Twee jaar vluchtelingenstrijd tegen migratiebeheersing

Demonstratie op 23 maart 2013 in Amsterdam. (Foto: Jan Kees Helms)
Demonstratie op 23 maart 2013 in Amsterdam. (Foto: Jan Kees Helms)

In de zomer van 2011 barstte een moedige strijd van dakloze en rechteloze vluchtelingen los die nog steeds volop aan de gang is. Tijd om een balans op te maken van de voorgeschiedenis en het verloop van die strijd, gezien door de ogen van de Doorbraak-activisten die erbij betrokken waren.

This text in English

Tot zo’n twee jaar geleden leek de overlevingsstrijd van vluchtelingen zich steeds meer buiten het gezichtsveld van de rest van de samenleving af te spelen. Steeds minder mensen leken zich iets aan te trekken van hun barre omstandigheden, die politici door de jaren heen doelbewust hadden veroorzaakt via hun beleid van migratiebeheersing. Het isolement van vluchtelingen was in de loop der jaren enorm toegenomen, zowel door de steeds repressievere uitsluitingspolitiek als door het benauwende sociale klimaat. Moslims in het bijzonder en “allochtonen” in het algemeen waren steeds meer tot zondebok bestempeld. Ondersteuning van en solidariteit met illegalen was verdacht gemaakt en vergaand afgebrokkeld. Vluchtelingen probeerden weliswaar nog steeds hulp te zoeken bij steungroepen, maar die konden vaak nauwelijks nog iets voor hen betekenen. Die groepen richtten zich vooral op individuele steun en weinig op collectieve strijd, wat het gevoel van dweilen met de kraan open aanmerkelijk versterkte. En flink wat van de grotere organisaties, zoals VluchtelingenWerk en INLIA, waren er zelfs toe overgegaan om via “vrijwillige terugkeer”-projecten de overheid te helpen bij het uitzetten van illegalen. Dergelijke projecten waren steeds centraler komen te staan in hun activiteiten en aandachtsgebieden. Bovendien was men het nog wel gevoerde gevecht om verblijfsvergunningen steeds meer gaan beperken tot smeekbeden voor vluchtelingen die vanwege hun hoge aaibaarheidsfactor voldoende “schrijnend” bevonden konden worden. Hoe schofteriger het beleid werd, hoe meer dit soort organisaties hun brave verzoeken aan de beleidsmakers nog verder afzwakten.

De IND wees vluchtelingen jaar in jaar uit steeds sneller af en maakte het hen zo moeilijk mogelijk om een tweede verblijfsaanvraag te kunnen indienen en daarmee wel succes te hebben. Dat vluchtelingen aan de lopende band vanuit azc’s op straat werden gegooid, dat ze werden uitgesloten, opgejaagd, opgepakt, gevangen gezet en vaak weer op straat gegooid, dat was al jaren aan de gang. Dat was niet nieuw voor ons, de Doorbraak-activisten die al sinds het begin van de jaren negentig veel ervaring hadden opgedaan met het ondersteunen van illegalen, zowel individueel als collectief. We hadden gezien hoe de protestcultuur en -infrastructuur die had geleid tot de pardonregeling van 2007, waardoor bijna dertigduizend vluchtelingen verblijfsrecht kregen, een paar jaar later was verschrompeld en verdwenen. Die strijd werd indertijd in humanitaire en kerkelijke kringen weliswaar behoorlijk breed gedragen, maar daarentegen veel te weinig bepaald door vluchtelingen zelf. De regie ervan lag zeker niet in hun handen. Na het afwikkelen van de pardonregeling waren de protesten een zachte dood gestorven en verstomde de toch al zo beperkte parlementair-progressieve kritiek op het migratiebeheersingsbeleid steeds meer. Alleen kleine groepen in de radicaal-linkse hoek, zoals Doorbraak, probeerden nog verzet op te bouwen dat verder ging dan het soms nogal ritueel aandoend commentaar op de laatste dreigende verslechtering van het beleid, zoals dat nog af en toe in het parlementaire lobbycircus viel te beluisteren.

