Sociale strijd in Europese landen (deel 2): Spanje via Indignados naar Podemos
Al vijf jaar voeren Europese regeringen een straf bezuinigingsbeleid uit, ten koste van de bevolking. Pensioenen op de schop, pensioenleeftijd omhoog, collectieve voorzieningen aangetast door bezuinigingen, lonen en salarissen die dalen of in het gunstigste geval stagneren, ontslagen in openbare diensten en bij bedrijven die hun winsten willen redden ten koste van het personeel. Met variaties is dit het patroon van Zweden tot Portugal, van Ierland tot Griekenland. Protest en verzet is er in die landen ook, eveneens met variaties. Net als in Griekenland is er anti-bezuinigingsprotest. Net als in dat land spelen er echter ook andere thema’s. We vervolgen onze ronde langs de velden van Europese sociale strijd. Spanje is aan de beurt.
In veel landen lijkt het patroon van strijd op dat in Griekenland: periodieke actiedagen met eendagsstakingen, georganiseerd door gevestigde vakbonden. Felle confrontaties tussen straatvechtende boze mensen en de oproerpolitie. En – soms – een groei van radicaal-linkse verkiezingspolitiek. Spanje past in dat beeld. Ook daar was de economische crisis diep, de staatsschuld hoog, het mede door de EU opgedrongen bezuinigingsbeleid snoeihard. De werkloosheid piekte in 2013 boven de 27 procent en was het jaar erop, na minimaal economisch herstel, nog steeds boven de 24 procent. Aanvankelijk regeerde de sociaal-democraat Zapatero. Die werd in 2011 na een rechtse verkiezingsoverwinning afgelost door Rajoy.
Vakbonden organiseerden vaak grootschalige acties. Op 29 november 2010 vond al een algemene staking plaats. Die richtte zich tegen Zapatero’s “bezuinigingsplannen die loonkortingen voor ambtenaren inhielden, en bevriezingen van de pensioenen en hervormingen in de arbeidswetgeving”. De staking legde autobedrijven en allerlei diensten min of meer plat, maar de vakbonden hadden een nooddienstregeling geaccepteerd. Het was duidelijk dat de bonden geen confrontatie tot het uiterste zochten, maar enkel onvrede wilden demonstreren en de regering wilden waarschuwen, en een beetje wilden bijsturen. De UGT, een van de twee gevestigde vakbondsfederaties, stond dan ook op redelijk goede voet met de sociaal-democratische (toen nog regerings-)partij. Maar op de stakingsdag waren ook radicalere acties gaande, met blokkades van bedrijfsingangen, demonstranten die een politiewagen in de fik staken en een uiterst rechtse boekhandel vernielden. De woede was groter dan wat de bonden ervan maakten, en raakte ook meer thema’s.
In 2011 veranderde het strijdtoneel vrij drastisch. Op 15 mei begonnen tienduizenden demonstranten pleinen te bezetten in wat bekend stond als de beweging van de Indignados, ook wel de M15-beweging genoemd. Met deze acties stak de Arabische Lente als het ware symbolisch de Middellandse zee over en vestigde zich in Europa. Het was tevens een aanloop naar Occupy, later dat jaar. M15 was een protest tegen zowel bezuinigingen, bankiers en dergelijke, als tegen een politiek establishment dat de noden van de mensen onderaan systematisch negeerde. De leus was “Echte Democratie Nu!” – niet erg helder, maar wel met duidelijke implicatie dat het bestaande bestel niet echt democratisch was. De pleinacties duurden wekenlang op grote schaal voort. Politiegeweld veegde pleinen weer leeg, maar intussen waren actievoerders van daaruit kleinschaliger aan het werk gegaan, in wijken, vaak in actie tegen huisuitzettingen. Dat heeft een flinke vlucht genomen intussen: één daarbij betrokken groepering, Platforma de Afectos por la Hipoteca (PAH) zegt dat haar acties 757 uitzettingen heeft verhinderd.
