Vergeten slachtoffers van een koloniale oorlog

Cover.
Cover.

Het officiële regeringsstandpunt over “de politionele acties” in Indonesië wordt steeds onhoudbaarder. Al decennialang wordt beweerd dat er weliswaar “excessen” zouden hebben plaatsgevonden, maar als geheel zou deze koloniale oorlog niet verkeerd zijn geweest. Bijna honderdduizend Nederlandse mannen, bijna allemaal dienstplichtigen, werden vlak na de Tweede Wereldoorlog een nieuwe oorlog ingestuurd. Duizenden weigerden dat of probeerden zich er op andere wijze doelbewust aan te onttrekken. Over hen gaat het boeiende boek “De Indië-weigeraars, vergeten slachtoffers van een koloniale oorlog”, geschreven door Antoine Weijzen. Nu steeds duidelijker wordt dat het ging om een structureel zeer gewelddadige oorlog met oorlogsmisdaden, moet ook maar eens worden erkend dat de Indonesië-weigeraars het bij het rechte eind hadden. Dat vindt ook Weijzen, waarbij hij veel aandacht geeft aan de psychologische strijd die werd gevoerd.

Officieel vochten de Nederlandse militairen om de Indonesische bevolking te helpen tegen geweld plegende “onruststokers” en “extremisten” die op 17 augustus 1945 de onafhankelijkheid van Indonesië hadden uitgeroepen, onder leiding van Soekarno. Maar Weijzen benoemt in zijn boek nuchter dat de regering de opbrengsten uit de kolonie noodzakelijk achtte voor de wederopbouw van Nederland. En daar ging het om.

Schisma

Die onafhankelijkheidsverklaring maakte een vooroorlogs schisma in de Nederlandse politiek zeer concreet. Voor de oorlog waren de communisten, andere radicaal-linksen en een deel van de sociaal-democratische SDAP voor onafhankelijkheid van de kolonie. Rechts daarentegen hanteerde de slogan “Indië verloren, rampspoed geboren”. Velen meenden op grond van superioriteitsdenken dat de Indonesiërs nog lang niet toe waren aan een onafhankelijk land. Maar zij werden daar in 1945 ineens wel mee geconfronteerd.

In die tijd vormde de PvdA met de KVP de regering-Drees, die verantwoordelijk was voor de oorlog tegen Indonesië. De PvdA en ook de CPN waren tegen dienstweigering en desertie, maar binnen beide partijen bestond veel verzet tegen het Indië-beleid en de troepenzendingen. Zeker ook door de Koude Oorlog kwamen beide uit de SDAP voortgekomen partijen fel tegenover elkaar te staan. De communisten legden met concrete voorbeelden van onrechtvaardigheden, waar ook veel sociaal-democraten zich kritisch over uitlieten, vaak de vinger op de zere plek van de PvdA. Maar met name de leiding van die partij beschuldigde de CPN dan van het volgen van de totalitaire Sovjet-Unie. Dat argument was kennelijk afdoende om de koloniale terreur dan maar door te zetten.

Moed

Na de nazi-bezetting van Nederland was het voor veel Indonesië-weigeraars onverteerbaar dat ze ertoe werden verplicht om een ander land bezet te gaan houden. Om de bevolking te laten instemmen met de koloniale oorlog, trok de regering allerlei propagandamiddelen uit de kast. Men stelde Soekarno daarbij voor als een soort Mussert van de NSB. Zo moesten bijna honderdduizend “gezonde vaderlandslievende” militairen in de beeldvorming worden neergezet als de good guys.

Weijzen geeft terecht veel aandacht aan de psychologische processen die de weigeraars doormaakten. En aan het psychologische geweld dat de staat uitoefende om de weigeraars toch zover te krijgen dat ze naar Indonesië zouden gaan. Zij werden afgeschilderd als onderontwikkelde boerenjongens die door de communisten op het foute pad zouden zijn gebracht. In werkelijkheid was juist veel moed nodig om tegen de grote psychische, sociale en juridische druk in te besluiten om te weigeren en om dat vol te houden. Weijzen opent zijn boek dan ook met het bekende gedicht van Remco Campert: “Verzet begint niet met grote woorden”. De onrust die de weigeraars binnen de krijgsmacht veroorzaakten, werd bestreden door hen zo hard mogelijk aan te pakken.

Openlijke politieke dienstweigering

Relatief veel weigeraars kwamen uit de noordelijke provincies (maar in absolute aantallen kwamen de meesten uit Rotterdam en uit Amsterdam en de Zaanstreek). Weijzen verklaart dat uit de in het noorden gevoerde en veelal door Domela Nieuwenhuis geïnspireerde klassenstrijd, waardoor velen een kritische houding hadden ten opzichte van bazen en andere machthebbers. De weigeraars beseften maar al te goed dat openlijke politieke dienstweigering minstens vier jaar gevangenisstraf zou opleveren. Velen gaven daarom andere motieven voor dienstweigering op. Uit een overzicht van 1.271 weigeraars is slechts 2,6 procent ingedeeld bij “politieke bezwaren”. Wie niet werd erkend als dienstweigeraar en bleef weigeren, werd als deserteur bestempeld.

