Werklozenverzet in de jaren 30 indrukwekkend
“Werklozen kunnen geen verweer bieden, want ze kunnen niet staken”, zo wordt wel eens door linksen gezegd. Maar is dat wel zo? Er is in het verleden heel wat indrukwekkend verzet geweest van werklozen. De acties waarbij ze steun kregen van anderen, hadden de meeste impact.
Onlangs was het 75 jaar geleden dat 100 werklozen uit Deventer, na een massaal gesteunde staking in de werkverschaffing, de Internationale zingend terugkeerden naar het werk aan het Twentekanaal.
Verschrikkingen
Werklozen werden destijds naar de werkverschaffing gestuurd om daar een loon bij elkaar te werken dat hoger kon zijn dan de steun. Hoe meer jouw ploeg presteerde, hoe hoger het loon. Maar dat was wel altijd lager dan reguliere lonen. Werd je uit de werkverschaffing gegooid, dan raakte je aangewezen op de willekeur van Maatschappelijk Hulpbetoon of kerkelijke hulpverlening, en dat was altijd minder dan de steun. Dat maakte het als werkloze bijzonder moeilijk om in actie te komen tegen de verschrikkingen van de werkverschaffing.
Toch gebeurde dat wel. Spontane acties in de werkverschaffing braken meestal uit als de onvrede zich rond één concreet punt kristalliseerde, en als er mensen waren onder de werklozen die de onvrede in gezamenlijke actie wisten om te zetten. De communistische CPH (vanaf 1935 CPN) en haar Roode Vakbonds Oppositie stond er begin jaren 30 om bekend dergelijke “agitatoren” in de werkverschaffing te hebben, die regelmatig groepen meekregen met acties, zo schrijft Gerard Kuys(1), aan wie ik de meeste gegevens over het oosten van het land heb ontleend.
Dagenlange rellen
In 1932 trokken stakingen in de werkverschaffing bij Vriezenveen de aandacht. Ruim 100 werklozen uit Losser werden in bussen vervoerd naar Vriezenveen en aangehouden door stakers bij Tubbergen. Op één bus na met twaalf werkwilligen keerden allen terug, aldus de burgemeester van Losser. De werkwilligen werden aan huis door grote groepen stakers gewaarschuwd niet meer naar het werk terug te gaan.
In het najaar van 1933 demonstreerden zevenduizend werklozen en anderen onaangevraagd op de Rotterdamse Coolsingel, en de politie hakte er lustig op los. Dat protest tegen verlaging van de steunregeling in de vier grote steden was georganiseerd door het revolutionair socialistische vakverbond NAS, waarin Ab Menist een grote rol speelde(2). In oktober 1932 was de verlaging nog voorkomen door verzet uit arbeiderskringen. Menist bekritiseerde al in 1930 dat in de begroting van Maatschappelijk Hulpbetoon steeds meer geld naar de werkverschaffing ging en steeds minder naar het uitbetalen van uitkeringen.
In juli 1934 ontplofte de Amsterdamse Jordaan na weer een steunverlaging. Na dagenlange rellen, ook in Rotterdam, kreeg de marechaussee het oproer onder de knie, ten koste van zes doden.
Werklozenbonden
In 1936 werd de Algemene Werklozen Bond opgericht in Rotterdam. In dat jaar steeg het ledental al direct naar tweeduizend. De bond sloot zich aan bij het NAS. Amsterdam kende Eendracht maakt Macht, een communistische werklozenorganisatie die in januari 1937 vierduizend leden telde, en die probeerde zich bij het NVV aan te sluiten. De organisaties boden praktische hulp en met hun bladen – zoals Recht voor Allen – politieke en psychische steun aan de werklozen: het ligt aan het kapitalisme, niet aan jezelf dat je in de ellende zit. Ondanks de bittere armoe, knagende afhankelijkheid en onzekerheid onder de 350 duizend werklozen wist men toch strijdinitiatieven van de grond te krijgen. Het NAS veroordeelde de werkverschaffing fel als middel van de overheid om de kosten aan steunverlening te minimaliseren, maar zag geen heil in langdurige acties in de werkverschaffing. Het grondwerk was zo goedkoop dat er nauwelijks economische schade van een staking kon uitgaan, zo redeneerde men. Desondanks was er in Deventer een hoopvolle strijd tegen “de hel” in de werkverschaffing.
Staking
In Deventer kwam in 1937 tussen 19 mei en 11 oktober grootscheepse steun vanuit de bevolking voor de werklozen die weigerden nog langer onder zeer beroerde omstandigheden aan de aanleg van het Rijn-Twentekanaal te werken. Anders dan gewoonlijk was deze opdracht niet aan het staatsbedrijf Heidemij gegund, maar aan Hillen en Roos Betonmaatschappij uit Amsterdam. Vermoedelijk wilde het ministerie van Sociale Zaken hiermee bereiken dat de kosten van de werkverschaffing structureel op een lager peil kwamen. Dat zou verklaren waarom zowel minister van Sociale Zaken Slingenberg als de Rijksinspectie voor de werkverschaffing zich doof toonden voor de klachten van de werklozen. Het kanaal werd gegraven voor een betere aanvoer van grondstoffen voor de Twentse textielindustrie die werkte met ruwe katoen, en waar veel werklozen zelf nog in hadden gewerkt.
