Zonder papieren: “Als je geen geld hebt, kunnen ze met je doen wat ze willen” (longread)

Uitzetcentrum (gezinslocatie) Den Helder
Uitzetcentrum (gezinslocatie) Den Helder

Sanela Hasanbegovic heeft in haar leven heel wat meegemaakt. Ze kreeg niet alleen te maken met de keiharde praktijk van migratiebeheersing, maar ook met patriarchaal geweld, bittere armoede, dwangarbeid, en de hulpverlening die niet helpt. Ze vertelde Doorbraak haar verhaal.

Ik ben eenenveertig jaar en moeder van drie kinderen, een dochter van tweeëntwintig jaar, Anela, een zoon van vijftien jaar, Alen, en een zoontje van vier jaar, Omari. In 1991 ben ik samen met mijn toenmalige man en ons dochtertje uit Bosnië naar Duitsland gevlucht. Mijn dochter was toen net geboren, ze was twee maanden oud.

Oorlog

We waren gevlucht omdat er oorlog in zicht was. Die was inmiddels al begonnen, nog niet in Bosnië, maar wel in Slovenië. We waren net getrouwd. Mijn moeder en mijn stiefvader hadden een goed leven. Ze waren ondernemers. Ik had niets te klagen. Maar ja, de liefde, net getrouwd, kindje gekregen en dan hoor je dat je man moet vechten tegen zijn eigen volk. Voor hem was dat geen optie. Daarom zijn we gevlucht.

Ik had een heel heftige relatie. Ik werd mishandeld door mijn man, geestelijk en lichamelijk. Ik was helemaal alleen, zonder familie en vrienden. Wat een asielaanvraag inhield, wist ik niet goed. Ik had helemaal geen interesse om in Duitsland te blijven, want, zoals ik al zei, ik had een goed leven in Bosnië voordat de oorlog uitbrak. Ik miste mijn moeder en mijn zus, die toen nog maar twee jaar was, verschrikkelijk. Maar terwijl we aan het wachten waren tot de oorlog zou stoppen en we terug konden gaan, breidde die zich juist uit. Terugkeren was niet eens meer mogelijk.

De ervaringen die ik als vluchteling had tijdens mijn verblijf in Duitsland waren positief. De mensen waren behulpzaam en vol begrip. Ik kan me nog herinneren dat de gemeente één keer per week cheques uitdeelde voor eten en drinken. Elk seizoen kreeg ik geld voor kleren, en dat was niet een klein beetje. Op een gegeven moment kwam ik geld tekort en ging ik naar mijn contactpersoon bij de gemeente. Ik zei dat ik voor mijn dochter geen eten meer had tot de week daarna. Er was namelijk iets gebeurd waardoor ik extra uitgaven had moeten doen. Ik vergeet het nooit. Zonder één woord kreeg ik nog een cheque van honderd mark. Ik was zo verrast! Een kind mag niets tekortkomen, zeiden ze, en dat deed me zo goed. Ik voelde me daar veilig, wat mijn dochter betrof.

Maar de privéproblemen in mijn huwelijk werden groter en groter. We hadden met de politie te maken. Omdat mijn man me mishandelde, werd hij een paar keer aangehouden en opgesloten. Van hem weggaan was voor mij geen optie. Zijn woorden waren naar mij toe altijd zo bedreigend. Hij liet duidelijk blijken wat er allemaal zou gebeuren als ik hem zou verlaten. Hij zou me in stukken snijden, de lichaamsdelen in zwarte vuilniszakken stoppen en dat allemaal naar mijn moeder sturen. Dat waren de dagelijkse verhalen waarmee ik werd geconfronteerd. Op dat moment hadden we tijdelijk verblijf, dat heette “Duldung”. Dat hield in dat we in Duitsland konden blijven zolang de oorlog nog niet voorbij was.

Andere namen

In 1995 meldden de autoriteiten ons dat ze ons terug zouden sturen. Volgens hen was de oorlog in Bosnië voorbij. Maar dat was niet zo. Tja, wat moet je dan zeggen? Toen hadden net al die verschrikkingen in Srebrenica plaatsgevonden. We konden niet eens terug. Mijn man kwam toen met het idee om naar Nederland te vluchten. In Nederland konden we volgens hem een bestaan opbouwen. Ik mocht er niet over meebeslissen. Ik moest mee, of ik nu wilde of niet.

Toen we hier aankwamen, zijn we naar zijn vrienden gegaan. We zouden even bij hen blijven en dan asiel gaan aanvragen. Maar op dat moment werd het Dublinverdrag van kracht. Volgens dat verdrag moeten vluchtelingen die naar een ander EU-land gaan, meteen worden teruggestuurd naar het EU-land waar ze voor het eerst asiel hebben aangevraagd. In ons geval was dat Duitsland, dat ons wilde terugsturen naar Bosnië. Ik was uit Bosnië gevlucht toen ik negentien jaar was. Inmiddels was de oorlog al jaren gaande. Mijn moeder en mijn stiefvader hadden er geen leven meer. Ze verbleven zelf als vluchtelingen in Kroatië. De autoriteiten daar wilden alle moslims naar Pakistan sturen. Het spreekt voor zich dat ik niet terug wilde keren. Ik had immers geen plek meer waar ik naar toe kon gaan. Alles was veranderd door de oorlog. We wilden overleven. Het was volkomen onzeker of ons dat zou lukken, als we uitgezet zouden worden.

Mijn man kwam met het idee om onze namen te veranderen. Zo zouden de autoriteiten er niet achter komen dat we uit Duitsland kwamen. Dan zouden we misschien in Nederland kunnen blijven. Het maakte hem niet uit of ik het met hem eens was. Hij bracht het meer als een bevel: we doen het zo, klaar. En dus deden we het zo. Ik vond het zelf verschrikkelijk, maar terugkeren was ook geen optie. Dus ja, dan maar liegen over onze namen.

Natuurlijk, als je het zwart-wit bekijkt, dan kun je zeggen: ik was niet minderjarig, ik stond zelf achter mijn leugen. Maar dat had dus ook een goede reden: het Dublinverdrag. Ik heb mensen leren kennen die echt verschrikkelijke dingen hebben meegemaakt. Alleen maar omdat ze door Duitsland heen waren gereisd, werd hun asielaanvraag in een ander EU-land afgewezen en werden ze gedeporteerd naar Duitsland. Dat gebeurde zo harteloos. Ze komen je ophalen met een zwarte auto, kan ik me herinneren, en je wordt gewoon over de grens gezet, zonder geld en spullen. Dat wilde ik natuurlijk niet. Dus ik was gedwongen om mee te doen met de leugens over onze namen. Was dat een goede beslissing? Natuurlijk niet, maar toen dacht ik niet na over wat dat allemaal inhield. Ik was nog steeds doodsbenauwd voor mijn man. Ik moest naar hem luisteren, ik had geen keuze.

Trailers

Ik verbleef eerst in Zevenaar. Over de ontvangst daar herinner ik me nog dat we werden opgesloten in een ruimte met een soort koelkast waar we broodjes uit konden halen. Er was ook nog een koffie-automaat. Mijn probleem was dat ik mijn kleine kind van vier jaar niet de hele dag bijna bevroren broodjes te eten kon geven. Maar ja, ik had er alles voor over om te kunnen blijven.

De interviews en het wachten tussendoor duurden heel lang. Daarna moesten we naar een zaal waar honderden ijzeren bedden stonden. We kregen tandenborsteltjes voor eenmalig gebruik, en we moesten daar slapen. Als je met zoveel vrouwen in een zaal met kleine kinderen ligt, met groot licht aan, dan kun je natuurlijk niet slapen, vooral ook omdat je niet weet wat ze nu met je gaan doen. Snel daarna zijn we naar het opvangcentrum in Luttelgeest gestuurd. Daar moesten we nog een paar interviews geven, waarna we weer naar een andere plek zouden worden overgeplaatst, als we verblijfsrecht zouden krijgen.

In die periode was ik alleen met mijn dochtertje. Mijn man had me opgedragen om tegen de IND-ambtenaren te zeggen dat hij nog in Kroatië was. Maar hij verbleef in Amsterdam bij zijn vrienden. Natuurlijk wilde ik het liefst de waarheid vertellen. Maar wat zou er dan gebeuren? Dat risico mocht ik niet nemen. Na een paar maanden meldde mijn man zich ook aan. Hij kwam bij mij en ons kind wonen. Mijn ervaringen met het opvangcentrum in Luttelgeest waren niet zo slecht. Maar ik had wel veel gezinnen met kinderen meegemaakt die zonder geld en spullen werden gedeporteerd. Dat vond ik toen al vreselijk.

Ik kreeg heel snel de A-status, dus verblijfsrecht voor onbepaalde tijd. Om eerlijk te zijn wachtte ik alleen maar tot de oorlog voorbij zou gaan en ik kon terugkeren naar mijn eigen land. Maar het werd alleen maar erger. Denk aan Srebrenica. Ik voelde me zo machteloos. Ik had nooit in de EU willen leven. Dat vormde voor mij alleen naar een tijdelijke oplossing. Maar in Bosnië was het echt niet meer mogelijk om een normaal leven te leiden.

Daarna werden we overgeplaatst naar Vledder, naar een camping. De manier waarop ze dat deden, maakte duidelijk hoe ze met ons omgingen. We kregen een kaart met uitleg en een strippenkaart voor het openbaar vervoer. En verder moesten we maar zien hoe we ons gingen redden. Ik sprak al wat Duits en Engels, dus ik kon gelukkig nog mensen op straat naar de weg vragen. Maar ja, we moesten koffers dragen en hadden een meisje van vier jaar bij ons. En er vielen zware onweersbuien. Bekijk het dan maar.

Toen we bij de camping aan kwamen, zagen we echt mooie huizen staan. Maar niet alle vluchtelingen verbleven in dat soort huizen. Er waren families die al drie of vier jaar in een trailer woonden. Die winter, weet ik nog, was het zo koud. De gezinnen die er al langer woonden, waren uitgeput. Er werd alles aan gedaan om het zulke mensen zo moeilijk te maken dat ze zelf de beslissing zouden nemen om terug te keren naar hun eigen land.