De Indignados kwamen op tijdens de regering van Zapatero. Die bezuinigde dus al, mensen waren bij verkiezingen dat jaar kennelijk dan ook niet erg in de stemming om haar tegen rechts te verdedigen. Het verschil was immers weinig opvallend, en precies daar keerde het geluid van de Indignados zich tegen. Rechts won het van een gedemoraliseerd ‘links’ dat rechts beleid uitvoerde. De strijd verscherpte zich. Er waren herhaalde actiedagen van de vakbonden, met wederom een algemene staking op 29 maart 2012, tegen een wet die het ontslaan van arbeiders makkelijker maakte voor ondernemers. Wederom ging de staking gepaard met allerlei straatactie, en met enorme demonstraties. Later in 2012 vonden felle mijnwerkersacties plaats in Asturië. Mijnwerkers voerden daar een soort van semi-guerrilla om hun banen – bedreigd door het afknijpen van subsidie aan de mijnen – te behouden, hielden een regionale algemene staking en een mars naar Madrid. De aankomst daarvan viel in een week waarin de regering nieuwe bezuinigingen aankondigde, en duizenden arbeiders met grote heftigheid protesteerden. Het was een climax in een “serie van protesten zonder precedent die de culminatie waren van een proces dat begon in mei 2011 met de geboorte van de Indignados-beweging”. De kop van het artikel waar dit citaat uit komt, sprak van een “Zomer van Onvrede”. Die werd gevolgd door onder meer een protestdag van Occupy Congress waarbij de politie met rubberkogels schoot op actievoerders, gevolgd door weer een algemene staking, op 14 november als onderdeel van een internationale stakingsdag tegen bezuinigingen. Intussen woedden tal van kleinere stakingsacties, per sector of bedrijf. Meestal vakbondsacties, maar soms ook was een staking wild.
In 2013 vonden vele stakingen plaats, meestal per bedrijf, per sector. Er was een actiedag van studenten en docenten in mei, met demonstraties en een eendagsstaking in het onderwijs; het personeel van luchtvaartmaatschppij Iberia staakte tegen verlies van banen; in Sevilla staakten vuilnisophalers een week lang. “Volgens het ministerie van Werkgelegenheid zullen er dit jaar tachtig nationale stakingen plaatsvinden, 23 procent meer dan in 2012”. “Dit jaar” is dus 2013, en met nationale stakingen wordt kennelijk op stakingen per bedrijf of bedrijfstak gedoeld, niet op de algemene stakingen waarvan de jaren ervoor keer op keer sprake was. Die begonnen in 2013 te ontbreken, de strijd werd meer plaatselijk, meer bedrijfstakgericht, en viel daardoor wellicht minder op dan in de spectaculaire zomer van 2012. Voor 2014 geldt iets dergelijks.*
De grote vakbondsstakingsdagen hadden net als in Griekenland weinig effect, en om soortgelijke redenen. Het bezuinigingsbeleid ging door, de vakbonden markeerden met hun acties eerder hun onmisbaarheid als managers van de onvrede dan dat ze er de val van regeringen en een fundamentele omwenteling mee beoogden. Maar gevestigde vakbonden hadden niet de complete regie. De Indignados en aanverwante stromingen bleven een rol spelen, en brachten meer horizontalistische en radicaler actievormen naar voren. Bovendien speelden in Spanje vormen van anarchisme een rol die op de werkplek gericht en daar ook geworteld waren. In een jaaroverzicht dat de anarcho-syndicalistische Internationale Arbeiders Associatie kortgeleden uitbracht, staan reeksen van kleine acties, van pickets tot stakingen. Veel van deze acties vonden plaats in Spanje, op kleine schaal een bolwerk van het anarcho-syndicalisme. En veel van deze acties boekten enig resultaat: behoud van baan, verdediging van loon. Het grote bezuinigingsoffensief van regering en bedrijfsleven is er niet mee teruggeslagen. Maar de strategie van verzet-dicht-bij-huis met directe actie als wapen biedt wel meer perspectief dan de goed geregisseerde grootschaligheid waar gevestigde vakbonden in grossieren, maar die nauwelijks voorbij symboliek komt. Overigens deden anarchisten en organisaties als de anarcho-syndicalistische CNT aan die grote actiedagen wel mee, en brachten er een radicaler stemming tot uiting waarvan te hopen is dat die vroeg of laat verregaand aan de regie van vakbondsbestuurders ontsnapt.