In mei waren 378 tewerkgestelden uit Deventer, Zutphen en Twente niet verschenen uit onvrede met het “putloon”. Dat was volgens de stakingsleiders Klavers en Rietman zodanig dat er – hoe hard men ook werkte – geen loon viel te verdienen “waardoor men in staat zou zijn het gezin te onderhouden”. Toen de gevraagde loonsverhoging niet kwam en de werklozen weigerden aan het werk te gaan, werden ze van het terrein gestuurd. Vijftig anderen die hun werk moesten overnemen, weigerden dat te doen, en werden eveneens uit de steun gestoten. Zo waren ze overgeleverd aan het Armbestuur of de kerkelijke steun, wat nog minder perspectief bood. Op 20 mei hervatten de tewerkgestelden dan ook maar weer de arbeid, onder de oude voorwaarden. Dergelijke acties zonder resultaat kwamen vaker voor in de werkverschaffing.
Een hel
Toen echter de Deventer ploegen bleven staken, legden ook de anderen het werk weer neer. Na toezeggingen dat er een basisloon van 35 cent per uur – in plaats van 29 cent – zou kunnen worden verdiend, dat er schuilplaatsen tegen de regen kwamen en dat de stakers hun oude plaatsen in de karrenploegen terug zouden krijgen, kwamen de Twentse ploegen terug en tenslotte ook die uit Deventer. De toezeggingen werden echter aan de laars gelapt en de druk op de tewerkgestelden werd opgevoerd. Geschorste arbeiders mochten in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken “slechts sober in natura gesteund worden”. Op 5 juli brak er een nieuwe staking uit. Op verzoek van B&W stelde de voorzitter van de werkgeversvereniging Deventer een onderzoek in naar de omstandigheden bij het Twentekanaal, en die verklaarde: de arbeiders hebben volkomen gelijk, het is er een hel.
Sociale Zaken, inmiddels onder leiding van minister Romme, sloeg hard terug. B&W van Deventer en Almelo kregen van Romme met zoveel woorden de opdracht de stakers van steun uit te sluiten, niet met hun vertegenwoordigers te onderhandelen en collectes en steunlijsten te verbieden. Ook moesten de werklozen tegen elkaar worden uitgespeeld door op 12 en 19 juli een groep van 50 werklozen aan te wijzen die het werk aan het Twentekanaal moest overnemen. Een comité uit de burgerij en de vakbond NVV (!) spoorde de werklozen daartoe aan. Maar bijna alle aangewezen werklozen uit Deventer weigerden. Op 27 juli werd er weer een groep aangewezen, maar die weigerde ook. Romme voerde de druk vervolgens verder op door op 13 augustus iedere vorm van steun in te trekken. Maar de solidariteit met de stakers groeide. Hun openbare vergaderingen werden door duizenden bezocht. Ondanks de processen-verbaal die werden opgemaakt tegen mensen die met steunlijsten rondgingen, brachten steunacties tot wel 700 gulden per week voor de stakers op, naast aardappelen en groenten van de middenstand.
Celstraf
De staking duurde tot 11 oktober. Kennelijk was het geld op om het nog langer vol te houden. Een plaatselijk bekende SDAP-er liet zich ongunstig uit over de regeringspolitiek en zei: “De regeering gebruikt de gemeenste middelen om de stakers klein te krijgen”. Hij viel publiekelijk de steunacties voor de werkverschaffingsarbeiders bij, en moest dat bekopen met een maand celstraf.
De stakers kregen geen volmondige, laat staan een erg actieve steun van de parlementair linkse partijen, noch van de vakbonden. Sociaal-democratische kranten berichtten terughoudend over de actie. En dat terwijl het stakingscomité best gematigd was. Aanvankelijk vond men bijvoorbeeld dat het geen zin had om met honderd man de staking voort te zetten tijdens het werkgeversonderzoek naar de arbeidsvoorwaarden. Halverwege augustus was vanuit Enschede de communistische metselaar Bornebroek de solidariteit met de Twentse werkverschaffingsarbeiders komen verkondigen, maar volgens het Deventer Dagblad niet op een manier die het gematigde optreden van het Deventer stakingscomité doorkruiste.
De reactie
De CPN had de staking niet uitgelokt, zoals wel gesuggereerd werd, maar in haar krant stond ze wel aan de zijde van de stakers. In de partijkrant stonden voorbeelden van mensen die letterlijk neervielen bij het werk. De CPN nam deel aan een protest, gehouden onder het motto “Kan men met deze mensen dan werkelijk doen wat men wil?”, maar volgde in grote trekken de koers van de “bona fide” organisaties. Die hielden zich verre van de staking – met een beroep op “het algemeen arbeidersbelang”. Het vakverbond NAS was ook niet enthousiast over de acties, zoals gezegd, en volgens de in 1923 van die bond afgesplitste NSV(3) bewees die houding dat “de grote politieke partijen en de grote vakorganisaties in deze strijd in ieder opzicht de reactie vertegenwoordigden. De stakers leden honger, de vakbondsbestuurders zaten op hun centen in de weerstandskassen.” Maar het conflict bewees volgens de NSV ook “dat de oude arbeiderssolidariteit nog niet dood is en dat de rechtvaardige daad sympathie wekt in brede kring ook buiten de eigen partij of groep”.
Jeroen Breekveldt
Noten:
1. “De vrees voor wat niet kwam”, Gerardus Kuys, 2010, pagina 138-141.
2. “Ab Menist, revolutionair socialistisch vakbondsleider, politicus en verzetsstrijder”, Dick de Winter, 2010, pagina 111.
3. Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond (NSV) stapte uit het NAS uit protest tegen het voorgenomen toetreden tot de aan de Komintern gelieerde Roode Vakbonds Internationale.