Verwar solidariteit niet met empathie!
Sommigen van ons ‘waren’ vorige week Charlie. Of we waren juist Ahmet. Of zouden we toch niet beter allemaal Nigerianen zijn, op dit moment? Vorige zomer waren we toch ook “allemaal Palestijnen”, en een paar maanden terug nog kregen we allemaal geen lucht. Nieuw is deze uitingsvorm van betrokkenheid bij de slachtoffers van geweld of onderdrukking zeker niet – waren de Parijse studenten in mei ’68 niet allemaal “Duitse Joden”? – maar het heeft er alle schijn van dat de immens populaire “je suis”-slogan deel uitmaakt van een bredere ontwikkeling. Meer dan tevoren lijken we ons ook met die slachtoffers te willen vereenzelvigen. Het volstaat niet langer om slechts “solidair” te zijn met anderen; nee, we zijn die anderen. We voelen hun pijn en begrijpen hun lijden!
This text in English |
En dus weten we nu allemaal wat het betekent om een moslimjongere te zijn uit een Franse banlieue, of een zwarte persoon uit een Amerikaanse voorstad. We geven uitdrukking aan ons inlevingsvermogen door lijk te spelen op een “die-in” tegen racistisch politiegeweld of een bombardement op Gaza. Dat velen van ons het oorlogsgeweld niet uit de eerste hand kennen, of nog nooit in een banlieue zijn geweest, doet niets af aan die oprechte gevoelens van empathie.
Op zichzelf is een beetje gezonde meevoelendheid natuurlijk alleen maar prijzenswaardig en ik twijfel geen moment aan de oprechtheid van dit soort uitingen. Maar wat we vandaag meer dan eens nodig hebben, is een sterk gevoel van solidariteit – het vermogen om ons te verenigen in wederzijdse verbondenheid en verantwoordelijkheid. En hoewel ze vaak in één adem worden genoemd, zijn empathie en solidariteit niet helemaal hetzelfde. Sterker nog: échte solidariteit kan ook beperkt worden door een teveel aan inlevingsvermogen.
Allereerst: feitelijke ongelijkheid is niet noodzakelijk een belemmering voor solidariteit. Om met elkaar op te trekken in de strijd tegen onrecht of voor een andere samenleving hoeven we niet per se hetzelfde vertrekpunt te hebben. Solidair zijn vooronderstelt helemaal niet dat we hetzelfde zijn of dat we iedere ervaring delen. Natuurlijk is het zaak om dan vervolgens – juist als uiting en ter bestendiging van die solidariteit – zoveel als mogelijk de bestaande ongelijkheid tussen ons uit de wereld te helpen. Bijvoorbeeld door in onze eigen organisatiestructuren te compenseren voor de privileges die een deel van ons op basis van “ras”, klasse of gender in deze samenleving geniet. Of door onze middelen te herverdelen. Of door te accepteren dat de meeste stemmen niet altijd gelden, en juist minderheden soms het laatste woord moeten hebben.
Maar juist dáárom moeten we eerst erkennen dat er wel degelijk sprake is van ongelijkheid. Dat jouw ervaringen niet de mijne zijn. Dat sommigen van ons zijn geprivilegieerd ten opzichte van anderen, vaak zelfs zonder dat ten volle te beseffen. En dus ook dat een witte nooit – nooit! – precies kan weten wat het betekent om in deze samenleving op te groeien als zwarte, dat een man nooit helemaal kan bevatten wat seksisme is, of dat je als middenklasser maar moeilijk kan begrijpen hoe het leven eruit ziet zonder de wetenschap dat er uiteindelijk altijd wel een vangnet zal zijn. Empathie biedt op al die vragen geen antwoord. Het vooronderstelt dat “jouw pijn” ook door kan gaan voor “mijn pijn”. Dat ik kan voelen wat jij voelt. En dus dat ik erover mee kan praten: ik ben als jij – “Je suis…” [vult u maar in op de stippellijntjes]. Maar dit sluit onze ogen voor het feit dat we nooit weten wat het is om die ander te zijn, dat we nu eenmaal radicaal verschillende ervaringen hebben – en dat dit juist deel is van het probleem.