Eigen plekje

Na een tijdje kregen we een woning toegewezen in Steenwijk, in Overijssel. Natuurlijk was ik daar erg blij mee. Dat betekende dat ik eindelijk mijn eigen plekje kreeg. In Vledder woonde ik in een ruimte met nog drie families, zonder privacy en met veel drukte om ons heen, met mensen met wie ik uit vrije wil niet zou willen omgaan. Maar we werden ertoe gedwongen om met hen samen te leven. Maar ja, dat had ik ook al meegemaakt met andere vluchtelingen toen ik in Duitsland verbleef.

We waren helemaal gelukkig met ons nieuwe leven. Ik kon gaan werken aan mijn toekomst, de taal leren, een opleiding volgen, zo snel mogelijk gaan werken! Ik was ondertussen vijfentwintig jaar en had al zoveel jaren verloren met alleen maar op zoek gaan naar een plek waar ik me kon vestigen. Dus de klok tikte en ik wilde zo graag dingen gaan ondernemen. Dat deed ik dus ook meteen. Ik ging taallessen volgen. Dat ik al Duits en Engels kon spreken, heeft me veel geholpen bij het leren van de Nederlandse taal. Doordat het op school goed ging met me, werd ik al snel overgeplaatst naar het IJssel College in Zwolle. Daar kon je in korte tijd niveau drie halen en ook verdergaan, als je dat wilde. We hadden in die tijd een bijstandsuitkering. We waren daar wel dankbaar voor, maar we wilden graag zo snel mogelijk aan de slag.

Mijn man had geen zin om te leren, maar wel om te werken. Hij kreeg snel een baan bij een bedrijf. Ik ging werken als vakantiekracht in de bediening bij restaurant Hollands Venetië in Giethoorn. Ik maakte heel veel uren, soms wel zestien uur per dag. Maar omdat mijn man gokverslaafd was, had al dat werken geen zin. Al het geld dat we verdienden, ging naar het casino. Als ik er wat van zei, dan sloeg hij me. Ondertussen werd ik zwanger van mijn tweede kind. We waren verhuisd naar een nette buurt. Eerder hadden we gewoond in een wijk met veel overlast. Soms werd daar midden in de nacht bij ons aangebeld of met steentjes gegooid, waarbij men riep: “Kom op met een biertje”. Daar hielden we niet van. We waren hardwerkende mensen die rust en slaap nodig hadden.

Therapie

Ik was dus heel tevreden met onze nieuwe woning. Ik dacht dat ik eindelijk volop kon gaan genieten. Maar mijn huwelijk werd alleen maar erger en erger. Ik werd mishandeld. Hoewel mijn man en ik allebei werkten, konden we onze vaste lasten niet meer betalen. We hadden niets. Ik leefde onder de armoedegrens. Vanwege de mishandelingen ging ik naar de dokter, die me verwees naar het Riagg. Daar vertelden ze me over de rechten van een vrouw. Ze zeiden dat ik urgentie kon vragen. Maar dan zou ik eerst een scheiding moeten aanvragen. Dat leek me onmogelijk. Want we gebruikten valse namen. Om te scheiden moesten we een huwelijksakte hebben. En daar stonden onze echte namen op. Zonder aanvraag voor een scheiding wilden ze me geen urgentie geven.

Ondertussen was ik bevallen van een zoon, dus we hadden nu twee kinderen. Ik belandde bij een psycholoog die me medicijnen voorschreef en me zou helpen om alles op een rijtje te krijgen en geen paniekaanvallen meer te krijgen. Die aanvallen kreeg ik als ik werd geslagen omdat we niets te eten hadden. Het was niet echt paniek, maar meer verdriet en machteloosheid. Er was niemand die me leek te kunnen helpen om van die man af te komen. En ik mocht niemand mijn verhaal over onze namen vertellen. Wat moest ik doen?

Tijdens de therapie bij de psycholoog begon ik op een gegeven moment de waarheid te vertellen. Therapeuten hebben zwijgplicht, dus het bleef tussen ons. En mij luchtte het enorm op om er eindelijk eens over te kunnen praten. Het zat me al die tijd dwars, die grote leugen. Natuurlijk wist mijn man niet dat ik erover sprak. Daardoor was ik voortdurend bang dat het naar buiten zou worden gebracht. Wat zou er gebeuren als hij het zou horen? De geestelijke druk nam steeds meer toe.

Afkickverschijnselen

Na dertien jaar heb ik op de een of andere manier het geld bij elkaar gekregen om voor de eerste keer naar Bosnië terug te gaan om mijn familie te bezoeken en na zo’n lange tijd mijn land weer te zien. Ik nam nog steeds de medicijnen in die de psycholoog me had voorgeschreven. Maar die was ik vergeten mee te nemen. Mijn vakantie werd daardoor helemaal verpest. Hoewel het eenenveertig graden was en iedereen met een korte broek aan liep, lag ik onder drie dekens met zware afkickverschijnselen. Ik dacht echt dat ik dood ging. Elke apotheek, elke dokter in Sarajevo was stomverbaasd dat ik die medicijnen gebruikte. Ze zeiden tegen me: “Meid, zulke medicijnen geven we aan uiterst gevaarlijke mensen die zitten opgesloten in psychiatrische inrichtingen.” Niemand wilde me die medicijnen voorschrijven. Ik kon het niet geloven. Waarom hadden ze me die medicijnen in Nederland dan ooit voorgeschreven? Ik ben niet gevaarlijk, niet voor mezelf, niet voor mijn omgeving. Waar sloeg dat op? Ik was de medicijnen al zes maanden aan het innemen.

Toen ik terugkeerde, ging ik op internet uitzoeken om wat voor soort medicijn het ging. Ik begreep dat het werd voorgeschreven aan mensen met hallucinaties (die had ik niet), aan mensen die stemmen horen (die hoorde ik niet). Ongelooflijk! Het medicijn heette paroxetine, maar ik weet niet meer om hoeveel milligram het ging. Wel vonden de Bosnische dokters en apotheken het heel zwaar! Dat was mijn engste ervaring ooit. Vanaf dat moment had ik er geen vertrouwen meer in. Ik zal voortaan nooit meer zomaar wat slikken voordat ik duizend keer heb uitgezocht wat het is. En om welke medicijnen het ook ging, anti-depressiva wilde ik nooit meer accepteren.

Toen ik en mijn twee kinderen vijf jaar een verblijfsvergunning hadden, heb ik voor ons de Nederlandse nationaliteit aangevraagd. Die aanvraag kostte veel geld. Dat konden we nauwelijks opbrengen. Maar het moest wel. Het gaf ons meer zekerheid en we konden gemakkelijker reizen naar andere landen. In 2010 werden we uiteindelijk Nederlander.

Gevangenisstraf

Mijn gokverslaafde man maakte veel schulden. We konden nauwelijks meer overleven. Daarom besloot hij er wat aan te gaan doen. Ik wist helemaal niet wat hij van plan was. Een ding wist ik wel: ik wilde weg van hem. Ik besloot om te stoppen met de relatie. Omdat ik bang voor hem was, vertelde ik hem niets over mijn besluit. Maar hij merkte wel op dat mijn gedrag naar hem toe aan het veranderen was.

Op een dag zei hij tegen me dat hij op bezoek zou gaan bij kennissen in Zweden. Ze zouden werk voor hem hebben. Daarmee zou hij onze financiële situatie kunnen verbeteren. Ik vertrouwde het niet, omdat hij heel vaak loog. Dus hoe kon ik hem nog vertrouwen? Hij zou daar twee dagen blijven en dan terugkomen, en dan zou hij me vertellen waar het om draaide. Toen hij wegging, was mijn zoontje net vier jaar geworden en mijn dochter twaalf.

Hij keerde niet terug. Ik had er een dubbel gevoel over. Natuurlijk maakte ik me zorgen. Het was toch de vader van mijn kinderen. Ondanks alle problemen dat we hadden, wilde ik niet dat hij dood zou gaan. Nadat ik drie dagen niets van hem had gehoord, ging ik uitzoeken wat er met hem was gebeurd. Het was een tragedie voor de kinderen dat hun vader werd vermist. Ondertussen stapelden de schulden zich op.

Na een week werd ik gebeld. Ik kreeg te horen dat hij was opgepakt in Zweden. Hij had geprobeerd om cannabis naar dat land te smokkelen. Huh? En nu? Aan de ene kant voelde ik me opgelucht. Hij was niet dood. Maar ik voelde me ook verdrietig. Want wat er ook allemaal was voorgevallen in onze relatie, het was met hem niet alleen maar zeventien jaar ellende geweest. We hadden met elkaar ook goede momenten gehad. Daarom viel het me toch zwaar om hem te zien verdwijnen uit mijn leven.

Nu zou alles moeten veranderen. Hij kreeg acht jaar gevangenisstraf. Het contact tussen mij en hem werd al snel verbroken. Hij wilde niet dat ik op bezoek kwam. Dat wilde ik wel, omdat de kinderen hem misten. Maar ja, hij zou de reden wel weten waarom hij geen bezoek wilde.

Deurwaarders

Vanaf het moment dat mijn man gevangen werd genomen, stapelden de problemen zich op. Ik werd dagelijks onder druk gezet door deurwaarders. Een van die deurwaarders vergeet ik nooit meer. Hij stelde me voor dat ik de schuld bij hem zou kunnen afbetalen als ik met hem het bed in zou duiken! Wat een vernedering! Ik heb hem meteen de deur gewezen. Ik begreep van anderen dat een paar buitenlandse vrouwen op die manier wel hun schuld aan hem hadden afbetaald. Bah, bah, bah! Wat voor mensen zijn dat soort deurwaarders?