En er is niet alleen de werkplek. Ik noemde al het verzet tegen huisuitzettingen dat in het kielzog van de Indignados was opgekomen. Er zijn nog andere strijdfronten, en soms boekt strijd ook daar resultaat. In de stad Burgos bijvoorbeeld streden mensen tegen een stadsvernieuwingsproject dat 300 vrije parkeerplaatsen zou vervangen door een betaalde parkeervoorziening, in een plan waarvan mensen sowieso overlast en verkeersproblemen verwachtten. “Alternatieve voorstellen, naar voren gebracht door buurtassociaties, waren in het algemeen van de hand gewezen.” Dat was niet alles: “De burgers vragen zich af waarom het gemeentehuis hier acht miljoen euro aan besteedt, terwijl ze op hetzelfde moment het vuilnis ophalen vermindert en scholen sluit vanwege geldproblemen. Burgos is een stad die zwaar in de schulden zit en veelomvattende bezuinigingen in sociale programma’s heeft gezien om bankroet te voorkomen.” Vijf dagen van felle acties, met arrestaties en gewonden, brachten enig resultaat: “Burgemeester Lacalle heeft de bouw van de boulevard twee weken opgeschort na grootschalige protesten van omwonenden.” Hoe dat verder is gegaan, weet ik niet, maar dat felle aanhoudende straatactie bestuurders in de verdediging kan duwen is duidelijk. Moge dat een opsteker zijn voor de dappere verdedigers van De Vloek in Den Haag, die een sociaal centrum uit de klauwen van gemeenteplanners, ondernemers en politie proberen te houden.
Terug naar Spanje. Drie factoren hebben nogal wat impact op de perspectieven van strijd daar. Er is de onafhankelijkheidsbeweging in Catalonië. Die opent voor de heersers eindeloze mogelijkheden voor verdeel-en-heers. Het centrale gezag ziet er een aantasting van de Spaanse staat in en reageert intimiderend, en strooit daarmee zand in de ogen van arme Spanjaarden die de eveneens arme Catalanen als vijand gaan zien, in plaats van hun woede naar boven te richten, tegen ‘hun eigen’ regering. En Catalaanse voorstanders van onafhankelijkheid zitten ernaast als ze in onafhankelijkheid een oplossing zien voor de noden van arbeiders, daklozen, studenten, noem maar op, in Barcelona en andere Catalaanse steden. Catalaanse ondernemers en bestuurders zullen immers, als het gebied een onafhankelijke staat wordt, net zo goed de winstgevendheid van hun kapitaal moeten verdedigen ten koste van arbeiders. Catalaanse politici zullen evengoed een sluitende begroting najagen en de staatsschuld gaan afwentelen ten koste van collectieve voorzieningen, hun personeel en hun gebruikers. Door Catalonië tegenover Spanje te stellen en andersom, dreigt de tegenstelling tussen Catalaans en Spaans nationalisme de solidariteit van onderop – die mensen kan binden ongeacht nationaliteit – te verscheuren, en er vijandschap tussen mensen die sociaal gezien in hetzelfde schuitje zitten, voor in de plaats te stellen. Lachende derde: de machthebbers van nu in Madrid, de potentiële machthebbers van morgen in Barcelona.
