a-sociale losers, en die mensen die het woord dwangarbeid gebruiken zijn dat in het bijzonder. De rechter bij de Centrale Raad van Beroep deed in de strijd om het wel of niet mogen gebruiken van dat woord ook een duit in het zakje. Bij een zaak die wij hadden aangedragen definieerde de rechtbank eerst wat volgens haar dwangarbeid is, en ze zeiden vervolgens nee, dat is het niet. De zaak ging over het verplicht deelnemen aan een disciplineringsproject voor onwillig genoemde werklozen, waar ook taakgestraften en WSW-ers werkten. Hoya plantjes poten en stekken of zo. Maar ja, het was wel verplicht. Dus de rechter zei: nee, het is geen dwangarbeid, het is verplichte arbeid. Dat is iets anders. Maar, zei de rechter, verplichte arbeid kan ook verboden zijn in mensenrechtenverdragen. Maar dat is in deze individuele zaak niet het geval. En vervolgens formuleerde de Centrale Raad van Beroep voorwaarden waaraan volgens haar voldaan moet worden wil er geen sprake zijn van dwangarbeid of verplichte arbeid die verboden is. Dus ze gaven toe dat er in individuele gevallen bij Work First sprake kon zijn van verplichte arbeid die verboden is. Steeds als wij in de publiciteit komen, bijvoorbeeld recent bij het verplicht sneeuwschuiven van werklozen, zeggen wij: wij vinden het dwangarbeid. En je ziet nu dat allerlei juristen naar aanleiding van onze zaak bij de Centrale Raad van Beroep zich buigen over de vraag: gebeuren er in Nederland op het gebied van dwangarbeid dingen, die eigenlijk in strijd zijn met bv artikel 4 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens? En daar discussiëren ze dan over. En belangenbehartigingsorganisaties of cliëntenraden die wat meer op de reformistische overlegtour zitten dan wij, zeggen in interviews, bijvoorbeeld over het opleggen van verplichtingen aan bijstandsgerechtigden in ruil voor je uitkering, gepropageerd middels een aangenomen motie in de Tweede Kamer door het VVD kamerlid Aznani, ja, hoor, wij gebruiken dat woord niet om het aan te duiden hoor, maar een deel van onze achterban vindt het dwangarbeid, daar moet je wel rekening mee houden. Je ziet ook dat op allerlei fora uitkeringsgerechtigden gaan roepen: nou, die dwangarbeid doe ik niet aan mee, hoor! Schande!
Piet van der Lende