Het werd alleen maar erger en erger. Ik herinner me de kersttijd van dat jaar. Ze zouden onze spullen in beslag komen nemen. Iedereen die mij en mijn kinderen kende, zei tegen me: “Nee joh, ze mogen je niet je koelkast, je fornuis en dat soort dingen afnemen. Maar dat mocht wel, blijkbaar. We moesten uiteindelijk op de grond gaan zitten. Alles in huis was meegenomen. Toevallig vonden we op zolder onze kerstboom. Die hadden ze niet gezien. We maakten onze ergste kerst ooit mee. Maar mama was altijd al een optimist geweest en een vechter, dus we zouden wel zien. We leefden nog en mijn kinderen waren gezond. Dat was het belangrijkste.

Ik moest bij de gemeente Steenwijk weer een bijstandsuitkering aanvragen. Werken zat er niet meer in, op dat moment. Maar een uitkering krijgen bleek heel moeilijk. Een paar maanden hadden we helemaal geen inkomen. De schulden liepen nog verder op. Mijn aanvraag voor een uitkering werd een paar keer afgewezen. Daarop diende ik een klacht in en werd ik opgeroepen door mijn contactpersoon bij de gemeente. De eerste voorwaarde om een uitkering te krijgen, was dat ik anti-depressiva zou accepteren, zo kreeg ik te horen.

Wááát?! Nou, dat deed ik niet! Ik zei: “Als dat de voorwaarde is, dan kan ik je meteen melden dat ik dat weiger.” De contactpersoon was al op de hoogte van mijn nare ervaringen met medicijnen. Ik heb toen duidelijk gezegd: “Als je mij wilt helpen, betaal dan maar yogalessen voor me, in plaats van anti-depressiva”. Ik liet weten dat ik die voorwaarde publiekelijk bekend zou gaan maken, als de gemeente voet bij stuk zou houden. Toen ging men snel akkoord met yoga. Maar mijn leven werd er niet gemakkelijker op. Mijn schulden waren zo groot dat ik ze niet kon afbetalen. Ik moest voor mijn kinderen zorgen. Ze moesten naar school kunnen gaan. Maar alles werd in beslag genomen.

Budgetbeheer

Uiteindelijk besloot ik om me aan te melden voor een traject in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). Overal waar ik kwam voor hulp, bij maatschappelijke werk, bij het Riagg, waar dan ook, steeds hadden ze me onder druk gezet om me in te laten met zo’n traject. Wat ik wist over dat traject en wat ze me daarover hadden verteld, was dat al mijn inkomsten naar Budgetbeheer zouden gaan. Budgetbeheer betaalt dan je vaste lasten en staat ook een bedrag af aan je bewindvoerder. Ik zou vijfenzeventig euro per week krijgen. Normaal is dat zestig euro. Maar omdat ik aangaf dat ik snel wilde gaan werken, werd het bedrag verhoogd in verband met reiskosten.

Het was een bijzonder zware periode voor ons. Mijn schulden waren door alle boetes en incassokosten opgelopen van veertienduizend euro naar zevenentwintigduizend euro. We moesten drie jaar onder toezicht leven. Dan zouden we schuldenvrij zijn. Daarbij golden wel de voorwaarden dat ik de scheiding zou aanvragen en werk zou vinden. Werk had ik inmiddels gevonden, maar hoe moest ik de scheiding regelen? Ik liep al jaren rond met angst over mijn leugen, maar nu was ik zeventien jaar verder. Nu ik niet meer met mijn man samenleefde, moest ik het misschien toch maar vertellen. Nu kon hij me niets meer aandoen. Ik besloot daarom om het op te biechten.

Ik ben zelf naar de vreemdelingenpolitie in Steenwijk gegaan om alles eerlijk uit de doeken te doen. De man met wie ik daar sprak, kende ik. Hij begon meteen tegen me te zeggen: “Weet je zeker dat je het wilt? Het wordt alleen maar erger voor je. Die schulden die je nu hebt, zijn niets vergeleken met wat er hierna gaat gebeuren. Als je vertelt dat je in feite een andere naam hebt, dan verlies je je Nederlandse nationaliteit en ook nog eens je verblijfsrecht. Je schulden zouden kunnen oplopen tot negentigduizend euro. Je gaat zo het zwarte gat in.” Maar toch bleef ik bij mijn verhaal. Ik was die leugen zo zat. Ik wilde een normaal leven leiden. En het was niet mijn keuze geweest om over mijn naam te liegen. Dat had ik nooit gewild.

Zoon Alen, getekend door Sanela
Zoon Alen, getekend door Sanela

De eerste paar maanden deden ze er niets mee. Ik had een advocaat ingeschakeld. Die moest achter de vreemdelingenpolitie aan, zodat ze zouden beginnen met mijn zaak. Ik kon me wel voorstellen dat die politieman gelijk had. Hij wilde me op de een of andere manier beschermen. Maar ja, ik was er klaar mee. Ik wilde niet meer liegen. Ondertussen bleven we zonder weekgeld zitten. Elke keer als ik belde, kreeg ik te horen: “U hebt te veel schulden en te weinig inkomsten, dus we hebben de vaste lasten betaald en nu is er alleen nog maar twintig cent over. Moet ik die naar u overmaken?” Zo zeiden ze dat, lachend en met een cynische stem. Ze maken je gek. Ze proberen er alles aan te doen om het uit de hand te laten lopen. Ik moest geld hebben om naar het werk te kunnen reizen, ik moest eten op het werk. Mijn kinderen moesten op school eten. En ze moesten natuurlijk ook kleren hebben. Tja, dan moest ik maar mijn werk opgeven en kijken of we het zouden overleven. Ik kreeg niets. Ook niet het vakantiegeld, daar ontving ik nog niet één procent van. Later kreeg ik te horen dat ik recht had op een bepaald percentage van het vakantiegeld. Ik kreeg een keer geld terug van de Belastingdienst, bijna vierduizend euro. Dat ging meteen naar de WSNP.

Vrijwilligerswerk

Hoe ik het heb overleefd? Ik ging schoonmaken, voor de boodschappen en voor kleren. De gemeente Steenwijk verplichtte me om onbetaald werk te doen. In feite ging het om dwangarbeid. Dat deed ik dan maar, omdat ik anders geen uitkering meer zou krijgen. De gemeente dwingt ook trouwens veel andere migranten en vluchtelingen tot dat soort werk, zo heb ik gemerkt. Ze moeten gratis gaan werken, waarbij de gemeente belooft dat ze ooit loon en een arbeidscontract gaan krijgen. Maar maanden later blijkt dat dan helemaal niet te kloppen. Ze krijgen uiteindelijk toch geen betaalde baan en zijn al die tijd gewoon uitgebuit als spotgoedkope arbeiders.

Ik wilde graag met buitenlanders werken, hen helpen, hen begeleiden. Ik werd als vrijwilliger aangenomen bij Bureau voor Integratie en Nieuwkomers (BIN) in Steenwijk. Ik was daar heel blij over, want dat sprak me aan. Maar al na een paar dagen werken hoorde ik verschrikkelijke verhalen. Bijvoorbeeld hoe de tien kinderen van een Afrikaanse vader bij hem waren weggehaald, omdat het gezin het financieel moeilijk had. Daar was Jeugdzorg verantwoordelijk voor. Ik begon daarover meteen in discussie te gaan, omdat ik de familie waar het over ging, goed kende. Maar de hulpverleners met wie ik te maken had, reageerden gelaten: “Het is nu eenmaal zo en wij bemoeien ons er niet mee.”

Ik ontmoette een oude man, waarschijnlijk afkomstig uit Irak of Iran. Hij had problemen met het bedrijf dat hem gas en elektra leverde. Het bedrijf stuurde hem een rekening van vijfentwintigduizend euro. Dat bedrag zou hij moeten bijbetalen, omdat hij was overgestapt naar een ander bedrijf en het contract met het oude bedrijf niet opgezegd zou hebben. De man merkte op dat hij het oude bedrijf inderdaad niet had opgezegd, maar wel al die tijd netjes beide bedrijven had betaald. De nabetaling zou dus onterecht zijn opgelegd.

Hij sprak niet zo goed Nederlands. Ik kreeg daarom de opdracht om de zaak verder uit te zoeken. Ik zocht al zijn bankafschriften bij elkaar en ging na wat er was betaald. Daarna zou ik met het bedrijf contact moeten opnemen. Na een gesprek met een medewerker van het bedrijf bleek dat de man niet moest bijbetalen, maar juist geld diende terug te krijgen, meer dan duizend euro. Ik was er verheugd over dat ik de man goed nieuws kon brengen. Voordat ik het hem vertelde, liet ik eerst de leidinggevende op mijn werk weten wat voor resultaat ik had behaald. Maar ik kreeg van hem de wind van voren: “Dat gaat ons niet aan, dat mag je niet aan hem vertellen”! Ik dacht: “Wát?! Hoezo niet?”. “Tja Sanela, wat je kunt zeggen, is dat hij niets hoeft te betalen. De rest is niet onze zaak”, zei hij. Ik had er geen woorden voor. Ik ging erover in discussie. Met als gevolg dat ik geen vrijwilliger meer mocht blijven en dus niet meer terug hoefde te komen.

Veel migranten en vluchtelingen hebben problemen. De meesten betalen rekeningen die ze niet eens hoeven te betalen. Maar ze geloven de hulpverleners blindelings, omdat ze menen dat die deskundig zijn en het beter weten dat zij. Ik ontmoette een keer een heel lieve man die hard achteruit ging. Hij was farmaceut geweest en had in Italië op de universiteit gezeten. Maar nu zag hij eruit als een zwerver. Hij werd volgepropt met medicijnen, praatte op straat in zichzelf en deed zijn deur niet op slot als hij het huis uitging. Hij was helemaal in de war. Ik probeerde de man altijd te steunen. Hij mocht bij mij een broodje komen eten of koffie komen drinken. Hij kreeg ook niet het wekelijkse geld dat hem was beloofd. Hij was ook een van de buitenlanders die in de mallemolen van het WSNP-traject terecht was gekomen. Je kunt niet geloven wat al die ambtenaren en hulpverleners met arme mensen aan het doen zijn. Die worden van het kastje naar de muur gestuurd en belandden daardoor nog dieper in de put.

