“Vrijwillige terugkeer”-projecten botsen met strijd voor verblijfsrecht
Als vluchtelingen zich van onderop organiseren en de strijd aanbinden met het keiharde migratiebeheersingsbeleid, dan duiken er steevast vroeger of later kerken en christelijke hulporganisaties op die zich ermee gaan bemoeien. Dat is ook het geval bij de protestacties van de vluchtelingen die in Den Haag en Amsterdam tentenkampen opbouwden en na ontruiming daarvan leegstaande kerken in gebruik namen. De christelijke bemoeienis gaat gepaard met het voortdurende risico dat de onverzettelijke autonome strijd van de vluchtelingen voor verblijfsrecht wordt afgezwakt tot een beleefd verzoek van welgestelde middenklassers aan de autoriteiten om tijdelijk onderdak aan de vluchtelingen te geven in afwachting van hun “vrijwillige” terugkeer.
Zeker na de pardonregeling van 2007 hebben veel humanitair en christelijk georiënteerde hulporganisaties voor vluchtelingen zich steeds meer ontpopt tot verlengstuk van de overheid. Her en der valt weliswaar nog wel eens wat kritiek op de laatst doorgevoerde verslechteringen van het beleid te beluisteren, maar in het algemeen is men het eens met de fundamenten ervan en toont men zich ook bereid om mee te werken aan de uitvoering ervan. Strijd voor verblijfsrecht is steeds meer ingeruild voor hulp aan de overheid om vluchtelingen het land uit te werken. VluchtelingenWerk, INLIA en andere hulporganisaties stellen in navolging van de overheid de terugkeerplicht voor vluchtelingen steeds centraler in hun ondersteuningswerk. Projecten voor “vrijwillige” terugkeer zijn als paddestoelen uit de grond geschoten. Van vrijwilligheid is bij dat soort projecten uiteraard geen sprake. Afgewezen en illegaal gemaakte vluchtelingen vallen door de sociale en bestuurlijke uitsluiting tussen wal en schip, waardoor velen zich gedwongen zien om zich te laten deporteren naar landen vol armoede en geweld.
Wie steeds meer tijd en menskracht steekt in terugkeerprojecten, kan steeds minder aandacht geven aan protest tegen het migratiebeheersingsbeleid. Door te kiezen voor hulp aan de overheid bij het uitzetten van vluchtelingen gaan steungroepen zich meer aanpassen aan en vereenzelvigen met de principes van dat beleid. Verzet zal dan ook van onderop moeten komen, van vluchtelingen zelf en van solidaire activisten. Dat verzet is ruim een jaar geleden nadrukkelijker in beeld gekomen met de komst van tentenkampen die ertoe dienen om het beleid aan te klagen en respect en erkenning te eisen. “Wij zijn hier en wij blijven hier”, zo hebben de tentenkampvluchtelingen laten weten. Ze willen niet terugkeren naar hun landen van herkomst, ook niet “vrijwillig”, en vaak kunnen ze dat niet eens, omdat de overheden van die landen daarvoor geen toestemming geven.