Noodopvang

Deze teloorgang hing nauw samen met de voorwaarden waaronder de pardonregeling tot stand was gekomen, zoals het beruchte bestuursakkoord. Daarmee had de rijksoverheid de gemeenten verplicht om de lokale noodopvangen voor vluchtelingen op termijn te sluiten. De bewindslieden en hun hoge ministerie-ambtenaren meenden dat de wildgroei aan noodopvangen, vaak opgezet onder invloed van lokaal protest en onder druk van kerken en belangenorganisaties, danig uit de hand was gelopen. Ze wensten de controle over de vluchtelingenopvang weer in eigen handen te krijgen. In ruil voor het breed ondersteunde verzoek om alle vluchtelingen die voor 1 april 2001 asiel hadden aangevraagd verblijfsrecht te geven, eisten de beleidsmakers dat de gemeenten hun handen zouden aftrekken van wat als een taak van de rijksoverheid werd beschouwd. Met de ontmanteling van de noodopvangen werd gemeenten de autonomie ontnomen om in te grijpen waar de rijksoverheid tekort schoot. Zo hoopten de bewindslieden de protesten de kop af te slaan en te laten doodbloeden.

De pardonregeling ging vergezeld van een irritante “eens maar nooit meer”-retoriek. Allerlei politici deden het voorkomen alsof zo’n pardon een ramp was. Terwijl het tegen heug en meug door de parlementaire kermis heen werd geloodst, gaven de beleidsmakers nadrukkelijk te kennen dat het nu over en uit was. Nooit meer mocht er nog gesproken worden over wat voor pardon voor wat voor soort mensen zonder verblijfsrecht dan ook. Vluchtelingen en vooral degenen die voor hen opkwamen, moesten beseffen dat de zaak voortaan potdicht zat. Zo werd het migratiebeheersingsbeleid dichtgetimmerd en afgegrendeld, en de strijders ertegen het bos ingestuurd. De sociaal-democratische, humanitaire en kerkelijke pleitbezorgers van het pardon, in essentie autoriteitsgevoelig en trouw, sloten de rijen van de middenklasse waar de protesten voornamelijk uit waren voortgekomen. Ze waren verheugd dat er na zoveel jaren strijd eindelijk een oplossing voor een grotere groep vluchtelingen was gekomen. Velen slaakten een zucht van verlichting en staakten hun steun-, lobby- en actiewerk. De infrastructuur van de protesten, onder meer bestaande uit Van Harte Pardon-groepen met kritische en solidaire vluchtelingenondersteuners uit de kerkelijke en progressieve hoek, stortte al snel ineen. Het wel voortgaande kleinschalige radicaal-linkse verzet tegen het beleid kwam nog geïsoleerder te staan dan het toch al stond.

Daarna werd de maatschappelijke consensus over de grote lijnen van het beleid tegen vluchtelingen en migranten, gevoerd onder het motto “streng maar rechtvaardig”, zo dominant dat Doorbraak-activisten er soms moedeloos van raakten. Hoe en met wie zou er nog een bres kunnen worden geslagen in de muur van de sociale en bestuurlijke apartheid? Waar en wanneer zou er zoveel zand in de raderen van de deportatiemachine kunnen worden gestrooid dat het uitsluit-, opsluit- en uitzetapparaat van de staat zijn vernietigende werk zou moeten staken? Een brede beweging tegen het beleid, die zowel een flink maatschappelijk draagvlak zou moeten hebben als een onverzettelijke principiële visie zou moeten uitdragen, leek verder weg dan ooit.

Vluchtelingendemonstratie op 22 mei 2013 in Den Haag. (Foto: Parvaneh)
Vluchtelingendemonstratie op 22 mei 2013 in Den Haag. (Foto: Parvaneh)