Een tweede factor is de groeiende repressie waarmee protesterenden te maken krijgen. Politiegeweld kenschetst zich in Spanje sowieso al door het frequent schieten met rubberkogels, en grotere actiedagen gaan standaard gepaard met flink wat arrestaties. Terugvechten doen betogers dan ook, de heftigheid van de sociale strijd is al met al niet wezenlijk kleiner dan in Griekenland. En in 2010 zette de regering zelfs soldaten in om een actie van luchtverkeersleiders feitelijk te breken. Het militaire apparaat nam de controle op het luchtverkeer over, de regering dreigde zelfs met een nationale uitzonderingstoestand. Ja, dat was nog onder sociaal-democraat Zapatero.
Het is maar een voorbeeld van een staat die protest met allerlei middelen probeert neer te slaan. “Keer op keer gebruikt de Spaanse politie buitensporig geweld om vreedzame demonstraties te beëindigen”, schreef Amnesty in een bericht van 23 april 2014. “De agenten gebruiken vaak gummistokken en rubberen kogels, waardoor demonstranten en omstanders gewond raakten. Ook worden journalisten en fotografen die verslag doen van de demonstraties dikwijls het doelwit van politiegeweld.” Amnesty noemt dat geweld ‘buitensporig’, alsof er ook niet-buitensporig politiegeweld tegen vreedzame demonstranten zou bestaan, maar dit terzijde. Amnesty vervolgt: “Dit buitensporig gebruik van geweld vindt ongestraft plaats, terwijl vreedzame demonstranten en leiders van sociale bewegingen voortdurend worden lastiggevallen, gestigmatiseerd of geslagen. In sommige gevallen worden betogers zelfs vervolgd, opgesloten en beboet.” Het politiegeweld van de afgelopen jaren heeft mensen er gelukkig niet van weerhouden om de straat op te blijven gaan.
Nu is de regering met wetgeving gekomen die actie voeren moeilijker maakt, en die repressie nog meer ruimte geeft. Die wet stelt onder meer hoge boetes op demonstraties bij het parlement waarvoor geen toestemming is gegeven. Protesteren bij woningen van bijvoorbeeld ministers wordt verboden. Op het beledigen van een agent komt een boete van 600 euro. En een censuurmaatregel: foto’s publiceren van agenten “waardoor die agenten of de operaties waarmee ze bezig zijn gevaar lopen”, wordt ook verboden. Dat kan betekenen dat het fotograferen van een agent die een weerloze demonstrant in elkaar beukt, een boete riskeert. Niet ten onrechte duidde Globalinfo in haar uitvoerige bespreking ervan de wetgeving aan als een “worgwet”. De wet is al door het parlement aangenomen, en Globalinfo schreef al over invallen bij anarchisten in actiecentra en bij mensen thuis. Dit is serieus. Het laat zien hoe ver de Spaanse staat bereid is te gaan in haar pogingen om protest en verzet neer te slaan. Het laat daarmee tegelijk ook zien hoezeer de Spaanse staat zich door dat protest en verzet wel degelijk bedreigd voelt.
De derde factor die de strijd de komende tijd wel eens sterk zou kunnen beïnvloeden, is de opkomst van een nieuwe radicaal-linkse politieke formatie: Podemos. Die partij is wat Syriza in Griekenland is: een poging om electoraal vorm te geven aan de enorme onvrede, de woede die het bezuinigingsbeleid heeft opgeroepen. Het idee is om via de stembus te bereiken wat via de straat nog niet is gelukt: een drastische koerswijziging naar links, naar sociale prioriteiten, weg van het geld en de winst als hoogste norm.
Podemos verschilt echter op diverse wijzen van Syriza. Podemos is gloednieuw, terwijl Syriza al jaren bestaat. Syriza is afkomstig uit de gevestigde partij-communistische beweging in Griekenland. Ze komt voort uit een radicalere en democratischere vleugel van die traditionele communistische partij die nog steeds bestaat in de vorm van de ultra-stalinistische KKE. De afgesplitste groep vormde een bundeling met andere linkse, deels trotskistische groepen en vormt nu dus Syriza. Haar leider, Alex Tsipras, is inmiddels een ervaren politicus, en niet half zo radicaal als rechtse regenstanders hem graag afschilderen.