Solidariteit
Elke dag voeren mensen zonder verblijfsrecht een overlevingsstrijd. Hun strijd is hun leven, en omgekeerd. Of ze nu in een tentenkamp zitten, in een gekraakte kerk, bij vrienden thuis, of in een opvangplek van een hulporganisatie, steeds gaan ze het gevecht aan om hier te blijven. Ze willen verblijfsrecht en een leven in veiligheid. Dat verlangen hebben de tentenkampvluchtelingen ook in hun strijd centraal gezet. Wie die strijd wenst te ondersteunen, dient zich dan ook achter de eis van verblijfsrecht en erkenning als vluchteling te scharen. Ontegenzeggelijk hebben flink wat humanitair gemotiveerde mensen de afgelopen maanden nuttig werk verricht met het praktisch en materieel steunen van de tentenkampvluchtelingen. Die ondersteuners hebben zich solidair getoond door letterlijk en figuurlijk naast de vluchtelingen te gaan staan. Dat soort steun heeft het leven van de vluchtelingen wat minder zwaar gemaakt. Er is echter niet alleen behoefte aan humanitaire hulp, maar ook en vooral aan het opbouwen van politieke druk en het vergroten van het maatschappelijke draagvlak voor de protesten, dat wil zeggen: voor de eis van verblijfsrecht en de eis van onderdak, zonder dat daarbij de voorwaarde wordt gesteld dat de vluchtelingen moeten meewerken aan terugkeer. Daar wringt echter de schoen bij nogal wat humanitaire hulporganisaties. Hun “vrijwillige” terugkeerprojecten staan in schril contrast met de strijd van de vluchtelingen zelf. Terwijl die organisaties zich ten opzichte van de publieke opinie opwerpen als belangenbehartigers van de vluchtelingen, maken die zelf met hun strijd voor verblijf hier in woord en daad duidelijk dat ze niet willen terugkeren. Zo geven ze in feite de boodschap af dat terugkeerprojecten van hulporganisaties tegen hun belangen ingaan.
De hulporganisaties maken instrumenteel gebruik van de strijd van vluchtelingen die juist niet willen terugkeren. De hulpverleners haken aan bij de strijd van onderop en proberen daarmee hun eigen agenda met uiterst beperkte wensen richting bestuurders en politici door te drukken. Fundamentele kritiek op het migratiebeheersingsbeleid laat men daarbij al snel vallen of wil men zelfs eigenhandig smoren. De roep om verblijfsrecht doet men vaak af als “onhaalbaar” en “niet realistisch”, waarna de vluchtelingen hun uiterst “realistische” strijd en hun ondergrondse bestaan in de illegaliteit tegen wil en dank moeten voortzetten. Met of zonder steun van anderen. Dat zet de hulporganisaties in een merkwaardig daglicht, maakt hun rol nogal dubbelzinnig en roept bij vluchtelingen en linkse activisten wantrouwen op.
Veel verder dan een pleidooi voor tijdelijke opvang en het voorzichtig vragen om “een humane oplossing” komen kerkelijke organisaties veelal niet. De Raad van Kerken bijvoorbeeld stuurde Fred Teeven in november 2012 een slappe brief waarin men “een dringend beroep” deed op de staatssecretaris om “een commissie van wijzen te installeren” die hem zou moeten gaan adviseren, en om de vluchtelingen in de winter in elk geval niet buiten te laten doodvriezen. Verder dan dat ging de raad niet, wat tekenend is voor het gebrek aan scherpte, moed en solidariteit in kerkelijke kringen. Wie verwacht had dat de Raad van Kerken zou aandringen op verblijfsrecht en bescherming voor dakloze vluchtelingen, die kwam bedrogen uit. Want die “mensen vormen in toenemende mate een probleem voor ons als samenleving”, schrijft de raad, waarmee men helaas lijkt mee te gaan in de volkssport van het problematiseren van uiterst kwetsbare mensen aan de onderkant van de maatschappij. Maar juist het omgekeerde is het geval: de samenleving vormt in toenemende mate een probleem voor vluchtelingen.
De raad stelt zich “oprecht zorgen” te maken over de beëindiging van de opvang van vluchtelingen. “Steeds meer vreemdelingen met een asielachtergrond zwerven in de steden. Zij voldoen niet aan de criteria voor toelating tot de maatschappelijke opvang. Andere vormen van ondersteuning zijn voor gemeenten niet mogelijk. De situatie is zonder perspectief. Uw betrokkenheid is noodzakelijk geworden.” Dit verwijtbaar naïeve beroep op Teeven is vanzelfsprekend krachteloos. De staatssecretaris toont zijn “betrokkenheid” al door tijdelijke opvang aan te bieden in afwachting van deportatie, en door mensen zonder verblijfsrecht zoveel mogelijk op te jagen en uit te hongeren. Ook uit de subsidiëring van terugkeerprojecten blijkt de “betrokkenheid” van Teeven. Als de overheid er zelf niet in slaagt om vluchtelingen te deporteren, dan geeft men flink wat hulporganisaties de financiële middelen om hen “vrijwillig” uit te zetten. Hoe meer afgewezen vluchtelingen worden uitgezet, hoe minder er hier op straat hoeven rond te zwerven, aldus het standpunt van de verantwoordelijke bewindslieden door de jaren heen. Dat streven naar “een efficiënt terugkeerbeleid” wordt breed gedeeld, ook in kringen van kerken, hulporganisaties en wetenschappers. Evenals VluchtelingenWerk is ook de Raad van Kerken “humane terugkeer” steeds centraler gaan stellen in het eigen beleid.