Geen schone lei

Op hetzelfde moment had ik twee rechtszaken lopen, over mijn naam en over mijn schulden. Die periode was voor mij een hel. Ik had geen geld, helemaal niets. Ik zat huilend bij maatschappelijk werkers om hulp te vragen. “Tja Sanela, we hebben daar geen potje voor. Sorry, en sterkte ermee.” Ik weet nog dat ik tegen een maatschappelijk werkster zei: “Weet u wat? Gaat u dat maar tegen mijn kinderen zeggen als ze van school komen.” Het was ongelooflijk zwaar. En je mag niet boos worden of wanhopig overkomen, anders kunnen ze de kinderbescherming of Jeugdzorg inschakelen. Misschien worden je kinderen dan bij je weggehaald. En dat is natuurlijk het laatste dat je wilt dat er gebeurt. Dus wat moet je doen? Je rustig houden en proberen te overleven…

Ik kreeg een uitnodiging van de rechter omdat mijn WSNP-traject binnenkort zou aflopen. Uiteraard was ik daar erg blij over. Misschien zou de ellende nu toch voorbij zijn. Maar die dag kreeg ik een afrekening voor gas en elektra van bijna vierduizend euro die ik zou moeten bijbetalen. Volgens het WSNP-traject is een voorwaarde voor een schone lei dat je geen andere schulden hebt opgebouwd. Wat moest ik nu doen? De rechtszaak zou over een week plaatsvinden. Ik kon dat bedrag nooit op tijd afbetalen. Ik heb meteen contact gezocht met mijn bewindvoerder. Die vroeg of ik het niet kon oplossen door ergens geld te lenen. Ik kon niet eens geld lenen om broodjes te kopen, laat staan voor zo’n hoog bedrag. Hoe kon die nieuwe schuld zijn ontstaan? Ik leefde alleen met mijn kinderen en lette er altijd op dat er geen energie werd verspild. Het kon gewoon niet kloppen. Ik diende meteen een klacht in bij het elektrabedrijf, maar de schuld bleef bestaan. Hoe kon dat?

Wat bleek? Budgetbeheer had al die tijd vijftig euro per maand aan elektra betaald. Maar ik had hen eerder al laten weten dat ze honderdtwintig euro per maand moesten betalen. Maar dat verklaarde nog steeds niet waarom het bedrag zo hoog was opgelopen. Ik had van niemand te horen gekregen dat ik zelf moest opletten of Budgetbeheer wel de juiste bedragen overmaakte. Ik dacht dat alles goed geregeld was. Maar dat was dus niet zo. Mijn advocaat regelde dat ik nog twee jaar in het WSNP-traject kon gaan zitten, om op die manier de elektrakosten af te betalen. Jippie, happy me… Ongelooflijk. Nog twee jaar ellende. Dank je wel, Budgetbeheer.

Tegelijk liep mijn rechtszaak over die namen. Daar moest ik voor heen en weer reizen. De ene keer was er in Zwolle een rechtszitting, de andere keer in Assen. Het was een hele zware periode, zonder een cent op zak. Maar ik zorgde toch op mijn eigen manier dat mijn kinderen er niet zo veel van merkten. Ze hadden eten, ze hadden kleren, ze konden naar school. Maar op vakantie, leuke dingen doen, computerspelletjes, nee, dat zat er niet in.

Ik moest voortaan tweehonderd euro per maand extra aan elektra betalen. Ik kreeg al vaak genoeg geen weekgeld, en nu werd het nog erger. Maar wat moet, dat moet. Ik wilde zo graag uit de problemen komen en schuldenloos door het leven gaan. Maar dat was voorlopig alleen maar wensdenken. Ik heb netjes elke maand tweehonderd euro elektra betaald, plus tweehonderd euro extra als afbetaling. Maar toen die twee jaar bijna voorbij waren, werd ik weer geconfronteerd met een rechtszaak. Toen bleek dat Budgetbeheer weer een fout had gemaakt, waardoor een extra schuld was ontstaan van vijftienhonderd euro. Kom op, is dit een spelletje!? Ik kreeg het slechte nieuws twee dagen voor de rechtszitting te horen. Ondertussen moest ik ook nog een paar keer naar een rechtszitting en naar de IND vanwege de kwestie van de namen. Mijn verblijfsvergunning zou misschien worden ingetrokken, waardoor ik zou moeten terugkeren naar Bosnië. Aan welke strijd moest ik voorrang geven: mijn schulden afbetaald krijgen of voor verblijfsrecht vechten voor mijzelf en mijn kinderen?

Ik had dus weer geen schone lei. Er leek geen einde te komen aan mijn schulden. Sterker nog, tot mijn verbazing begonnen de schulden na verloop van tijd nog meer op te lopen. Ik belde om te vragen hoe dat kon. Stel dat je in het WSNP-traject komt met een schuld van tweehonderd euro, dan kan dat oplopen tot zeshonderd euro. Uiteindelijk kreeg ik te horen dat ik al mijn schulden terugkreeg met vijf jaar rente erop. Niemand heeft me dat uitgelegd toen ik begon met het traject. Mijn ervaringen met de schuldhulpverlening en de WSNP zijn bijzonder negatief. Het lijkt alsof ze een spelletje met me hebben gespeeld. Ze spelen vals daar, allemaal!

Nieuwe partner

Omdat ik een bijstandsuitkering had, moest ik reïntegreren, zoals dat heet. De gemeente Steenwijk stuurde me oproepen om te komen praten over het zoeken naar werk. Elke keer als ik op zo’n gesprek kwam, was het: “Mevrouw, gaat het goed met u?”. Ik antwoordde netjes: “Ja, natuurlijk”, en wachtte op de voortgang van het gesprek in de richting van een baan of opleiding. Maar nee, steeds weer: “Hoe gaat het met u, mevrouw?” De eerste keer bleek ik beleefd, de tweede keer ook. De derde keer weer die vraag: “Hoe gaat het met u?” Daarna keek ze in mijn dossier en kwam weer die vraag. Ik dacht: als ze nu nog een keer die vraag stelt, dan wil ik van haar te horen krijgen wat er aan de hand is. Dan wil ik weten of ze denkt dat ik gek ben. Ik vroeg haar: mevrouw, wat is de reden dat u mij vraagt om hier te komen? Voor de derde keer roept u mij op. En ik krijg alleen maar te horen: “Hoe gaat het met u?”. Ze antwoordde: “Belangstelling.” Belangstelling? Dan is een keer vragen wel genoeg, zo leek me. Ik probeerde te achterhalen of er een andere reden was. Ze zei: “Ik zie in uw dossier dat u dertien jaar geleden bij het Riagg en bij een psycholoog bent geweest.” Ik zei: “Mevrouw, dat is dertien jaar geleden en ik zit hier nu voor een baan en een opleiding. Wie bent u? Moeten de psycholoog en het Riagg mij voor gek verklaren of voor werk en een opleiding zorgen?” Ze had daarop niets meer te zeggen. Ze was er duidelijk niet op uit om mij op weg te helpen, maar bleek alleen maar bezig om mijn dossier een beetje aan te vullen met nog meer papieren.

Ondertussen had ik een nieuwe partner leren kennen, een uit Somalië afkomstige vluchteling. Hij was al zes jaar in Nederland en had in drie asielzoekerscentra gewoond. In het algemeen mogen vluchtelingen die in de asielprocedure zitten, geen betaalde baan hebben. Maar daar was wel een kleine uitzondering op. Mijn vriend kon per jaar maximaal twee maanden werken. Dat heeft hij ook gedaan. Hij was blij dat hij zo wat geld kon verdienen. Het werk bestond uit het plukken van bloemen en appels. Ander werk was niet toegestaan. Normaal kregen vluchtelingen per week zesenveertig euro leefgeld van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). Drie maanden na het werk kreeg mijn vriend ineens te horen dat hij het leefgeld dat hij tijdens de twee maanden werken had ontvangen, moest terugbetalen aan het COA. En hij moest ook nog eens huur voor zijn kamer betalen gedurende de tijd dat hij had gewerkt. Maar dat had men niet laten weten op het moment dat hij ging werken! Hij bleek dus voor niets bloemen en appels te hebben geplukt. Het geld was natuurlijk al op. Omdat hij het niet kon terugbetalen, werd hij gekort op de wekelijkse zesenveertig euro leefgeld. Hij ontving nog maar twintig euro. Zo raken vluchtelingen door toedoen van het COA nog dieper in de problemen.

Mijn vriend had het heel moeilijk. Hij had een verblijfsdocument gekregen en ook een woning in Venray. Hij wilde in Steenwijk komen wonen, maar dat stuitte op allerlei problemen. De gemeente Steenwijk wilde hem geen uitkering geven als hij geen officieel verblijfadres in die gemeente had. Ik mocht hem niet bij mij in huis nemen, zo dreigden de ambtenaren, omdat ik zelf ook een uitkering had. Hij sliep vaak bij vrienden en dan weer een paar nachten bij mij. Al snel begonnen sociale rechercheurs ons te volgen. Mijn contactpersoon bij de gemeente vertelde me doodleuk dat we werden gevolgd en dat we dat moesten weten. De sociale rechercheurs keken of mijn vriend en ik hand in hand liepen, ze keken of we samen op bezoek bij vrienden gingen. Ze keken of we samen naar verjaardagen gingen. Mijn God, waar is de privacy van een mens?! Doordat we hun achtervolgingen zo zat waren, wilden we allebei zo snel mogelijk aan het werk. Dan zouden we niets meer met de gemeente te maken hoeven hebben. Maar geen enkel uitzendbureau bleek mijn vriend zelfs maar te willen inschrijven. We werden gewoon weggestuurd.

Openlijke discriminatie

Op een dag gingen mijn vriend en ik naar de Rabobank om een rekening voor hem te openen. Een medewerkster zei ijskoud tegen ons: “Nee, dat doen we niet.” Ik dacht: waar slaat dit op? Hij heeft helemaal niets misdaan. Hij heeft ook geen problemen met de bank. Ik vroeg haar: “Wat is de reden daarvoor?” Ze zweeg en lachte cynisch. Ik zei: “Mevrouw, dit lijkt echt op…” Ik was nog niet klaar met het uitspreken van mijn zin, toen ze me onderbrak met: “Ja, dat klopt. Discriminatie. Dat is ook zo.” Ze gaf ons zelfs een kaartje met haar naam erop, voor het geval dat we haar wilden aanklagen… Mijn God, dat zulke mensen nog bestaan! Ongelooflijk!