Zelforganisatie

En toen was daar ineens het protest van vluchtelingen zelf, in de zomer van 2011. Uit het niets, zo voelde het althans voor ons als Doorbraak-activisten. Hun strijd kwam voort uit de ellende die de steeds verder doorgedrukte uitsluiting met zich meebracht. Daklozencentra in de grote steden bleken er meer en meer toe te zijn overgegaan om illegalen een slaapplek te weigeren. Nog meer dan voorheen waren afgewezen vluchtelingen overgeleverd aan een volkomen onveilig en ziekmakend leven op straat. Nu ze geen nachtopvang meer konden krijgen, bleken ze in actie te zijn gekomen, om te beginnen in Utrecht. Ze hadden een zelforganisatie opgezet, Vluchtelingen Op Straat (VOS). Op 27 september 2011 hielden ze een manifestatie in het centrum van Den Haag. De Doorbraak-activisten die deelnamen, keken verheugd en ook wel wat verwonderd om zich heen. Honderden vluchtelingen, vooral uit Somalië maar ook uit andere landen, schreeuwden leuzen, liepen rond met spandoeken, deelden folders uit en hielden praatjes op het podium. Voor het eerst sinds jaren, zo kwam het de Doorbraak-activisten tenminste voor, waren vluchtelingen zonder papieren massaal de straat opgegaan. Dat was niet alleen bijzonder omdat ze het risico liepen om gearresteerd te worden, maar ook omdat ze zichzelf hadden georganiseerd, de uithongeringspolitiek aanklaagden en scherpe eisen stelden aan de verantwoordelijke beleidsmakers.

Tijdens de manifestatie vielen ook de verwijtbaar naïeve toespraken te horen van sommige volksvertegenwoordigers die meenden dat “de politiek in Den Haag” nog niet voldoende op de hoogte zou zijn van de schrijnende omstandigheden waarin de vluchtelingen verkeerden. Alsof het beleid er niet al jaren doelbewust op was gericht om illegalen kapot te maken om hen zo te dwingen Nederland te verlaten. Maar die praatjes vielen in het niet bij de kracht waarmee de vluchtelingen op het podium voor zichzelf opkwamen. Zij wisten wel beter, zij hadden aan den lijve ondervonden hoe de uithongeringspolitiek uitpakte. Zij zouden zich dan ook geen knollen voor citroenen laten verkopen. Die middag botste de droomwereld van de goedbedoelende progressievelingen met de genadeloze werkelijkheid aan de uiterste onderkant van de samenleving. Zulke botsingen zouden zich later vaker voordoen, naarmate de strijd van de vluchtelingen meer vorm kreeg en intenser werd.

Voor de Doorbraak-activisten was de manifestatie een gedenkwaardige ervaring. We spraken die middag uitgebreid met een heleboel strijdende vluchtelingen. We namen interviews af voor onze krant en website, en hielden ook daarna steeds contact met de woordvoerders van hun zelforganisaties. Zo kwamen we veel te weten over hun omstandigheden, achtergronden en strijd. Hoewel we toen nog niet konden vermoeden waar hun protest van onderop heen zou gaan, voelden we al wel dat er iets aan het veranderen was. In de daaropvolgende maanden werd onze politieke intuïtie bevestigd: er was een tijd aangebroken waarin er niet langer meer alleen maar gesproken werd over vluchtelingen, maar ook actie gevoerd werd door vluchtelingen. Ze lieten hun eigen stem horen, met eigen verlangens, wensen en eisen, met eigen zelforganisaties en woordvoerders. Niet langer meer moesten vluchtelingen opdraven als zielige gevallen die in mediashows van de middenklasse over de bol konden worden geaaid, want nu hadden ze met eigen middelen en mogelijkheden de regie over hun eigen strijd en leven opgepakt en zich met al hun hoop en wanhoop geparachuteerd in de publieke opinie. Niet langer meer waren ze gedwongen om lijdzaam toe te zien hoe tegen hun belangen in allerlei ingedutte en ingepolderde organisaties al bij voorbaat water bij de wijn deden om beleidsmakers tevreden te stellen die toch nooit overstag zouden gaan, zolang dit soort dubbelzinnige lieden slechts bleven bedelen om een onsje minder onrecht. Niet langer meer konden de vluchtelingen worden weggezet als objecten, als pionnen waarmee anderen naar believen konden schuiven, want ze waren subjecten in de strijd geworden, mensen die in klare taal respect en een menswaardig bestaan eisten. “Wij zijn hier en wij blijven hier”, luidde hun zelfbewuste en strijdbare lijfspreuk.