Perspectief
Ook INLIA hamert er paternalistisch op dat dakloze en illegaal gemaakte vluchtelingen hier “geen perspectief” meer zouden hebben. Hoewel men het hebben van perspectief presenteert als een objectief en bijna meetbaar gegeven, gaat het in werkelijkheid om een uiterst rekbaar en dynamisch proces, afhankelijk van de personen die ermee te maken hebben, de positie die ze erbij innemen en de visie die ze erop hebben. Als hulporganisaties menen dat er geen perspectief meer is, dan bedoelen ze veelal dat ze zelf niet meer bereid zijn of geen kans meer zien om de betrokken vluchteling nog langer te steunen. Ze baseren het gebrek aan perspectief vaak op het steeds strenger worden van het beleid. Hoe harder het beleid, hoe minder perspectief, geven ze aan. Zo schikken ze zich braaf in het beleid en ontzeggen ze steeds meer vluchtelingen hun steun.
Daar komt bij dat hulporganisaties zich nogal eens gedragen alsof zij geen deel uitmaken van de mogelijkheden voor vluchtelingen om perspectief te scheppen of te vergroten. Hoe meer steun die organisaties en anderen in de samenleving weten te ontwikkelen, hoe meer perspectief de vluchtelingen krijgen. Maar die eigen rol in het perspectief-proces vegen nogal wat organisaties helaas vaak onder tafel. De medewerkers van hulporganisaties weten zich in hun privé-leven meestal wel verzekerd van voldoende bestaansmiddelen, zeker in vergelijking met mensen zonder verblijfsrecht. Zij kunnen het dossier van een vluchteling sluiten, aan de deur afscheid van hem of haar nemen, zich wenden tot een zaak die kansrijker is en aan het eind van de dag hun kantoor op slot doen. Maar de vluchteling moet voortploeteren in de illegaliteit, moet doorgaan met zijn of haar strijd om te overleven, hier en nu. Die strijd vormt op zich al het perspectief. Zolang hij of zij blijft strijden, zolang blijft er perspectief. En ook al zou het er niet meer zijn, toch moet het er komen, hoe dan ook. Er is geen keuze, er is geen andere weg. Het perspectief verdwijnt pas als de vluchteling zelf ook is verdwenen, dat wil zeggen: als hij of zij niet langer meer weet te overleven.
Terwijl hulporganisaties doen alsof de perspectiefloosheid van het leven in de illegaliteit bij voorbaat al vaststaat, gaan ze ervan uit dat het perspectief van een bestaan in het land van herkomst afhankelijk is van de subjectieve houding van de vluchteling. Zo dienen deelnemers aan terugkeerprojecten via peptalktherapieën en -cursussen te leren om weer toekomst in hun land van herkomst te gaan zien. Op zich zouden de organisaties, als ze zouden willen, ook empowermenttrainingen kunnen geven om via strijd van onderop te werken aan perspectief in Nederland. Maar daarvoor geeft de overheid geen subsidie. De strijd om hier een beter bestaan te krijgen, moeten de straatarme en maatschappelijk uitgesloten vluchtelingen veelal op eigen houtje aangaan. Maar in geval van “vrijwillige” terugkeer gaan de deuren van de hulporganisaties ineens wel open.