Natuurlijk schaamde ik me dood. Wat voor gevoel zou mijn vriend hierover wel niet moeten hebben? We begonnen te praten over zijn belevenissen in Nederland. Hij wilde heel graag zijn leven veranderen. Hij wilde werken en hier zijn toekomst opbouwen. Maar wat moet je doen, als je die kans niet krijgt? Ik ben overal met hem naartoe gegaan. Ook bij de gemeente. Maar het bleek er voor hem niet in te zitten. Het maakte niet uit waar hij werk ging zoeken. Ze keken in zijn cv en wezen hem meteen af. Waarom denk je dat zijn cv zo weinig te melden had over de acht jaar dat hij in Nederland verbleef? Hoe kon hij een volle cv hebben als hij zes jaar alleen maar in asielzoekerscentra had doorgebracht, zonder recht om te werken? Hij had een opleiding gevolgd in het bewerken van natuursteen, in de hoop dat zoiets hem vooruit zou helpen. Maar hij bleek toch nergens welkom te zijn. Nou ja, wel als vrijwilliger. Als gratis arbeider kon hij overal terecht. Toen bleken het cv en de werkervaring ineens níet meer belangrijk te zijn. Maar zodra hij een betaalde baan wilde hebben, had men ineens duizend redenen om hem niet aan te nemen.

Na zoveel teleurstellingen had mijn vriend alle hoop opgegeven om ooit nog ergens betaald werk te vinden. Hij was zo ontmoedigd, gefrustreerd en zelfs getraumatiseerd dat hij het niet eens meer wilde proberen. We waren helemaal op onszelf aangewezen. We moesten ons op onze eigen manier zien te redden. Inmiddels hadden we een kindje gekregen, midden in de procedure over mijn verblijfsrecht dat misschien zou worden ingetrokken. We noemden ons zoontje Omari. Omdat mijn vriend inmiddels de Nederlandse nationaliteit had, was Omari vanaf zijn geboorte ook Nederlander.

Omdat de gemeente Steenwijk ons bleef discrimineren en ook nog vanwege een paar privé-omstandigheden, besloten we om te verhuizen naar Hoogeveen. Dat was de enige manier om met urgentie te vertrekken uit Steenwijk. In oktober 2011 verhuisde ik met mijn kinderen naar Hoogeveen. Mijn vriend verliet Nederland en ging in Engeland proberen om daar een toekomst voor ons op te bouwen. Daar woonden kennissen van hem die hem misschien zouden kunnen helpen. Mocht het zover komen dat de overheid mij en mijn kinderen terug zou gaan sturen, zo had hij bedacht, dan zou hij ons misschien naar Engeland kunnen laten overkomen.

Geen verblijfsrecht meer

Ik stond er weer helemaal alleen voor. In november 2011, een maand nadat ik was verhuisd, werd de Nederlandse nationaliteit en het verblijfsrecht van mij en mijn twee oudste kinderen ingetrokken. Zelfs Nederlander zijn bood ons blijkbaar niet de zekerheid om in Nederland te kunnen blijven leven. De overheid maakte ons illegaal. Ik had met een andere naam verblijfsrecht en de Nederlandse nationaliteit gekregen. Maar ik was de persoon met die andere naam nooit geweest. Daarom had ik er achteraf gezien ook geen recht op om hier te zijn. Dat was het argument dat de overheid tegen me inzette.

Wat moest ik nu doen? Zonder verblijfsrecht had ik geen inkomsten. Zonder inkomsten had ik geen plek om te wonen. Ik moest zelf proberen uit te zoeken hoe ik me moest zien te redden. Net nadat ik een nieuwe woning had gekregen en een nieuw leven in een andere stad wilde beginnen, stortte alles in elkaar. Mijn zoon Alen, inmiddels veertien jaar oud, was verplicht om naar school te gaan, hoewel we geen verblijfsrecht meer hadden. Ik heb onze situatie voorgelegd aan de leiding van de school. Gelukkig bleek mijn zoon naar school te kunnen blijven gaan. De school betaalde alles voor me. Daar was ik hen zo dankbaar voor. Maar ik wist wel dat we niet lang meer in onze nieuwe woning konden blijven. Ik kon de huur niet langer meer opbrengen. Elke dag leefden we in angst. De vreemdelingenpolitie kon ons elk moment komen ophalen. Ik moest zorgen dat er brood op tafel kwam, maar hoe moest ik dat betalen? En ik moest zorgen dat we een nieuw dak boven ons hoofd zouden hebben, als we uit onze woning weg moesten. Ik was zo wanhopig. Toen werd ik opgeroepen om me te melden bij het politiebureau voor een gesprek met de vreemdelingenpolitie.

Mijn dochter Anela woonde toen al een tijdje niet meer bij mij. Ze was het huis al uit en woonde inmiddels in Leeuwarden. Bij haar was alles al stopgezet, nadat ze illegaal was gemaakt. Ze moest haar school verlaten en kreeg ontslag bij haar werkgever. En achterstallig loon werd niet meer aan haar uitbetaald, omdat ze “niet meer in het systeem zat”, zoals dat werd genoemd. Mijn dochter was nog maar vier jaar, toen ze hier met haar moeder en vader aankwam. Ze wist nergens van en had er niets mee te maken dat haar ouders hadden gelogen over hun naam. Ze was hier opgegroeid en voelde zich meer Nederlands dan Bosnisch. En nu werd ze maatschappelijk uitgesloten en uitgestoten.

Ook mijn twee oudste kinderen waren opgeroepen voor het gesprek bij de vreemdelingenpolitie. Mijn jongste zoon Omari niet, want hij had de Nederlandse nationaliteit verkregen via mijn nieuwe partner. Toch nam ik hem ook maar mee. Niemand om ons heen vroeg hoe wij rond konden komen. Niemand leek zich zorgen te maken over ons. Er was geen familielid dat te hulp kon schieten. We moesten naar het hol van de leeuw. Toen we bij het politiebureau aankwamen, zag ik op de parkeerplaats een luxueuze limo met veel bling bling staan. Ik zei tegen mijn kinderen: “Je zult zien dat die auto van de vreemdelingenpolitie is”. En ik bleek nog gelijk te hebben ook. Meneer de vreemdelingenpolitie had tijdens zijn vakantie lekker kunnen uitrusten en had door het zonnebaden een mooi kleurtje gekregen. Ik koesterde geen persoonlijke haat tegen hem, maar het deed toch pijn van binnen. We waren zo uitgeput en afgeleefd.

Terugkeren?

Het gesprek begon. De politieman wilde niet dat ik, de moeder, antwoord gaf op zijn vragen. Hij wilde van de kinderen horen hoe ze dachten over terugkeer. Mijn dochter begon te huilen. “Hoe kunt u mij dit vragen? Ik voel me niet eens Bosnisch!”, antwoordde ze. “Ik ben hier al bijna mijn hele leven. Ik ben hier op school geweest, de basisschool en het voortgezet onderwijs. Ik ben op mezelf gaan wonen en begonnen met een nieuwe opleiding. In wat voor land leven we?!” “Tja,” zei hij, “Dat kun je aan je moeder vragen. Je moeder heeft die fout gemaakt.” Hij probeerde met een verdeel-en-heerspolitiek te stoken tussen ons. Gelukkig kent mijn dochter me goed. Ze weet hoe ik ben en houdt onvoorwaardelijk van me. Maar wat zou er gebeuren als dat anders zou zijn? Haar toekomst was verpest. Ik kon mijn oren niet geloven, toen ik de politieman mijn kinderen hoorde aanspreken. “En jij, Alen, zeg eens, wat denk jij daarover?” Alen is een meelopertje van zijn zus, dus hij gaf hetzelfde antwoord. “En jij, Omari, jij hebt een Nederlands paspoort, hè?” Zo begon hij tegen een kind van nog geen vijf jaar! Ik zei tegen hem: “Verwacht je nu ook echt dat Omari met jou in gesprek gaat?” Grrrrr. En toen kreeg ik te horen dat we uitgezet zouden gaan worden. “Wat denkt u daarover?”

Wat kun je daarover denken? Ik leefde toen al zeventien jaar in Nederland, werkte, had met vallen en opstaan een bestaan opgebouwd. Ik was vierentwintig jaar toen ik hier aankwam. In Bosnië had ik helemaal niets meer. Mijn stiefvader was dood. Mijn moeder woonde in een huis van anderen en had geen vaste verblijfplaats. Ik had niemand anders, behalve mijn moeder en mijn zus. Na de oorlog hadden ze het heel moeilijk. Ik was het die hen zou moeten steunen, in plaats van andersom. Ik kon niet van hen verwachten dat zij me zouden kunnen opvangen en mij en mijn kinderen steeds te eten zouden kunnen geven. Waar moesten we naartoe? Ik ben een vreemdeling hier en een vreemdeling daar. Maar meneer de vreemdelingenpolitie vertelde me dat ik toch terug zou moeten keren. Als ik geen geld had, dan zou ik de Dienst Terugkeer en Vertrek (DTV) kunnen inschakelen, zo legde hij uit. Anders zouden ze me ook terugsturen, maar dan zonder geld. Meewerken om onszelf uitgezet te krijgen was misschien een optie voor mij. Aldus de zonnebadende politiemeneer.