Weijzen geeft wat voorbeelden van politieke weigeraars. Zoals de Nederlandse vredestichters, min of meer anti-militaristische christenen onder leiding van J.W. Pootjes. Zij beriepen zich op de Grondwet. Uitzending naar Indonesië tegen de wil van de soldaat zou ongrondwettig zijn, omdat Nederland niet meer in oorlog was. Voorafgaand aan de eerste troepenzending in september 1946 werd de minister bedolven onder verzoekschriften “geheel in de lijn van Pootjes” om vrijgesteld te worden van militaire dienst in Indonesië. Daarop diende de regering doodleuk een verzoek in om de Grondwet te wijzigen, wat in 1947 lukte. Pootjes gaf echter niet op, waarna hij en een weigeraar bij een inval in zijn huis werden opgepakt. Er werd vier jaar gevangenisstraf tegen hem geëist, als “generale preventie tegen uitlokking van desertie”. Ook werd er een psychiatrisch onderzoek gelast. Pootjes dook onder. In zijn huis, waar tijdens de Tweede Wereldoorlog dertien mensen ondergedoken hadden gezeten, werd hij in augustus 1949 opnieuw gearresteerd. Hij kreeg in oktober 1950 wegens uitlokking van desertie en majesteitsschennis een jaar gevangenis en drie jaar “aanwijzingen opvolgen van de Centrale vereniging van de belangen van geestelijk gestoorden”.

Een vader van een weigeraar, die aanhanger van Domela Nieuwenhuis was, liet het militair gezag weten dat hij trots was op zijn weigerende zoon: “Wie het militarisme steunt, al is het maar door te zwijgen, is medeschuldig aan de gruwelen van de oorlog”. De militaire leiding concludeerde daarop: “Het begrip ‘vaderland’ zegt de vader kennelijk niets, alhoewel hij geen vegetariër is”. Weijzen toont in het boek aan dat het militair gezag en de rechtspraak werd gedomineerd door een nationalistische conservatieve sfeer.

De CPN-aanpak

De groep anti-koloniale weigeraars werd vooral ondersteund door de CPN en aanverwante organisaties, zoals het Algemeen Nederlands Jongeren Verbond (ANJV). In Amsterdam en de Zaanstreek was deze beweging vrij sterk. Jan Maassen verspreidde tijdens de Tweede Wereldoorlog de CPN-krant De Waarheid. Hij werd in 1949 opgeroepen voor militaire dienst. Als dienstplichtig militair verspreidde hij pamfletten tegen de koloniale oorlog en nam hij in uniform deel aan demonstraties. Na het inschepingsverlof keerde hij pas terug toen het schip al naar Indonesië was vertrokken. Hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. Een paar jaar geleden heeft Maassen overigens nog geprobeerd om gerehabiliteerd te worden en dus eerherstel te krijgen. Dat werd uiteindelijk geweigerd door de Hoge Raad.

Ook Piet van Staveren kwam uit een communistisch nest. Hij had contact met Indonesische en Nederlandse groepen die zich tegen de koloniale oorlog verzetten. Hij deserteerde in 1947 van zijn post en werd ruim vijftien maanden later door de marechaussee opgepakt. Hij kreeg maar liefst zeven jaar gevangenisstraf. Volgens het vonnis had hij “op schromelijke wijze zijn plichten jegens het vaderland verzaakt door te deserteren en zich vervolgens twee jaar schuil te houden, terwijl de andere Nederlandse militairen in Indonesië onder veelal gevaarlijke omstandigheden zeer behoorlijk hun dienstplicht hebben vervuld”. De CPN heeft veel moeite gedaan om gratie voor Van Staveren te krijgen, maar dat bleek tevergeefs. Nog in april 1952 wees de minister het gratieverzoek af: “Mij dunkt dat wij daaraan niet zo veel woorden hoeven te besteden”. Na zijn vrijlating werd hij in zijn woonplaats feestelijk ingehaald.