Generatie

Achteraf gezien vormde de manifestatie het startschot van de opstand van de vluchtelingen. Vanzelfsprekend waren we ons ervan bewust dat vluchtelingen al jarenlang en zelfs al decennialang een dagelijkse overlevingsstrijd aan het voeren zijn. Hun gevecht op leven en dood was op die dag weliswaar niet begonnen, maar wel collectiever gemaakt en in de openbaarheid getreden. Doorbraak wilde de strijd tegen het migratiebeheersingsbeleid altijd samen met vluchtelingen en migranten aangaan. We wilden geen acties en campagnes opzetten zonder eerst contact en samenwerking te hebben gevonden met de mensen tegen wie het beleid zich richtte. Altijd hoopten we zelforganisaties te vinden die hun nek konden en wilden uitsteken en de fundamenten van het beleid ter discussie wensten te stellen. Maar veel illegalen waren zo bezig om in hun eentje te overleven dat ze er niet in slaagden om samen met anderen een vuist te maken en de machthebbers uit te dagen. Ze waren moe, hongerig, uitgeblust en somber. Ze hadden vaak niet de energie, de motivatie en de inspiratie om zich met politiek activisme te bemoeien. Dat was volkomen begrijpelijk, maar tegelijk ook jammer. Maar nu leek er een nieuwe generatie afgewezen vluchtelingen te zijn opgestaan, de vluchtelingen die niet hadden kunnen profiteren van de pardonregeling, zij die na 1 april 2001 asiel hadden aangevraagd, vervolgens waren afgewezen en uiteindelijk op straat waren beland. Een nieuwe generatie, die niet uitgezet kon en wilde worden, die opgesloten zat in de gevangenis die Nederland heet en die naar vrijheid en menswaardigheid snakte.

Dat het niet ging om een eenmalige vluchtelingenactie, bleek al snel. Eind november werden achttien Somaliërs vanuit het azc in Ter Apel op straat gezet. Ze bouwden daarop demonstratief voor de deur van het azc een tentenkamp, dat deed denken aan het begin van de Occupy-beweging. De vluchtelingen eisten toegang tot onderdak, eten, inkomen, kortom: tot een menswaardig bestaan. Doorbraak had in het noorden nauwelijks leden, waardoor het voor ons helaas niet haalbaar was om de actie flink te ondersteunen. Wel gaven we zoveel mogelijk bekendheid aan de tentenkampstrijd, wat we ook in het vervolg zouden blijven doen. Dit eerste actiekamp, dat nog maar door weinigen werd ondersteund, werd al snel ontruimd. De vluchtelingen werden door de overheid op een geniepige manier in de val gelokt en opgepakt. Maar ze bleken goed georganiseerd, en lieten niet met zich sollen. Met een actie in Utrecht klaagden ze de staatsrepressie aan. De VOS-activisten bleken niet bevreesd om de confrontatie met de staat aan te gaan. We hadden grote bewondering voor hun moed en doorzettingsvermogen.

Lucifer

Eind december volgde een nieuw tentenkamp, weer in Ter Apel. De overlevingsstrijd van vluchtelingen ging door en daarom gingen ook hun tentenkampen door. De IND en de rest van het staatsapparaat waren voorlopig nog niet van hen af, dat was wel duidelijk. Sterker nog, we kregen langzamerhand de indruk dat de tentenkampstrijd wel eens van lange adem zou kunnen zijn. We raakten geïnspireerd door hun strijdbaarheid, die in Ter Apel en omgeving opzien baarde en beleidsmakers in Den Haag verontrustte. Een enigszins in de buurt wonend Doorbraak-lid bezocht het kamp en bracht wat spullen voor de verkleumde vluchtelingen mee. Dit keer leidde de actie niet tot arrestatie, maar tot een aanbod van de autoriteiten. Voorlopig hadden de vluchtelingen weer onderdak. Een paar maanden later, in mei 2012, viel de opstand van de vluchtelingen ook voor hun tegenstanders niet langer meer te ontkennen. Zo’n 65 Iraakse vluchtelingen waren een tentenkamp begonnen, opnieuw op het grasveld voor het aanmeldcentrum in Ter Apel. Het protest werd groter, dreigender en hoopvoller, en kreeg ook veel meer ondersteuning. Het verheugde ons dat niet alleen Somaliërs zich bleken te hebben georganiseerd, maar ook Irakezen. Hoe meer nationaliteiten en hoe meer zelforganisaties bij de tentenkampstrijd betrokken zouden raken, hoe beter.