Podemos komt niet voort uit gevestigd traditioneel links, maar vrij rechtstreeks uit de sociale strijd en uit radicaal-links. De formatie werd in januari 2014 opgericht op basis van een manifest dat was gemaakt door mensen van Anti-kapitalistisch Links, een groepering binnen een breder verband, Anti-kapitalistische Coalitie geheten. Er waren naast trotskisten uit Anti-kapitalistisch Links ook mensen uit de Indignados bij de oprichting betrokken. Het ging hier deels om trotskisten die de Nieuwe Anti-kapitalistische partij, een soortgelijke poging aldaar, tot voorbeeld namen. Maar waar die NPA nauwelijks groter werd dan haar trotskistische kern, daar sloeg Podemos al gauw haar vleugels uit en vond enorme weerklank. De sociale strijd in Spanje had blijkbaar het zaad gezaaid waarop Podemos kon oogsten. Er zijn al peilingen die Podemos een meerderheid geven, hetgeen een soort aardverschuiving zou betekenen.
De zeer omvangrijke steun die Podemos krijgt, laat twee dingen zien – en die twee dingen staan op gespannen voet met elkaar. In de eerste plaats wordt erdoor duidelijk dat rechts, regering, ondernemers, maar ook de sociaal-democraten à la Zapatero en de topfunctionarissen van de EU, de discussie over bezuinigingen hebben verloren. Ze hebben het afgelegd, in argumenten en maatschappelijke steun, van de Indignados, van de mijnwerkers, van de studenten en de docenten, van de vuilnisophalers van Sevilla, van het personeel van Iberia, van de demonstranten in Burgos, van al die andere stakende, demonstrerende, straatvechtende, pleinbezettende mensen in talloze steden en dorpen in Spanje. Mensen zien een kans om zich tegen het bezuinigingsbeleid dat ze al jarenlang bestrijden, uit te spreken. En mensen grijpen in grote getale die kans. Dat zegt iets over het naar links geradicaliseerde maatschappelijk klimaat, en dat duidt dus op iets goeds.
Maar dan die andere kant van de zaak. De explosieve opkomst van Podemos komt niet op de toppen van de sociale strijd, maar ruim erna. De voorlopige climax van de sociale oorlog in Spanje zagen we in de lente en zomer van 2012, toen mijnwerkersstrijd, protest tegen bezuinigingsbeleid en een opleving van het Indignados-geluid samenvloeiden tot een bijna-opstand. Sindsdien is de strijd misschien niet wezenlijk verzwakt, maar wel meer verbrokkeld geraakt. De aanzwellende dynamiek is er enigszins uit. De opkomst van Podemos als electoraal initiatief functioneert dan ook enigszins als electoraal alternatief voor de sociale strijd zelf waar ze een weerspiegeling van is. Feitelijk beduidt dit: wat niet lukte via de straat, gaan we nu proberen via de staat. Iets van deze spanning wordt onderkend door Calros Delclos in zijn informatieve artikel “Podemos: the political upstart taking Spain by force”, op Roarmag. Delcros heeft oog voor de spanning tussen bewegingen en Podemos, al is hij positiever over de perspectieven van Podemos dan ik. Hij schrijft: “In haar hart is Podemos deel van het groeiende ongeduld met een institutioneel ‘glazen plafond’ waar de sociale bewegingen tegenaan blijven botsen en dat ze niet hebben weten te versplinteren.” De sociale strijd brak niet door, dus moeten we het via ‘de politiek’ proberen. Waar de sociale strijd geen overwinning bracht, daar moet de partijpolitieke strijd nu de oplossing brengen. Wat die miljoenen actievoerende mensen aan de onderkant met actie niet gedaan kregen, leggen ze nu in handen van een handvol mensen die de verandering gaan brengen. Ik vind het een zwaktebod. Net als bij de steun voor Syriza is in de steun voor Podemos een element van afstand-doen van eigen macht en eigen initiatief te bespeuren.