Het eerste gesprek zat erop. Het was duidelijk dat ik niet wilde terugkeren. Er werd tegen me gezegd: “Zolang je meewerkt aan je terugkeer, is er geen probleem. Maar als je niet komt op de volgende afspraak of als je niet wilt meewerken, dan word je meteen opgehaald en naar een uitzetcentrum gebracht. Misschien is dat ook een optie. Dan heb je daar eten voor je kinderen.” Ik kreeg dus twee onmogelijke opties voorgeschoteld. Ik moest kiezen uit twee kwaden. Ik zei: “Nee, dank u. Ik red me wel.” Maar de waarheid was: ik red het niet, maar ik wil niet terug en ik wil niet met mijn kinderen worden opgesloten. Ik vroeg hem nog: “Kunt u mij één ding uitleggen, meneer? Waarom worden mijn kinderen gestraft?” “Tja,” zei hij, “Zo gaat dat hier.” Ik zei: “Hoe bedoelt u? Als een moeder of vader iemand vermoordt, dan hoeven hun kinderen toch ook niet de gevangenis in? Wat heb ik dan voor ergs gedaan, behalve een leugen vertellen om een menswaardig bestaan op te kunnen bouwen?” “Maar dat is iets heel anders” zei hij. Ik dacht: laat ook maar zitten. Zoek geen begrip bij die mensen. Ze zijn ervoor opgeleid. Hoe meer mensen ze terugsturen, hoe hogere bonussen ze ervoor krijgen. Dus geen wonder dat hij in zo’n auto rijdt.

Koffers inpakken

Na dat gesprek kon ik verwachten dat we zouden worden opgehaald door de vreemdelingenpolitie. Een goede vriendin van me uit Meppel bood hulp aan, zodat we niet de straat op hoefden. We mochten zo lang als nodig was bij haar intrekken. Omdat ze zelf een uitkering had, is ze nagegaan of ze me mocht helpen met een plek om te wonen. Dat was toegestaan omdat ik helemaal geen inkomsten had. Ter voorbereiding van het vertrek moest ik alles inpakken. Alles dat ik in zeventien jaar had opgebouwd, moest ik achterlaten. Met twee koffertjes gingen we naar mijn vriendin toe.

Ondertussen had ik een afspraak gemaakt met de DTV, om na te gaan wat ze me konden bieden. Tijdens het gesprek werd me uitgelegd dat ik eerst een aanvraag voor geld moest indienen. Pas daarna zouden ze me duidelijk kunnen maken hoeveel ik zou krijgen als ik zou terugkeren. Natuurlijk wilde ik dat niet, maar ik wilde er ook niet op wachten tot ze ons over de grens zouden hebben gezet, zonder een cent op zak. Daar krijg je het echt benauwd van. Ik moest naar Zwolle gaan om een aanvraag in te dienen, maar dat was nog niet officieel. Ik moest eerst horen hoeveel geld ik zou krijgen, en dan kon ik alsnog aangeven of ik zou doorgaan met onze terugkeer. Ik deed alles zoals ze hadden voorgeschreven en kreeg als antwoord dat ik en mijn kinderen vliegtickets zouden krijgen en daar bovenop nog een schamele driehonderdzesentachtig euro. Voor ons allemaal! Wat moet je daar dan nog op zeggen? Ongelooflijk!

Natuurlijk heb ik er niet mee ingestemd. Maar hoe moest het nu verder? Mijn vriendin had het al heel moeilijk. Ze had zelf een man en twee kinderen. Het gezin leefde van een uitkering. We konden niet lang bij haar blijven. Ik liet de man van de vreemdelingenpolitie weten dat ik niet akkoord ging met het voorstel van de DTV. Een andere afspraak zou volgen. Hij zou bij mijn vriendin komen om me te bezoeken en het gesprek te vervolgen. Toen hij kwam, vroeg hij: “En waarom wil je niet terug?” Opnieuw somde ik alle redenen op die ik al eerder had genoemd. “Nou, dan moet je maar naar het uitzetcentrum.” Hoe bedoelt u? Wat houdt dat in? Ik kreeg te horen dat ik zou worden opgehaald door de vreemdelingenpolitie van bureau Meppel en daarna naar een plek in Den Helder zou worden gebracht. Dat was vroeger een asielzoekerscentrum, maar nu was het “een vrijheidsbeperkende gezinslocatie” geworden voor vluchtelingen die de overheid wil gaan uitzetten. De vluchtelingen daar leven onder een semi-gevangenisachtig regime en mogen niet buiten Den Helder komen, anders kunnen ze worden opgepakt. En ze hebben een meldplicht. Ik keek hem aan. Dus ook mijn Nederlandse kindje moet mee om opgesloten te worden? Hij: “Ja, natuurlijk, of naar Jeugdzorg, als u dat niet wilt”. Maar mijn kind naar Jeugdzorg brengen was wel het laatste dat ik zou willen doen.

Mijn vriendin was de hele tijd bij het gesprek aanwezig. Ik vertrouwde het namelijk niet. Hij kwam met een nieuw voorstel: “En als ik je nu twintigduizend euro zou geven, zou je er dan wel mee instemmen om terug te keren?” Ik dacht: wat is dit? Ik keek hem aan en vroeg hem indringend: “En als ik jou nu eens twintigduizend euro zou geven en je zou met niets extra’s een nieuw leven moeten beginnen in Bosnië? Zou je het doen?” Ik kon niet langer meer mijn mond houden: “Je moet je schamen voor het werk dat jij doet, voor wat je aan het doen bent met de levens van mensen! Ik hoop dat je nog lekker kan slapen!” Toen is hij weggegaan.

Machteloos

Nu wist ik het. Ik moest op 22 mei 2012 naar het politiebureau in Meppel gaan, met al mijn koffers en mijn drie kinderen. Dan zou ik daar worden opgehaald. We hadden geen auto, mijn vriendin ook niet, dus het zou lang lopen zijn tot aan het politiebureau. Mijn wereld stortte helemaal in elkaar. Ik kreeg het zwaar met mijn schuldgevoelens tegenover mijn kinderen. Onvoorstelbaar dat zo’n leugen je hele leven overhoop kan halen. Ik kon het niet geloven. Ik ben niet crimineel. Ik ben geen gevaar voor de maatschappij. Waarom word ik dan zo behandeld? Het antwoord daarop heb ik tot op de dag van vandaag nog steeds niet. Een kennis van me, een Nederlandse man, bood aan om ons die dag naar de politie te brengen. Daarvoor had ik al contact gezocht met de gezinslocatie in Den Helder om inzicht te krijgen in wat me te wachten zou staan. Om te vragen of ik bepaalde spullen moest meenemen. “Nee”, kreeg ik te horen.

Als ik dan denk aan mijn ex, met wie het allemaal is begonnen… De ellende die we hebben ondervonden, is het meest zijn schuld. Hij leeft inmiddels al jaren met een andere vrouw en kijkt niet om naar zijn kinderen. Hij heeft helemaal niets gedaan om ons te helpen. Hij zat thuis en ging op vakantie. Wij gingen naar een uitzetcentrum. Hij merkte niets van al die ellende. Zijn nieuwe vrouw had wel een goede financiële situatie. Ze werkten allebei, waardoor ze ook een goede advocaat konden betalen. Als je geen geld hebt, dan kunnen ze met je doen wat ze willen. Hij is op geen enkele manier gestraft. Niet voor de mishandelingen, niet voor de leugens.

Alles was ingepakt. Onze goede vrienden en kennissen wilden er allemaal bij zijn. Niemand kon geloven dat dit aan het gebeuren was. Het was een enorm sombere dag, met veel tranen. De Nederlandse kennis van me bracht ons met de auto naar het politiebureau en ging samen met mij mee naar binnen. Hij zei tegen de politie dat hij zich schaamde dat hij een Nederlander was. En hij vond het schandalig wat de overheid mij en mijn kinderen aandeed.

Ik stond machteloos toe te kijken. Dat ik dit moest meemaken, was tot daar aan toe. Maar mijn hart brak toen ik naar mijn kinderen keek. We stonden te wachten op wie ons zou komen ophalen. We waren allemaal aan het huilen. Niemand leek te kunnen tegenhouden wat er stond te gebeuren. We wachtten af, terwijl we niet wisten wat er ging komen. Toen verscheen er een bus. Je kon niet naar binnen kijken. Alle ramen waren zwart. Toen ze de bus openden, zagen we ijzeren stoelen. Het was echt een gevangenisvoertuig!

Naar het uitzetcentrum

Alles binnen in me was aan het schreeuwen, maar toch bleef ik uiterlijk rustig. Voor mijn kinderen. De ruimte binnen was met glas afgeschermd van de bestuurderscabine. Niet alleen ik, maar ook mijn kinderen moesten in de stoelen gaan zitten. We werden vastgezet met een veiligheidsgordel. Ook mijn jongste kind van drie jaar. Dat vond ik nog wel het ergste. Ik kan niet beschrijven, nog met geen duizend woorden, wat er door mij heenging. Wij leefden al zo lang in dit land. We hadden altijd de regels opgevolgd en nooit iets misdaan. En nu werden we behandeld als gevangenen. Ik probeerde ondanks alles grapjes te maken. Ik zei: “Weet je, we moeten dit beschouwen als vakantie. Den Helder heeft een zee en een strand en we komen daar op het goede moment.” Ik deed er alles aan om hen gerust te stellen, maar zelf ging ik helemaal kapot van binnen. De rit van Meppel naar Den Helder zou wel even duren. Als we iets nodig hadden, zo hadden de bestuurders ons verteld, dan konden we met hen praten via de intercom. Leuk is anders…

De Nederlandse kennis reed achter de bus aan. We hadden nog een paar koffers over die de bestuurders niet mee wilden nemen in de bus. Hij had gelijk aangeboden om ze in zijn eigen auto in te laden en ons te volgen. Onderweg zagen de kinderen de zee, die ze lang hadden moeten missen in verband met mijn gevecht voor verblijf. We konden al jaren nergens naartoe gaan. Vakanties en uitjes hadden we al lang achter ons gelaten, want onze financiële situatie liet dat niet toe. Al die onzekerheid! Wat zou er nu gaan gebeuren? Wat nu als ze mij echt terug zouden sturen? Waar moest ik naartoe? Duizend vragen waarop ik geen antwoord had.