Vluchthuis in Den Haag. (Foto: Jan Bervoets)
Vluchthuis in Den Haag. (Foto: Jan Bervoets)

We hoopten dat het beleid door de acties meer onder druk zou komen te staan. We wisten dat radicaal-linkse activisten in hun eentje nauwelijks invloed hadden. Maar misschien waren de vluchtelingen zelf, samen met zoveel mogelijk ondersteuners, wel in staat om de beleidsmakers in het defensief te krijgen en uiteindelijk te dwingen om hun uithongeringspolitiek bij te stellen. De tentenkampstrijd sprak tot de verbeelding van veel activisten, waaronder anarchisten en Occupy-ers, omdat de eisen van de vluchtelingen overeenkwamen met hun “geen grenzen”- en “geen mens is illegaal”-visie en omdat de acties open, basisdemocratisch en van onderop waren opgezet. De strijd werkte ook aanstekelijk op andere solidaire mensen, die al langer rondliepen met bezwaren tegen het beleid en daar nu ook iets concreets mee konden doen. De vluchtelingen zorgden zo voor een opleving van activisme en solidariteit. Het kamp groeide snel uit tot tweehonderd vluchtelingen van diverse nationaliteiten en kende op z’n hoogtepunt zelfs meer dan driehonderdvijftig inwoners. De Haagse beleidsmakers probeerden via neponderhandelingen zonder enige inhoud de strijd op een dood spoor te zetten. Maar de afgevaardigden van de vluchtelingen lieten zich niet afschepen. Er lag een eis van onderdak en verblijfsrecht op tafel en ze wensten zich niet te laten wegjagen. Dit is een vluchtelingenopstand die jullie maar beter serieus kunnen nemen, zo gaf hun houding aan.

De steun aan het kamp groeide uit tot een ongekende omvang. Niet alleen steun- en actiegroepen en andere belangenorganisaties, maar ook steeds meer individuen uit alle hoeken en gaten van de samenleving, wit en zwart, man en vrouw, meldden zich om een bijdrage te leveren. Doorbraak riep op om spullen te brengen en geld over te maken. Wat kunnen we nog meer doen, vroegen we ons af. Hoeveel menskracht hebben we, hoeveel tijd? Als we er meer energie in willen steken, kunnen we dat dan wel waarmaken, gezien de grote afstand tussen Ter Apel en verreweg de meeste Doorbraak-leden? Net toen we op het punt stonden om onze solidariteit meer vorm te geven, maakten de autoriteiten het kamp met de grond gelijk. Zoals zoveel anderen waren we woedend. Maar dit was niet het einde van de strijd. De vluchtelingen gingen die zomer door met een tentenkamp voor de ingang van het IND-kantoor in Den Bosch en met acties in Arnhem, Zwolle, Grave en Heerlen. Een paar Doorbraak-activisten bezochten de actie in Den Bosch, gaven de vluchtelingen wat spullen en maakten later ook nog geld over voor de gehuurde wc’s. De protesten bleken zich over het hele land te verspreiden. Alsof iemand een lucifer bij wat droog hout had gehouden, waardoor een vuur was opgelaaid dat niet makkelijk meer te blussen was.

Infrastructuur

Na opnieuw een tentenkamp in Ter Apel, na de zoveelste ontruiming en na een kamp bij het gemeentehuis in Sellingen, vlakbij Ter Apel, volgde er een ontwikkeling die voor de bijdrage van Doorbraak aan de strijd ingrijpende gevolgen had. De tentenkampacties sloegen namelijk over van het noorden en oosten naar het westen. In september begonnen Iraakse vluchtelingen een tentenkamp vlakbij station Den Haag Centraal. Ze wilden zo dicht mogelijk in de buurt van de macht komen, daar waar de regering, het parlement en de ministeries beslisten over hun leven, daar waar de uithongeringspolitiek werd uitgedacht en de deportatiemachine op gang werd gehouden. De Irakezen kwamen in contact met activisten van Anti-Fascistische Aktie (AFA), en samen met andere ondersteuners bouwden ze, ondanks veel tegenwerking van de gemeente Den Haag, een actiekamp op.