Maatwerk
In 2009 is het Transithuis-project van start gegaan, waarbij INLIA samenwerkt met het Justitiepastoraat, ICCO, Kerk in Actie, het Leger des Heils, en de IOM. Centraal in het project staat een terugkeerhuis voor vluchtelingen die zich gedwongen zien om “vrijwillig” terug te keren. Over dat kerkelijke uitzetcentrum toont de overheid zich zo enthousiast dat het in 2012 werd beloond met een subsidie van ruim 800 duizend euro. Als belangrijkste uitgangspunt geldt dat “de deelnemer aan het project vertrouwen opbouwt”, aldus de propagandistische projectinformatie. Daarbij gaat het erom dat de vluchtelingen weer vertrouwen in de terugkeer naar hun land van herkomst dienen te krijgen. Hun toch al drastisch verminderde vertrouwen in een toekomst in Nederland moet tot de grond toe worden afgebroken, wil men hen tenminste met succes het land kunnen uitwerken. “Bij het zoeken naar een duurzame oplossing wordt maatwerk geboden”, zo beloven de Transithuis-projectleiders, in een vaktaal die ongetwijfeld is afgekeken van die van de reïntegratie-industrie. “Samen met de deelnemer wordt er naartoe gewerkt dat hij hernieuwd kennis maakt met zijn land van hervestiging en perspectief ziet om er een nieuw leven op te bouwen.” Met hun “persoonlijke consulent” brengen de deelnemers “belemmeringen” in beeld die “duurzame hervestiging” in de weg staan “om vervolgens samen deze belemmeringen te overwinnen en zo een duurzame, veilige, hervestiging te realiseren”. Wie zich ook maar enigszins de ellende kan voorstellen in landen als Somalië, Irak, Syrië en Afghanistan, die moet toch inzien hoe vals en leugenachtig dit soort prietpraat klinkt.
INLIA-directeur John van Tilborg snapt ook wel dat vluchtelingen niet zomaar spontaan vertrekken. “Je kunt wel blijven mopperen dat ze niet meewerken bij hun terugkeer, maar dat is logisch. Ze zijn niet gevlucht met het idee om met het volgende vliegtuig weer terug te gaan. Die asielzoekers moet je goed begeleiden, veel beter dan de Dienst Terugkeer en Vertrek nu doet.” Van Tilborg gaat er blijkbaar prat op dat zijn organisatie vluchtelingen beter en sneller weet weg te werken dan de deportatiemachine van de overheid, wat op z’n minst een twijfelachtige reputatie genoemd mag worden. Inderdaad, het is “logisch” en uit lijfsbehoud zelfs noodzakelijk dat vluchtelingen weigeren om terug te keren. Minder “logisch” en ronduit hemeltergend is het om vluchtelingen vervolgens toch over te halen om op te rotten, met sprookjesverhalen over “duurzame oplossingen” die prinsheerlijk zouden liggen te wachten in de onvrije en onveilige landen die de vluchtelingen ooit hals over kop achter zich hebben moeten laten. “Bied asielzoekers die weg moeten begeleiding en perspectief”, aldus het advies van Van Tilborg. “Steun vluchtelingen in hun strijd om hier te blijven”, dient het uitgangspunt te zijn van mensen die de politiek van migratiebeheersing in de kern willen aanvallen.
Harry Westerink
Mijn vraag is: hoe zorgt Doorbraak ervoor dat al deze ongedocumenteerde opvang krijgen en bescherming tegen uitzetting? Kan ik mijn uitgeprocedeerde clienten nu doorverwijzen naar Doorbraak?
Het is prima als de kerken zich er niet mee mogen bemoeien. Maar waar is het systeem van opvang vanuit radikaal links? De vraag stellen is hem beantwoorden; die is er niet want radikaal links is zeer zwak. Ik erger mij aan deze bijdrage omdat het de weg afsnijdt naar progressieve bondgenoten die niet volledig voor open grenzen zijn. Deze bijdrage maakt meer kapot dan mij lief is.