Toen we in Den Helder aankwamen, moesten we eerst melden dat we waren aangekomen. Een COA-medewerkster ging met ons mee om ons de plek te laten zien waar we moesten verblijven. De mensen die ik daar zag lopen, die eerste dag, beangstigden me. Ze waren zo levenloos, zo moedeloos. Je kon het verdriet en de wanhoop in hun ogen zien. Er waren ook zoveel kinderen. Ik kon niet geloven dat dit mogelijk was. Mijn hart brak, mijn emoties namen met mij de loop. Ik wist niet wat me overkwam.

Barakken

Woonkazernes uitzetcentrum Den Helder
Woonkazernes van uitzetcentrum Den Helder

Het uitzetcentrum leek wel op een plek voor soldaten, een soort barakken. We kwamen een heel donkere gang binnen. Daar verbleven tien families: vijf aan de ene kant en vijf aan de andere kant. De COA-medewerkster bracht ons naar onze kamer. Ze deed die open, en daar stonden we dan. Een kamer met twee ramen die niet open gingen, alleen op een kiertje. Twee stapelbedden van ijzer, vier kasten van ijzer, een tafel en vier stoelen. Ook een tafelmodel koelkast en een piepkleine tv. Ik zou haast zeggen: je moest een vergrootglas hebben als je wat wilde zien op het beeldscherm.

Er waren daar vluchtelingen uit alle delen van de wereld: Afghanistan, Armenië, Rusland, Irak, Iran, enzovoorts. Twee COA-medewerkers wezen ons op de meldplicht en op het verbod om Den Helder uit te gaan. “Beschouw dit maar als je huis en maak er het beste van”, zeiden ze. Omdat ik naar de vieze muren keek, merkten ze nog op: “Als je wilt, dan mag je die wel schilderen.” We zouden nog dekens en kussens krijgen, en voor de rest moest je het zelf maar uitzoeken. Er was een keuken, een badkamer en een wc.

Ik heb de eerste dag in Den Helder mijn advocaat gebeld om door te geven dat we in bewaring zaten. Hij wist er niets van. Hij zei: “Dat kan niet. Ze moeten het mij eerst laten weten.” Ik zei: “Je hoort me toch? Ik zit erin, met al mijn kinderen.” Zo ben ik erachter gekomen dat dit het werk was van de vreemdelingenpolitie. Liever gezegd: ze speelden een vies spelletje door ons op te halen zonder dat aan mijn advocaat te laten weten.

Dode muggen

Mijn dochter had het bijzonder zwaar. Ze had een vaste vriend met wie ze al vijf jaar een relatie had. Ze had hem moeten achterlaten. Het was voor haar één grote tragedie. Toen ze al die vluchtelingen zag, was ze helemaal overstuur. Als ik haar iets vroeg, dan had ze het over “hun, die asielzoekers”. Ik vroeg haar: “Waarom denk je dat wij beter zijn dan hen?”, omdat ik iets negatiefs in haar stem hoorde, toen ze het had over “asielzoekers”. Alsof het verkeerde mensen waren. Maar ja, ze is hier opgegroeid. Ze pikt zulke dingen op van anderen. Ze neemt over hoe anderen over vluchtelingen mensen denken. Ook al was het onze eerste dag, ingrijpend en vol emoties, toch heb ik daarover meteen een gesprek gevoerd met haar.

De volgende stap was om te gaan kijken in de keuken. Ik had nog nooit zoiets vies gezien in mijn leven! Er waren twee plekken waar je kon koken, maar de tegels boven de kookplek zaten volgeplakt met dode muggen. En overal zat vet. Ik kon me niet voorstellen dat ik daar een maaltijd zou moeten klaarmaken. De vriend van mijn dochter en de Nederlandse kennis hadden harde borstels en twee flessen Glorix, en zijn toen alles goed gaan schoonpoetsen. Als ze dat niet hadden gedaan, dan zou ik niet hebben geweten of ik daar was blijven staan om te koken. Al die dode muggen, bah. Maar gelukkig kreeg ik hulp en maakten ze het blinkend schoon voor ons. Ook de douche en de wc, want daar voelde je je echt vies.

Ondertussen was het tijd om te eten. Voordat we op weg gingen, had ik telefonisch aan de COA-medewerkster gevraagd of ik wat extra’s moest meenemen, behalve mijn koffers. Nee, dat hoefde niet, zo kreeg ik te horen. Nu wilden we koken en eten, maar waar was de pan? Waar was het bestek? Waar waren de glazen? Dat ging ik aan het COA-personeel vragen. “Dat moet je zelf kopen”, kreeg als antwoord. Wát?! De COA-medewerkster wist dat ik al zeventien jaar in Nederland woonde. Ze wist dat ik mijn huis had moeten verlaten. Ze wist dat ik uit het huis van een vriendin vandaan kwam. Waarom had ze niet duidelijk gemaakt dat ik ook keukenspullen moest meenemen? Ik was zonder een cent aangekomen. Ik had van november 2011 tot en met mei 2012 zonder inkomsten moeten overleven. In mijn huis had ik allerlei spullen staan. Ook mijn vriendin had mij spullen kunnen meegeven. Nu stond ik daar, en zeiden ze dat ik het zelf maar moest zien te regelen. Het was niet hun probleem.

Ik was zo boos. Waar waren ze mee bezig? Gelukkig bood de kennis van me aan dat hij wel naar Action wilde gaan om alles te kopen wat we nodig hadden. Dat was heel lief, maar ik kende die man nauwelijks. Nu moest hij spullen voor mij gaan kopen. Het voelde wel raar, maar ik had geen andere keuze. Hij was echt onze redder in nood. Dat vergeet ik nooit. Ik zal hem mijn hele leven dankbaar blijven. Maar het had niet nodig hoeven te zijn.

Kapotmaken

Met het gedoe over de keukenspullen begon het. Het was duidelijk de bedoeling van het COA dat men het verblijf zo moeilijk mogelijk wilde maken, in de hoop dat de vluchtelingen uiteindelijk zouden verzuchten: “Weet je wat? Ik ga maar terug naar mijn eigen land.” In de kamer aan de overkant van onze kamer verbleven een man en vrouw uit Armenië, met hun pasgeboren baby. Ik vond het zo zielig dat zo’n klein kind dat net op de wereld is gekomen op die manier moest leven. Hun kamer was hetzelfde als die van ons. Ze waren heel arm. Hun ogen stonden vol tranen, vooral van de vrouw, die na de bevalling veel last had van rugpijn. Ik had hen nog maar net leren kennen en ze stond al te huilen voor mijn deur en haar verhaal te vertellen. Ze werden geestelijk kapotgemaakt. Elke woensdag moesten ze in gesprek gaan met DTV-ambtenaren, die hen steeds bedreigden met detentie in Rotterdam. Ze zouden worden opgehaald en gevangengezet, als ze niet wilden meewerken aan hun uitzetting, zo kregen ze te horen. En dat terwijl hun procedure nog aan het lopen was. Op verzoek van de vrouw heb ik hun advocaat gebeld om door te geven wat de DTV tegen hen had gezegd. De advocaat vroeg me om hen gerust te stellen. Ze mochten niet opgesloten worden. Maar toch zaaiden de uitzettingsambtenaren voortdurend angst, waar de vluchtelingen dagelijks onder gebukt gingen.

In onze gang verbleef ook een Afrikaanse jongeman. Zodra ik hem zag, wist ik dat er iets niet klopte. Vanaf de eerste dag dat ik daar was, stond hij in dezelfde positie bij de wasbak in de keuken. Soms stond hij daar uren met gebogen hoofd zijn handen te wassen. Zijn tranen vielen in de wasbak. Ik had nog nooit zoiets meegemaakt. Toevallig was het die dag zijn beurt om de openbare ruimte schoon te maken. Als de vluchtelingen dat niet doen, worden ze gestraft en krijgen ze van het COA geen leefgeld. Toen zag ik een paar COA-medewerkers op zijn deur bonken. Ik kan niet zeggen “kloppen”. Ik ging kijken wat er aan de hand was en vroeg hen: “Is er iets?” Ze zeiden: “Ja. Hij heeft vandaag niet schoongemaakt.” Ik zei: “Ja, maar die jongen voelt zich echt niet goed. Ik zag hem net staan huilen daar, bijna twee uur lang, en alleen maar zijn handen wassen. Hij heeft vast heel veel meegemaakt.” Het antwoord daarop was heel erg kil: “Ja hoor, dat zal wel, dat is niet ons probleem. Hij moet schoonmaken.” Ik was echt stomverbaasd. Wat is dit? Ik kon het geen plek geven.

Onze eerste dag was erg moeilijk. Vol stress en tranen. Voor mezelf maakte ik me niet zo’n zorgen. Maar toen ik al die kinderen zag en een paar verhalen hoorde, ging ik helemaal kapot. Ik werd heel emotioneel toen ik zag wat ze daar met vluchtelingen deden. Een van hen vertelde me dat hij al twaalf jaar in asielzoekerscentra verbleef. Een andere vluchteling zes jaar. Een jongetje van acht jaar kwam bij me en zei: “Mijn moeder is nu blij omdat ze heeft gehoord dat ze kinderen niet terug mogen sturen totdat ze achttien jaar zijn geworden. Dus we mogen blijven.” Hij stond daar met dat lachende gezicht. “Mijn broertje is nog kleiner dan ik, hij is nu twee jaar.” Hij was dolgelukkig dat ze nog zestien jaar mochten blijven, totdat het broertje achttien jaar zou zijn geworden. Toen dacht ik: ze zijn blij dat ze mogen blijven, hoewel ze al vijf jaar in een asielzoekerscentrum zitten. Wat is de toekomst van die kinderen?

Sigaret

In de dagen erna kreeg ik verwijten van mijn dochter. Ze begon alles op mij af te reageren. Het zou uiteindelijk mijn schuld, mijn fout zijn. Maar ik wilde nu mijn dochter niet kwijt. Felle discussies, dikke tranen, boosheid. Ik was er teleurgesteld over dat ze zich tegen haar moeder had laten opstoken door de vreemdelingenpolitie. Ik had het gevoel dat ik haar zou verliezen, terwijl ik het niet zou kunnen overleven als ze me zou verlaten.