Voor Doorbraak bood dit nieuwe kamp meer mogelijkheden tot ondersteuning, omdat flink wat actieve leden in Zuid-Holland wonen, vooral in Leiden. Maar we moesten ons wel eerlijk afvragen in hoeverre we medeverantwoordelijkheid voor de infrastructuur van het kamp zouden kunnen dragen. We waren ervan doordrongen hoezeer we meegezogen zouden kunnen worden, als we ons eenmaal volledig zouden gaan storten in de hele gang van zaken in en om het kamp. Konden we dat opbrengen? Wilden we dat ook, gezien onze andere activiteiten, waaronder de tijdrovende campagne tegen dwangarbeid die inmiddels vooral in Leiden op stoom was gekomen? We spraken af dat twee Doorbraak-activisten zich meer op de voorgrond met het kamp zouden gaan bezighouden. Zij stonden meer in de frontlinie, legden contacten met de vluchtelingen en hielpen mee met de opbouw van het kamp. Op de achtergrond waren andere Doorbraak-activisten actief die met name artikelen schreven over de ontwikkelingen op en rond het kamp en feedback gaven aan de twee Doorbrakers in de frontlinie. Verder riep Doorbraak weer op om spullen langs te brengen en geld te geven, wat we zelf in de loop der tijd ook af en toe deden.

Middenklasse

We zagen voor onszelf vooral een rol weggelegd bij het vermaatschappelijken van de strijd, bij het kweken van goodwill en het stimuleren van solidariteit met de vluchtelingen. Die strijd diende zich niet geïsoleerd en anoniem in de marge van de samenleving af te spelen, maar moest de maatschappij worden ingetrokken. Daarom begonnen we een steunverklaringsactie. Door een digitale steunverklaring in te sturen konden organisaties en individuen zich solidair verklaren met de strijd van de vluchtelingen van het Haagse tentenkamp, dat inmiddels “Recht op bestaan” heette en ook de beschikking had over een eigen website en een Facebook-pagina.

Kort na Den Haag ging ook in Amsterdam een tentenkamp van start. Dat leidde al snel tot grotere bekendheid en ook meer steun. De Haagse vluchtelingen organiseerden voortdurend acties bij onder meer de Tweede Kamer en de IND. De tentenkampstrijd werd een begrip, een hot item. De publiciteit nam toe, ook in mainstream media, en velen voelden zich erbij betrokken. Maar de grotere bekendheid had ook een schaduwzijde. Als van de strijd van onderop voldoende dreiging uitgaat, dan komen vroeger of later middenklassekrachten los die erop zijn gericht om die strijd in te kapselen, af te zwakken en om te buigen. Historisch gezien is dat steeds de rol van de sociaal-democratie geweest, die het belang van staat en kapitaal diende door de arbeidersbeweging onder controle te brengen en arbeiders zoveel mogelijk te integreren in het kapitalisme. Bij vluchtelingenstrijd van onderop valt een vergelijkbaar proces te zien, waarbij niet alleen sociaal-democraten, maar ook mensen uit humanitaire en christelijke kringen er als de kippen bij zijn om zich ermee te gaan bemoeien. Dat valt niet te voorkomen. Sterker nog, als zoiets bij strijd van onderop niet plaatsvindt, dan is die strijd niet krachtig en dreigend genoeg, zo zou je kunnen zeggen. Altijd loopt zo’n gevecht het risico dat welgestelde leden van de middenklasse de boel komen kapen, zich de leiding of het woordvoerderschap van de actie of campagne toeëigenen, en zich met een dubbele pet op tussen de vluchtelingen en de overheidsdienaren nestelen. De rol die ze spelen, blijft vaak vaag en ondoorzichtig. Nu eens spreken ze met de ene pet op, dan weer met de andere. De sterkte van de strijd hangt voor een belangrijk deel af van het vermogen van de vluchtelingen om deze middenklassers het nadeel van de twijfel te geven en zich niet af te laten brengen van de weg die ze ingeslagen zijn. Natuurlijk kunnen ze de middenklassers instrumenteel gebruiken, maar dat blijft altijd een risico. Het is een van de lastigste vraagstukken in de strijd: wie kan voldoende vertrouwd worden.