Jakob, volgens mij betoogt het artikel niet dat kerken/christelijke organisaties zich er helemaal niet mee mogen bemoeien. Het punt is dat ze een dubbele agenda hebben. Naar de vluchteling toe tonen ze een lief en solidair gezicht, terwijl ze ondertussen deals sluiten met de overheid om diezelfde vluchteling “beter” te kunnen deporteren. Dat is vals, huichelachtig en ronduit schandalig. Uiteindelijk handelen deze organisaties puur vanuit eigenbelang – want die “mensen vormen in toenemende mate een probleem voor ons als samenleving”, zoals het artikel al aangaf. In die zin zijn ze erger dan de DT&V. Die komt er tenminste nog eerlijk voor uit dat ze er zijn om mensen te deporteren. (Niet dat dat goed is, maar je weet tenminste wat je eraan hebt.)
Wil je hen “progressieve bondgenoten” noemen? Wolven in schaapskleren zijn het!
Beste Jakob,
Zomaar roepen dat ‘radicaal links zeer zwak is’ stoort me enigszins, dus laat ik maar beginnen met een schop terug: een beetje asieladvocaat verwijst niet door, maar doet er alles aan om ervoor te zorgen dat zijn cliënten niet uitgeprocedeerd raken. Niet alleen vanwege de beroepseer als asieladvocaat, maar wellicht ook omdat je juist als advocaat inzicht hebt in de situatie en echt begrijpt wat er op het spel staat als mensen worden gedeporteerd.
In mijn artikel gaat het niet om de vraag in hoeverre Doorbraak onderdak zou moeten, willen of kunnen bieden aan vluchtelingen zonder verblijfsrecht. Het gaat mij om de vraag wie de strijd van vluchtelingen voor verblijfsrecht willen en kunnen ondersteunen en welke positie de betrokken personen en organisaties daarbij innemen. De vluchtelingen die sinds eind 2011 met tentenkampen de strijd zijn aangegaan tegen het keiharde beleid van migratiebeheersing, willen niet terugkeren naar hun landen van herkomst, niet gedwongen en ook niet “vrijwillig”. Ze willen hier veiligheid, bescherming, onderdak en een menswaardig bestaan, in dit land dus. Als steungroepen en anderen deze strijd wensen te ondersteunen, dan moet het duidelijk zijn dat ze deze eisen van de vluchtelingen onderschrijven. Ze gaan tegen de wensen, verlangens en belangen van de vluchtelingen in, als ze aan de ene kant proberen te zorgen voor tijdelijk onderdak, maar aan de andere kant de eis van verblijfsrecht opzij schuiven en inruilen voor een streven naar “vrijwillige” terugkeer. Daarmee geven die organisaties, die vooral in de christelijke en humanitaire hoek zijn te vinden, een twijfelachtige dubbele boodschap af die de onverzettelijke autonome strijd van de vluchtelingen ondergraaft en op een doodlopend spoor kan doen belanden.
Anders dan Jakob lijkt te menen, stel ik in mijn artikel niet dat de kerken zich niet met deze strijd zouden mogen bemoeien. Sterker nog, het is juist belangrijk dat kerken en anderen in het maatschappelijke middenveld erbij betrokken raken. Ik stel wel dat als zij zich ermee gaan bemoeien, ze de eisen van de vluchtelingen centraal moeten zetten. Met andere woorden: als vluchtelingen niet willen terugkeren, dan moeten degenen die hen zeggen te steunen, geen koehandel bedrijven door toch op de proppen te komen met die “vrijwillige” terugkeer.
Doorbraak is geen hulpverleningsclub, maar een politieke strijdorganisatie. Wij ondersteunen de strijd van tentenkampvluchtelingen voor verblijfsrecht. Die strijd heeft met veel pijn en moeite geleid tot onderdak in twee kerken, in Den Haag en Amsterdam. Dat onderdak is verre van ideaal, maar kan wel als een resultaat worden beschouwd dat met aanhoudend protest is bereikt. Het laat zien dat dit soort strijd kan lonen. Vanzelfsprekend is er nog een lange weg te gaan voordat het doel van verblijfsrecht is behaald. Maar het staat wel vast dat dat doel nooit en te nimmer kan worden bereikt als de eisen van de vluchtelingen bij voorbaat onder tafel worden geveegd en “vrijwillige” terugkeer ervoor in de plaats komt te staan.
