Sjaak Platzak: Niet meer kunnen ontsnappen uit achterstandswijken

Platzak.
Platzak.

“Criminaliteit is niet Marokkaans. Verbrand je boetekleed!”, schreef Tariq Shadid vorige week. Dat kan ik alleen maar bevestigen. Criminaliteit heeft te maken met klasse, en elke klasse heeft z’n eigen specialiteiten, van tasjesroof tot megafraude.

Midden jaren vijftig groeide ik op in een achterstandswijk in Leiden, het Morskwartier. Diezelfde wijk werd later, toen ik inmiddels op de kweekschool (Pabo) zat, door de socioloog Brands onderzocht op het in onderzoeksland nieuwe thema “taalarmoede”. De taalverrijkingsprogramma’s die van daaruit op scholen en wijken werden losgelaten, waren de eerste van een reeks geldverslindende stimuleringsmaatregelen om de geletterdheid en de armoe van de verpauperende volkswijken tegen te gaan.

Het Morskwartier was aanvankelijk een keurige arbeiderswijk, waar iedereen het met beperkte middelen redden moest. De beter gesitueerde middenstanders, ambtenaren en leraren woonden aan de andere kant van de Morsweg in grotere huizen aan ruimere straten in koopwoningen. In mijn buurt ging niemand studeren. Alle jongens gingen naar de ambachtsschool, waarna ze zich via een leerling/gezel/meester-systeem in de avonduren konden opwerken tot geschoold ambachtsman. Alle meisjes gingen naar de huishoudschool, waarna ze na een verkerings- en verlovingsperiode trouwden en kinderen kregen in dezelfde buurt als waar ze opgroeiden.

En iedereen was wit. Totdat in de jaren zestig de eerste gastarbeiders hun entree maakten: Italianen, later gevolgd door Marokkanen en Turken. Ook in onze witte achterstandswijk was er kleine criminaliteit: er werd wat gejat. De wat grotere criminelen zetten in op prostitutie van hun vriendinnen en leerden de fijnere kneepjes verder van maten in de bak.

Nadat een vooruitstrevende burgemeester besloot dat de naastgelegen “Hakbijlenbuurt” (zo heette die in de volksmond), vlakbij het station en naast de Hero-conservenfabriek gelegen, moest wijken, werd de Morsbuurt overspoeld door mensen die leefden van de bijstand en die alleen ’s zomers wat konden verdienen met het doppen van de bonen voor de conserven van Hero. Dan bleven de kinderen weken van school weg en werden ze nagezeten door verzuimagenten. Het was een gezellige boel in de kleine straatjes waar grote houten tafels met bergen bonen stonden en iedereen zij aan zij de hele dag zat te doppen. Met de sluiting van de Hero-fabriek verdween ook het laatste stukje werkgelegenheid voor die bewoners. De zittende bewoners van de Morsbuurt (waaronder mijn ouders) kregen het aanbod om naar elders te verhuizen om zo ruimte te maken voor de bewoners van de Hakbijlenbuurt. De studie van Brands later is gewijd aan het taalgebruik van deze mensen.

De problematiek in achterstandswijken is niet tot nauwelijks veranderd. Behalve dan dat in het westen van het land die achterstandswijken merendeels worden bevolkt door “allochtonen”. In het noorden en oosten van het land zijn die wijken nog grotendeels “autochtoon”. De huizen zijn nog steeds te klein en te gehorig, zodat jongeren eerder op straat opgroeien tussen leeftijdsgenootjes dan thuis in een eigen kamer achter de eigen spelcomputer. Op straat loopt er zoveel blauw dat elke overtreding wordt gesignaleerd (of uitgelokt), terwijl overtredingen in Wassenaar en Aerdenhout eerder achter gesloten deuren plaatsvinden en worden ontkend, witgewassen en/of onder het kleed geschoven, terwijl vriendjes uit dezelfde buurt en van hetzelfde studentencorps bereid zijn handen boven hoofden te houden.

In de jaren zeventig bond de links-liberale elite de strijd aan tegen het toenmalige elitaire onderwijssysteem. Iedereen betaalde er belasting voor, maar het onderwijs kwam vooral ten goede aan rijkeluiszoontjes die jarenlang gratis studeerden en later vanzelfsprekend via het netwerk van pa op duurbetaalde posten kwamen. Het onderwijsniveau is sindsdien enorm opgetrokken, zoals ook de op studenten doorberekende kosten daarvan. Zo konden in het tijdsbestek jaren zeventig tot nu generaties witte kinderen doorstromen naar het middensegment van banen en inkomens.

Niet echter de kinderen van de “allochtonen” die inmiddels het leeuwendeel van de ongeschoolde arbeid toebedeeld kregen. Onder kapitalistische massaproductie en outsourcing van arbeid verdween het ambacht, verloor het MBO zijn mobiliteitsfunctie en werd het stuurloos. Voor kinderen uit achterstandswijken verdween het perspectief ooit beter terecht te komen, anders dan door criminaliteit. Zelfs de kinderen die wel gebruik konden maken van onderwijs en perspectief hadden op fatsoenlijke banen, vonden slechts moeizaam toegang tot de arbeidsmarkt vanwege vooroordelen en discriminatie.

Er is bar weinig veranderd en ten goede gekomen aan de mensen aan de rafelranden van welvarend Nederland. En wat ten kwade is gekeerd, kan nog erger: met de criminalisering van hele (etnische) groepen hoor ik de sleutels al rammelen van door gevangenen zelf betaalde cellen waar voor twaalf eurocent per uur onder dwang gewerkt moet worden om het amechtig bedrijfsleven in het zadel te houden.

Sjaak Platzak