Spanningsveld

Helaas werden beide tentenkampen enkele maanden later op een schandalige manier ontruimd. Maar de vluchtelingen en hun ondersteuners wisten van geen wijken. Ze namen hun intrek in kerken die voor dat doel werden gekraakt. Het paste in de sfeer van de strijd dat die kerken niet werden aangeboden, maar moesten worden veroverd. Als de tentenkampvluchtelingen vanuit de bovenlaag van de samenleving na veel mitsen en maren onderdak kregen aangeboden, dan betrof het steeds een flutaanbod onder de smerige voorwaarde van “vrijwillige terugkeer” naar hun landen van herkomst. Daar moeten ze het dus niet van hebben. Ze moeten blijven vertrouwen op eigen kracht en inzicht. En ze moeten de regie over hun eigen strijd niet uit handen geven. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan, want hoe meer individuen en organisaties zich met de vluchtelingenstrijd bemoeien, hoe meer risico er is dat die strijd verwatert en doodloopt. Maar zonder de kans op meer steun aan te grijpen, kunnen de vluchtelingen de strijd niet winnen. Dat is het spanningsveld: meer bemoeienis met de strijd biedt zowel een risico als een uitdaging.

Demonstratie op 23 maart 2013 in Amsterdam. (Foto: Jan Kees Helms)
Demonstratie op 23 maart 2013 in Amsterdam. (Foto: Jan Kees Helms)

Die spanning werd zeker voelbaar in de aanloop naar de landelijke demonstratie op 23 maart in Amsterdam, waar zo’n tweeduizend mensen aan deelnamen. Tijdens die actie kregen ook behoorlijk wat politici een podium aangeboden om hun zegje te doen over het keiharde beleid, dat mede door hun eigen partijen tot stand is gekomen. Ze lieten het na om kritische noten te kraken en bleken de vluchtelingen in feite nauwelijks iets te bieden te hebben. Dat zagen radicaal-linksen al lang van tevoren aankomen. Maar voor Doorbraak betekent zoiets niet dat vluchtelingen en hun ondersteuners zich dan maar afzijdig moeten houden van de parlementaire politiek. Er is voor vluchtelingen weinig keuze. Ze moeten overleven, willen eten, hebben een dak boven hun hoofd nodig, en verlangen naar een menswaardig bestaan. Niet als abstract idee, maar als concrete behoefte. Niet over een paar jaar, maar hier en nu. Ondersteuners kunnen hen dat nauwelijks bieden. Daarom zoeken ze de parlementaire politiek op. Niet omdat het voor dakloze en rechteloze vluchtelingen zo leuk is om een kopje thee te drinken en te keuvelen met parlementariërs, waarna ze weer de straat op worden gestuurd. Maar omdat het nodig is, omdat er kansen moeten worden gecreëerd, omdat het blijkbaar niet anders kan, in elk geval nu niet. Omdat er ergens een oplossing vandaan moet komen, hoe en waar dan ook.

Grotere gevestigde organisaties zijn door de vluchtelingenstrijd van de laatste twee jaar links ingehaald. Ze stonden erbij, keken ernaar en bleven lange tijd afzijdig, totdat er wat te halen viel. Totdat ze hun eigen agenda konden inbrengen en hun spel met de dubbele pet konden gaan spelen. Ze hadden zich in het verleden al lang en breed neergelegd bij de fundamenten van het beleid en leverden alleen nog maar wat detailkritiek. VluchtelingenWerk, INLIA, Kerk In Actie, Amnesty International, geen enkele van dit soort ngo’s, die hun mond vol hebben over de mensenrechten, ging in het openbaar pal achter de eisen van de vluchtelingen staan. En ze waren zeker niet dag en nacht in de tentenkampen en de gekraakte kerken te vinden om bergen werk te verzetten, acties voor te bereiden en moedig de arrogantie van de macht te trotseren, zoals dat gold voor AFA-activisten, krakers, andere linksen, solidaire buurtbewoners en anderen die voor de vluchtelingen partij kozen en bleven kiezen. De ngo’s hebben te maken gekregen met een plots omhoog geschoten fundamentele kritiek op het beleid, kritiek die letterlijk op straat is komen te liggen, brutaal, ongezouten, onverzettelijk, kritiek die niet langer in het verdomhoekje gestopt kan worden. Ze proberen bij de strijd aan te haken, soms uit een soort betrokkenheid, maar vaker met de inzet om de vluchtelingen te ontmoedigen, om hen ertoe aan te zetten om de strijd maar op te geven en “vrijwillig” terug te keren. Het aanklampen en aanpappen gaat de ngo’s, de politici en al die andere hotemetoten slecht af. Want daarvoor is de kloof te groot tussen de uitgehongerde onderkant en de weldoorvoede bovenlaag van de samenleving. Daarvoor is de confrontatie te heftig tussen enerzijds de politieke partijen en belangenorganisaties die een bijdrage leveren aan de migratiebeheersing, en anderzijds de vluchtelingen die daar het slachtoffer van zijn.