In reactie op Dhjana wil ik nog opmerken dat ik goed begrijp dat asieladvocaten binnen de regels van het beleid betrekkelijk weinig kunnen bereiken, simpelweg omdat dat beleid zo verschrikkelijk is. Het valt dus vaak niet te voorkomen dat vluchtelingen uitgeprocedeerd raken en dat een nieuwe asielaanvraag niet of nauwelijks valt op te starten. “Met bedorven meel valt nu eenmaal geen smakelijk brood te bakken”, zeg ik in dit verband vaak tegen mensen zonder verblijfsrecht. Dat maakt het alleen maar noodzakelijker om met nog meer menskracht en doorzettingsvermogen de collectieve strijd aan te binden met het migratiebeheersingsbeleid. Want als onrecht in de regels zelf zit, dan moeten uiteindelijk, vroeger of later, de regels worden veranderd, in plaats van worden toegepast.
Steun aan Geen mens is illegaal en Joke Kaviaar
Er zijn volgens mij parallellen tussen de positie van een totaalweigeraar militaire dienst in 1976 en de beweging voor mensenrechten in 2013 zoals geuit via verschillende media.
Ik vind net, 5 april 2013, een document terug van mijn vroegere leraar Bart Landheer die mij steunde tijdens de dienstweigerperiode. Hij stuurde mij zijn verhaal toe in de bak, en ik heb dat overgeschreven en het origineel naar de commissie gestuurd die mij moest beoordelen op gewetensbezwaren. Dat geschreven stuk vond ik nu terug, ik heb altijd gezocht naar de geschreven versie, maar die was dus niet meer bij mij. De titel luidt:
Enkele opmerkingen over de verhouding: wereldsysteem en nationale staat
In de Westerse denken werd, van de tweede helft van de negentiende eeuw af, het denkbeeld naar voren gebracht dat het evolutieproces, gedeeltelijk automatisch, gedeeltelijk door de toenemende rationaliteit van de individu en de maatschappij, zou leiden tot een wereldsysteem dat naar analogie van de nationale staat geprojecteerd werd. De ontwikkeling van het internationale recht, en, in een latere fase, van internationale organisaties, zoals de Volkenbond en de Verenigde Naties, werden geacht als catalyst bij dit proces te functioneren.
Het beeld van dit evolutieproces werd geïnterpreteerd als een rationele motivatie voor de “decisionmakers” en als een verwachting voor de bevolkingen die zich gedeeltelijk konkretiseerde in het Charter van de Verenigde Naties en later in de Universele Verklaring van de rechten van de mens.
Het wereldsysteem werd echter bepaald door de regeringen van de nationale staten zodat de noodzakelijke inpassing in een wereldsysteem geblokkeerd werd door de machtswil van de staten.
Deze machtswil trad het sterkste op bij de superstaten en bij sommige nieuwe staten; in mindere mate bij de oude Europese staten, voor zover zij ingeschakeld werden in de machtsblokken, werd hun oriëntatie naar een rationeel wereldsysteem verzwakt. In de evolutie naar Europese eenwording werd het proces weliswaar verder doorgetrokken maar bleef toch ook bepaald door de wil van nationale regeringen.
Het resultaat van deze ontwikkeling is dat de drie heersende rechtssystemen: het mondiale, het regionale en het nationale, niet aan elkaar gekoppeld zijn, noch op hiërarchische, noch op egalitaire wijze, maar dat hun functie bepaald wordt door de gegeven situaties, met bijmenging van een toekomstverwachting die echter slechts gedeeltelijk uitgroeit tot een motivatie. Althans in mondiaal verband; in Europees verband lijkt de ingebouwde toekomstverwachting een grotere rol te spelen.