Ten tweede: empathie is in essentie, paradoxaal genoeg, vaak egocentrisch. Immers: wanneer men er vanuit gaat deel te kunnen hebben aan het lijden of de woede van een ander, projecteert men vooral het eigen begrip van dat lijden op de ander. Een goed voorbeeld is het hoogoplopende maatschappelijke conflict in Nederland rond Zwarte Piet. Veel goedbedoelende witten zijn ervan overtuigd dat deze racistische karikatuur “kwetsend” zou zijn voor zwarte mensen. Maar daarmee verliest men uit het oog dat heel veel zwarten weigeren om hun verzet tegen dit stereotype te framen in termen van “kwetsuur”. Dat wil zeggen: als men daar überhaupt al weet van heeft, natuurlijk, want in het ‘publieke debat’ kwamen tot nu toe voornamelijk – al dan niet zeer meelevende – witte mensen aan het woord. Empathie vooronderstelt dat de ander kan en wil voldoen aan het beeld dat wij van haar/hem hebben. En niet zelden is dat beeld bijzonder denigrerend: dat van een zwakke of weerloze die onze hulp nodig zou hebben.
Bovendien, ten derde: empathie is niet alleen egocentrisch, maar kan zelfs bijzonder egoïstisch zijn. De vooronderstelling is dat het ook altijd over mij kan gaan. Dat het teweeggebrachte leed ook mij treft (ik voel immers mee!). Maar vaak gaat het helemaal niet over mij: ik ben geen Algerijns-Franse smeris of moslimjongere. Ik word niet regelmatig lastig gevallen door de politie of zonder reden gefouilleerd. En ik behoor ook niet tot een minderheid die voortdurend publiekelijk wordt beschimpt, bespot en gecriminaliseerd. De pretentie dat het onrecht waardoor sommigen worden getroffen, betrekking heeft op iedereen, haalt vaak juist de angel uit het protest. Zie bijvoorbeeld hoe in de VS de slogan “black lives matter” langzaam is geherformuleerd tot “all lives matter”. Leuk en aardig al die inclusiviteit, maar de aanvankelijke boodschap was juist dat in de praktijk niet alle levens even zwaar wegen! Dit protest ging over zwarte Amerikanen en het racistische (politie)geweld waarmee ze dagelijks worden geconfronteerd. Daar moet je als niet-zwarte medeburger zeker solidair mee zijn, maar dan wel zonder te doen alsof het ook over jou gaat. Punt is immers: dat is nu net niet zo, en juist dát zou de basis moeten zijn voor solidariteit.
Tot slot: een teveel aan empathie kan, zoals men dat met een mooi Engels woord zegt, ook heel “disempowering” zijn. Het leidt dan niet tot gezamenlijke tegenmacht om verandering af te dwingen, maar wentelt zich in lijdzaamheid. Terwijl solidariteit juist moet gaan om het smeden van banden die ons sterker maken en ons helpen om onze eisen kracht bij te zetten. Solidariteit zou moeten leiden tot een groter vermogen om met de vuist op tafel te slaan. We vragen geen verandering – we eisen het! In dat opzicht heb ik wat moeite met de slogan “Hart boven Hard” van het Vlaamse burgerinitiatef tegen bezuinigingen, hoezeer ik die beweging ook steun en waardeer. Natuurlijk: ik betwist geen moment dat een linkse, solidaire politiek meer – veel meer – empathie vooronderstelt dan het mensonterende neo-liberalisme. Maar linkse solidariteit moet meer zijn dan dat: geen moreel appél aan de rechterzijde of onszelf om “ons hart te laten spreken”, maar een oproep om de handen ineen te slaan en een kering van het tij af te dwingen. Rijke bovenklassers en rechtse politici hoeven zichzelf wat mij betreft niet in de situatie van de onderklasse te verplaatsen. Van mij hoeven ze geen hart te hebben. Zolang ze zich maar gedwongen voelen om te luisteren – of bij voorkeur zelfs om het veld te ruimen.
Verwar solidariteit dus niet met empathie. Beiden zijn misschien hard nodig. Maar wie zich al te gemakkelijk met de ander vereenzelvigt (en dus pretendeert de ander te zijn), verliest uit het oog dat we nu eenmaal leven in een wereld waarin we niet allemaal in dezelfde mate met geweld, onderdrukking en uitbuiting van doen hebben. En dat sommigen van ons geprivilegieerd zijn, ook al hebben ze daar niet voor gekozen. Die wetenschap alleen zou voldoende moeten zijn voor een waarlijk solidaire, linkse politiek.
Mathijs van de Sande
(Dit artikel verscheen eerder op de site van De Wereld Morgen.)