Hongerstaking

De geest van strijd van onderop, zoals die de harten en hoofden van vluchtelingen en hun ondersteuners inmiddels heeft doordesemd, die fighting spirit met een houding van onverzettelijkheid, het vertrouwen op eigen kracht en de principes van zelforganisatie, basisdemocratie, collectiviteit, autonomie, de regie van de strijd in eigen hand houden, alert blijven op wie je vrienden en wie je vijanden zijn, en eerst zien en dan geloven, dat allemaal is inmiddels ook overgeslagen naar vluchtelingen die zitten opgesloten in uitzetgevangenissen. Daar zitten ook vluchtelingen vast die eerder deelnamen aan de tentenkampstrijd. De strijd buiten wordt dus binnen voortgezet, onder nog zwaardere omstandigheden, met veel minder mogelijkheden en middelen, en zonder het beetje vrijheid dat vluchtelingen buiten de gevangenis in elk geval nog hebben. Dat bleek op 5 mei, toen het No Border Netwerk een solidariteitstour hield langs drie detentiecentra en contact kon leggen met opgesloten vluchtelingen die in hongerstaking bleken te zijn gegaan. Die hongerstaking groeide uit tot een collectieve actie in meerdere gevangenissen waar op z’n hoogtepunt meer dan honderd vluchtelingen aan meededen. Een aantal van hen ging zelfs in dorststaking. Als een uiterst wapen zetten ze hun eigen lichaam en leven in om een menswaardig bestaan af te dwingen.

Opnieuw waren het radicaal-linkse activisten, met name uit de hoek van het No Border Netwerk, de Werkgroep Deportatieverzet en Occupy, die het voortouw namen tot solidariteit met en steun aan de strijdende vluchtelingen. Ze onderhielden dagelijks telefonisch contact met hen en organiseerden lawaaidemonstraties bij de detentiecentra. Ook brachten ze verhalen van de vluchtelingen naar buiten, vol aanklachten tegen het gevangenisregime, tegen gevangenisbewakers die hen aan de lopende band treiterden en mishandelden, en tegen het systematisch martelen door vluchtelingen die al dagen niet hadden gegeten en gedronken, af te zonderen in kale en ijskoude isoleercellen. Zo hoopte de staat het verzet de kop in te drukken. Maar de weerbaarheid en het doorzettingsvermogen van de gevangenen bleek aan het ongelooflijke te grenzen. Binnen en buiten de gevangenis zijn de strijdende vluchtelingen nauwelijks klein te krijgen.

Zoals bij de strijd buiten, bemoeiden grote gevestigde belangenorganisaties zich ook met de honger- en dorststaking binnen. Terwijl de gevangenen niet minder dan de volle vrijheid eisten, en wel hier en nu, zetten welgestelde middenklassers hun dubbele pet van mede- en tegenstander weer eens op. In plaats van te pleiten voor afschaffing van alle vormen van vrijheidsberoving waaraan de staat zich ten opzichte van mensen zonder verblijfsrecht schuldig maakt, ging menig ngo zich hard maken voor een andere vorm van “toezicht houden” op de vluchtelingen of voor een kortere termijn van opsluiten. Maar vluchtelingen hunkeren er niet naar om drie maanden in een cel te zitten, in plaats van zes. Ze wensen geen elektronische enkelband waarmee de staat hen in de gaten kan houden. Ze verwerpen “de vrijheidsbeperkende locaties”, verhullend taalgebruik waarmee alleen maar een soort semi-gevangenissen wordt aangeduid. Ze willen niet langer meer onder controle van de staat staan. Ze willen hun eigen leven kunnen bepalen. En daarom vechten ze voor vrijheid en menswaardigheid, in dit land. Want ze zijn hier en ze blijven hier.

Harry Westerink