De vraag is nu in hoeverre deze ontwikkeling de verhouding tussen rationele toekomstverwachting bij de nationale ”decisionmakers” en de verwachtingen van bevolkingen beïnvloed heeft. Voor zover de toekomstverwachting van de evolutie naar een wereldsysteem een rationele motivatie vormde, kan men de verwachting van de burger t.o.v. van dit proces als een morele aanspraak beschouwen; waarschijnlijk niet als een juridische omdat de nationale “decisionmaker” niet of slechts ten dele verantwoordelijk gesteld kan worden voor de rationaliteit of irrationaliteit van de wereldsituatie t.o.z. waarvan hij besluiten moet nemen.
Nog sterker geldt echter het argument dat de burger nog veel minder rationaliteit en irrationaliteit van wereldsituaties kan beoordelen zodat de, door opvoeding en algemene beeldvorming gewekte verwachting of overgaat in conformiteit t.o.v. van gegeven situaties of in versterkte motivatie althans als individu te pogen tot verwezenlijking van het geprojecteerde wereldsysteem mede te werken.
Aangezien de toekomstverwachting van de Westerse wereld ontstond uit het politieke denken; uit de economische vooruitgangstheorie; en uit bepaalde denkbeelden op juridisch gebied is de conclusie gerechtvaardigd dat de nationale motivatie van een individuele burger een zeker recht bezit op morele erkenning, zelfs als men van mening is dat de gegeven wereldsituatie het beeld van de evolutie naar een rationeel wereldsysteem aan realiteit heeft doen inboeten.
Hieraan dient toegevoegd te worden dat de genoemde toekomstverwachting niet vervangen is door een andere en dat de Westerse democratische staat met dit beeld blijft opereren.
Aangezien men niet kan verwachten dat de mens bij machte is geheel zonder toekomstverwachting te existeren, is de konklusie dat het geloof in de evolutie naar een wereldsysteem en de individuele konkretisering van deze verwachting dient te gelden als een morele aanspraak die ook een zekere juridische waarde bezit, voor zover men aanneemt dat toekomstprojecties juridisch verwerkbaar zijn, zoals op het ogenblik ontegenzeggelijk in het Europese recht het geval is.
Het is logisch dat de prioriteit van een wereldsysteem zou insluiten de konkretisering van een mondiaal veiligheidssysteem. Het feit dat deze verwachting niet gerealiseerd is, is zeker de individuele burger niet aanrekenbaar, en zijn vasthouden aan de prioriteit van het wereldsysteem is de vrucht van het Westerse denken in sommige van zijn meest dominante vormen.
Voor het geval van de heer Willemsen lijkt het relevant dat zijn vasthouden aan de Westerse toekomstprojectie niet uit zijn individuele denken is ontstaan maar een erkend bestanddeel vormt van onze Westerse denkvormen.
27-7-76
B. Landheer.
Naschrift van Dick op 5 april 2013: Ik wist dat ik mogelijkerwijs wel gelijk zou kunnen hebben met mijn standpunt, en dat het mij niet aanrekenbaar zou zijn om vast te houden aan de prioriteit van een wereldsysteem om daarbinnen veiligheid voor ieder te willen nastreven, maar dat ik geen gelijk zou krijgen. Daarom heb ik op de zitting van de Commissie van Advies inzake Gewetensbezwaren gezegd wat men wilde horen om erkend te worden, en ik ben toen erkend en op 6 augustus 1976 ontslagen uit voorarrest in Nieuwersluis en ik mocht naar huis.
Nu, 2013, speelt er wederom een moreel verhaal over de plaats van mensen in de wereld, en horen we: Geen mens is illegaal, ook uitgedragen door mevrouw Kaviaar en anderen.
Ook hier valt het de individuen die dit beogen en betogen niet aan te rekenen. We zullen zien hoe hierop door de betrokkenen, burgers en autoriteiten in diverse situaties op gereageerd zal worden, niet alleen nationaal, maar vooral ook internationaal.
Ik groet je, Dick.
een goede analyse Harry herken het helemaal!