Sommige linkse mensen zien de stap van sociale naar electorale strijd als een stap naar een ‘hoger niveau’ waarin strijd ‘gegeneraliseerd’ wordt, opgetild wordt naar een niveau van totaal-maatschappelijke oplossingen dat dan ‘politiek’ wordt genoemd. Volgens mij is dat een misrekening. Voor die generalisatie, die zoektocht naar oplossingen voor de hele maatschappij, is geen electoralisme nodig. Die kan via bewustwording van de noodzakelijke verbanden binnen elk stuk van strijd prima worden bevorderd. Ja, de strijd komt via parlementarisme letterlijk op een ‘hoger niveau’ te liggen, op het niveau van parlementen, bestuursorganen, de regering, machten boven ons. De oplossingen, totaal of anderszins, geraken uit onze handen. Wij kunnen een voorkeur uitspreken, we kunnen mensen aanwijzen die het gaan regelen – en wij staan vervolgens buitenspel. Dat staat overigens los van de intenties van de potentiële politici van Podemos: die vinden ongetwijfeld dat er ruimte moet zijn voor de stem van de achterban, en in Podemos krijgt die stem zelfs een plek via zogeheten “circulos”, een soort door Podemos opgezette assemblees waar mensen hun grieven kunnen uiten en hun verlangens op tafel leggen. Maar waar komt, als verkiezingen naderen, het zwaartepunt: bij de circulos? Of bij de kandidaten voor politieke ambten?
Machtsvorming-via-verkiezingen zuigt energie van onderop weg, richt de verwachtingen niet op deelnemers aan verzet, zelfs niet op kiezers, maar op de gekozenen, de via de stembus aangewezen redders. Doen ze het niet goed, dan hebben we geen echte greep op hen tot aan de volgende verkiezingen, tenzij we alsnog buiten de electorale kaders stappen. Maar de energie was nu juist via het hele electorale project bínnen die kaders gezogen. Verkiezingsstrijd verschuift onvermijdelijk het zwaartepunt inderdaad naar een ‘hoger niveau’ waar we nauwelijks greep op hebben. Doen zij het wel goed, dan mogen we juichen.
De kans daarop is overigens miniem: het idee dat ondernemers, ambtenarenapparaat, leger en politie van Spanje een Podemos-regering gaan faciliteren lijkt me grenzend aan nul, misschien nog iets lager. Denken mensen nu echt dat de Spaanse politie loyaal orders gaat aannemen van het soort mensen waar ze de afgelopen jaren rubberkogels en gummiknuppels tegen heeft ingezet? Het rechtse establishment zal pressie uitoefenen, garanties eisen dat Podemos niet “te ver” gaat. Geeft Podemos die garanties, dan verandert er weinig en vervliegt de hoop vrij snel. Houd men voet bij stuk tegen rechts of slaagt men er niet in om linkse basisbewegingen die strijd blijven voeren binnen de perken te houden, dan is er vast nog wel een kleinzoon of kloon van generaal Franco ergens op een militaire academie die het vaderland wil redden. Het Spaanse militaire en politieke establishment heeft ervaring met dit soort zaken, en het Spaanse kapitaal vindt democratie vast iets moois, maar haar macht en bezit nog net iets mooier.
Ik denk dat de kans dat Podemos én wint, én serieuze sociale veranderingen weet door te voeren minimaal is. Wie actief is in de sociale strijd van onderop, kan haar of zijn voordeel doen met de linkse en radicale stemming waar de groei van Podemos uitdrukking aan geeft. Maar de kaarten zetten op Podemos zelf, en haar de sleutel in handen geven naar sociale verandering, is het recept voor onmacht, gevolgd door nieuwe rechtse rampspoed. De veelvormige strijdlust van miljoenen in Spanje heeft laten zien dat er hele andere uitkomsten mogelijk zijn, en die zijn nodig ook.
Peter Storm
(Blogt op Ravotr)
Noot
* De stakingsberichten en dergelijke heb ik veelal gevist uit de handige archieven van de website labourstart.org