De inlichtingendiensten vreesden felle communistische acties tegen de eerste troepenzending in september 1946. Dit bleek wel mee te vallen, of eigenlijk: tegen te vallen. De door de CPN gedomineerde vakbond EVC organiseerde korte tijd een staking in de haven. En er waren een paar demonstraties tegen de troepenzending, omdat de koloniale oorlog veel geld aan de wederopbouw zou onttrekken. Steeds duidelijker bleek dat de politieke en militaire machthebbers de CPN wilden verbieden, wat mede leidde tot een verandering van de opstelling van de CPN tegenover dienstweigeraars. Aanvankelijk organiseerde de aan de CPN gerelateerde Nederlandse Vrouwenbeweging onderduikadressen en voedselbonnen voor weigeraars, en via de EVC zelfs werk. Eind 1947 verscheen plots de CPN-instructie dat alle onderduikers zich moesten melden in Schoonhoven, de militaire verzamelplaats voor Indonesië-soldaten. In het leger zouden klassenbewuste soldaten hun collega’s juist duidelijk kunnen maken hoe fout de oorlog in Indonesië was, in plaats van zelf drie jaar in de bak te gaan zitten. Aldus de ommezwaai van de CPN, die niet geheel onterecht bang was voor een partijverbod en voor inbeslagname van al haar bezittingen, wegens voortzetting van de steun aan de weigeraars. Maar zouden de gezagsdragers door deze koerswijziging voldoende zijn gerustgesteld? Ella Hazenberg Kooiman bijvoorbeeld bleef doorgaan met het verzorgen van onderduikadressen en werd uiteindelijk ontheven van haar functie als penningmeester van het ANJV.

Fikse straffen

Waar kwamen de Indonesië-weigeraars terecht? Veroordeelde weigeraars werden opgesloten in fort Ruigenhoek bij Utrecht en in kazerne Damsterdiep in Groningen. Eerst werden ze bij elkaar gebracht in de Havenkazerne van Schoonhoven, waar de weigeraars werden opgedeeld in groepen. Zo was er een groep die onder grote druk uiteindelijk toch bereid bleek om naar Indonesië te gaan en daarom een stoomcursus van drie weken kreeg. De overigen werden onderworpen aan een zeer streng militair regime: zes dagen in de week psychische en fysieke testen. Er werd gedreigd met straffen van zeven tot vijftien jaar.

Na twaalf weken Schoonhoven begon het tribunaal, waar de weigeraars werden geconfronteerd met vooroordelen, standsbesef en bijbehorende politieke voorkeuren van aanklagers en rechters, zo blijkt uit rechtbankdocumenten en militaire tijdschriften. Hetzelfde gold voor de psychiaters en andere schakels in het systeem van troepenzendingen. De aanklacht, het pleidooi en zelfs de uitspraak was standaard. Men deed dertig zaken in vijf uur. Tweeënzeventig procent van de vonnissen ging over ten onrechte voor “de tropen” goedgekeurde weigeraars. Zij kregen een tot twee jaar gevangenisstraf. Wie voor de militaire dienst was goedgekeurd en bleef weigeren, kreeg drie tot vier jaar gevangenisstraf. Gratie of strafvermindering werd niet toegekend, want de weigeraars dienden minstens zo lang hun straf uit te zitten als de soldaten uit hun onderdeel die in Indonesië waren. Pas na december 1949, toen Nederland de onafhankelijkheid erkende, konden de weigeraars ook gratie of strafvermindering krijgen. Maar alleen als ze bereid zouden zijn om hun mening te herzien en alsnog in dienst te gaan. Dat werd van geen enkele andere groep gevangenen geëist, zelfs niet van “politieke delinquenten” als NSB-ers.

Omdat in 1949 steeds duidelijker werd dat de oorlog verloren zou gaan, nam het aantal weigeraars sterk toe. In augustus 1949 keerden in de kazerne Steenwijk 232 militairen niet terug van verlof. De helft daarvan werd niet gepakt. Kolonel Sluyter werd als bullebak ingezet. Hij bepaalde dat weigeraars zonder verdere rechtspraak moesten worden ingescheept. Dat leidde tot een opstand in Schoonhoven door een deel van de weigeraars, waarbij het er zo ruig aan toe ging dat bewakers wegvluchtten. De krijgstucht moest en zou worden afgedwongen. Op 28 oktober 1949, twee maanden voor de erkenning van de onafhankelijkheid, werden er nog zevenhonderd soldaten, waaronder ruim tweehonderd weigeraars, door het ministerie verplicht om zich in te schepen.

De keiharde handelswijze tegen de Indonesië-weigeraars en het dedain waarmee ze werden weggezet, maakte deel uit van het koloniale systeem dat in Indonesië nog veel meer slachtoffers maakte. Weijzen geeft een stem aan deze weigeraars, die nog steeds geen eerherstel hebben gekregen, terwijl militairen die in Indonesië oorlogsmisdaden begingen en degenen die daartoe opdracht gaven, nooit voor de rechter zijn gekomen.

“De Indië-weigeraars, vergeten slachtoffers van een koloniale oorlog”, Antoine Weijzen. Uitgeverij: Omniboek, € 19,50. ISBN: 9789401905930.

Jeroen Breekveldt