Op dat moment liep mijn dochter naar buiten. Ze liet de deur open. Ik rook al twintig jaar. Ik wist dat het COA-personeel had verboden om in onze kamers te roken, maar door de opgelopen stress had ik er niet aan gedacht. Het is voor mij een automatisme, vooral in stressvolle situaties, om een sigaret te pakken. Ik stak hem aan toen net een medewerkster langs kwam lopen. Ze zag me met die sigaret. Ik vergeet nooit hoe ze terugliep en met die wijsvinger tegen mij gericht een hoge stem opzette, alsof ik haar kind was: “Nee nee nee, dát ga je niet doen!”

Ik was nog overstuur na het conflict met mijn dochter. Daarom vroeg ik haar op een normale manier of ze even weg wilde gaan: “Nu niet, alstublieft”. Maar ze ging met die vinger tegen mijn hoofd zwaaien. En ze wilde dat ik opstond. Daarop trapte ik met de volle kracht van mijn voet hard de deur dicht. Haar vinger kwam er bijna tussen. Op dat moment dacht ik: wat nu? Wat als ik nu problemen krijg? Maar mijn reactie was toch menselijk, gezien mijn situatie? Fouten maken we allemaal. Anderen kunnen ook een beetje begrip opbrengen en beseffen dat het voor ons vluchtelingen niet gemakkelijk is op zo’n plek. Maar nee, ze moest me zo nodig terechtwijzen met haar vinger.

Tien minuten later stond ik buiten. De andere COA-medewerkers kwamen mijn kant op. Ik dacht: okee, daar gaan we. “Hoi Sanela, we hoorden net wat er is voorgevallen.” Ik vertelde mijn kant van het verhaal. Dat ik een sigaretje had opgestoken. “Is dat een probleem, mensen? Ik had ruzie met mijn dochter, ik had stress. Maar ik laat me ondanks alles niet als een hond behandelen. Dus bij deze wil ik een klacht indienen.” “Oh. Ik begrijp het. Is goed. We brengen u zo papieren waarmee u een klacht kunt indienen.” Het was dezelfde man die over die Afrikaanse jongen had opgemerkt: “Dat zal wel”. Ik vroeg hem ook nog: “Waarom zijn jullie zo onmenselijk?” “Hoe bedoel je, Sanela?“ Ik zei: “Hoe bedoel ik? Kijk nou eens naar mij. Ik ben alles kwijtgeraakt. Na zeventien jaar zit ik hier, met een Nederlands kind. Wat denk je wat dat doet met mij? Heeft een van jullie medewerkers aan ons gevraagd hoe het met ons gaat? Nee! Punt! Kijk, deze jonge Afrikaan zou hulp moeten krijgen. Een blinde zou dat kunnen zien. En wat doen jullie helemaal? Niks!” Toen begonnen ze zoete broodjes te bakken “We begrijpen je”, dit en dat. Stomme smoesjes zoals ik altijd al had moeten aanhoren, tijdens rechtszittingen, bij de vreemdelingenpolitie, overal. Ja ja, ze doen alleen maar hun werk! Alles draait om wetten, regels, bonussen, maar het gaat wel over mensen. Ik was in hun ogen alleen maar een extra en wat lastiger pakketje dat moest worden afgeleverd.

Speciaal onderwijs

In die tijd leerde ik een heel fijne Armeense familie kennen. De vrouw was in verwachting. Ze hadden een zoontje van acht jaar. Hij had het syndroom van Down en gezondheidsproblemen als epilepsie. Daardoor kon hij niet spelen zoals de andere kinderen. Hij werd door hen buitengesloten. Ik vond het vreselijk om te horen dat de familie ook al jaren in asielzoekerscentra was weggestopt. De broer van de vrouw leefde ook in Nederland. Hij was twintig jaar en moest met speciaal schoeisel lopen.

Toen ik daarover met de vrouw sprak, ging ze huilen en zei ze: “Mijn broer is uitgeprocedeerd. Hij heeft geen cent op zak en slaapt nu ergens onder een brug, in Utrecht.” Overal was het koud. Het regende hard en het onweerde. Ze maakte zich zorgen. Hij had geen dekens, geen eten, niets! Ze had gevraagd of hij bij hen zou mogen logeren, maar dat stond het COA niet toe. Elke dag zouden zijn voeten verzorgd moeten worden. Anders kon hij een infectie oplopen en zijn voeten kwijtraken! Verschrikkelijk! Wat voor mensen zijn dat die zieken de straat opsturen? Is dat humaan?!

Ik bouwde in de loop der tijd een heel goed contact op met de vrouw. Ik was gek op haar zieke zoontje en heb mijn eigen zoon leren spelen met hem. Hij was bijna altijd bij ons en mijn kleinste kind werd zijn beste vriendje. Mijn betrokkenheid bij de moeder kwam vooral voort uit de zorgen die ik had over haar zoontje, die samen met zijn ouders in bewaring zat, terwijl zijn moeder ook nog eens hoogzwanger was. De baby die op komst was, leverde weer veel extra zorgtaken op, terwijl de zoon al zoveel zorg nodig had. Hoe moest dat gaan in dat kleine kamertje?

Het jongetje moest naar speciaal onderwijs. Het COA-personeel had de ouders beloofd dat ze vervoer zouden regelen waarmee hij naar school gebracht zou worden en weer zou worden opgehaald. Elke week vroegen de ouders wanneer dat vervoer zou gaan beginnen. Steeds kwam het COA met andere smoesjes. De vader van het jongetje moest bijna vijftien kilometer door weer en wind fietsen om zijn zoontje naar school te brengen. Natuurlijk werd het kind zwaar ziek. Hij kreeg een longontsteking. Toen ging ik een keer met de moeder mee om bij het COA te klagen over het uitblijven van vervoer. Ze kenden me daar immers al goed… Ik dreigde met het indienen van een klacht en liet weten hoe harteloos ze waren. “Schamen jullie je niet?”, zei ik. Twee dagen later werd het vervoer toegekend.

Bijna dagelijks hoorde ik mannen schreeuwen, in hun eigen kamers. En ook vrouwen. Omdat ik zelf ben mishandeld, had ik elke keer het gevoel dat de vrouwen werden mishandeld door hun mannen, maar nee. De stress werd hen teveel. Er lopen in dit soort centra veel depressieve vluchtelingen rond. Vind je het gek? Ze leven het leven van dieren in een dierentuin, maar die hebben het beter daar dan de mensen hier!

Geen tolken

"Ik wil hier weg!"
“Ik wil hier weg!”

Op een dag werd Omari ziek. Hij kreeg rare plekjes op zijn huid. Ik ging meteen naar de dokter. Die had een kleine wachtruimte met acht stoelen waar veertien vluchtelingen aan het wachten waren. Je moest uit een apparaat een nummer trekken en daarna op je beurt wachten. Bij de balie stonden mensen die geen enkel woord Nederlands konden spreken. Ik zag dat ze een verwijsbrief naar het ziekenhuis kregen. Hen werd uitgelegd dat ze daar naartoe moesten. Maar ze begrepen het niet. Ze zagen alleen dat papier dat hen niets zei. En zo bleven de medewerkers daar maar staan praten met de vluchtelingen, zonder tolk, met elke patiënt tien tot dertig minuten. En ze werkten daar maar twee uur. Als je de dokter moest hebben, dan moest je ’s morgens eerst een afspraak komen maken en dan kon je pas ’s middags of de volgende dag de dokter bezoeken. Ik dacht: ja maar, ik heb hulp nodig. “Ja sorry, dat is hoe het hier gaat”, kreeg ik te horen.

Ik zag een Afrikaanse vrouw die na mij kwam. Het was vrijdag. Haar drie kinderen hadden hoge koorts, ze waren erg ziek. Maar ze werd teruggestuurd met een afspraak voor maandag. Ik was ook boos nadat ik weer buiten stond met een ziek kind. Ik zag de vrouw in tranen buiten lopen. Ze zei: “Ze zijn al drie weken zo ziek, en ze willen me niets geven.” Het deed me pijn. Niemand kon die mensen beschermen. Ik vond het erg voor mijn zoon, maar ook voor al die anderen. ’s Middags ging ik terug naar de dokter. Weer hetzelfde probleem. Dat lange wachten. En waarom? Omdat mensen het niet begrijpen en het hen toch in het Nederlands werd uitgelegd. Ja, natuurlijk blijf je dan een half uur bezig met één gezin. En dan heb ik het alleen nog maar over de taalproblemen die zich bij de balie voordeden.

Ik werd boos en sprak een medewerkster aan: “Je kunt hen wel tienduizend keer hetzelfde vertellen, maar dat verandert niets. Ze begrijpen je niet, mens! Zoek een tolk!” “Ja mevrouw, maar we hebben geen personeel. Het is heel moeilijk. Je moet gaan zitten, anders roep ik de beveiliging.” Ik had alleen maar een tip gegeven. Ik keek haar aan en zei: “Als u dat wilt doen, dan moet u dat maar doen”. “Wie is uw contactpersoon?” vroeg ze, en ik noemde de naam. Ja hoor, binnen vijf minuten kwam er zo’n bewaker van tweehonderd kilo binnen. Maar wat ze niet wist, was dat ik goed met hem overweg kon. Toen de bewaker merkte dat het over mij ging, lachte hij: “Ach mevrouw Sanela, niet doen, hè?” En hij liep weg. Ik stond daar lachend die medewerker aan te kijken. Wat wil je nu doen?, dacht ik. Ja, mijn irritatie liep van dag tot dag meer op.

Horrorfilm

Uiteindelijk werd mijn kind onderzocht door de dokter. We werden zonder medicijnen of verdere hulp weer weggestuurd. “Het kunnen waterpokken zijn”, kreeg ik te horen. Maar ik wist zelf wel dat het daar niet op leek. De bezorgdheid over mijn zoon was dus niet verdwenen. Ik dacht dat een middagdutje hem wel goed zou doen. Hij viel in slaap en ik ging richting de keuken om de afwas te doen en te koken.

Plotseling hoorde ik hard geschreeuw vanuit mijn kamer. Ik zette het op een rennen om te gaan kijken. Mijn kind zag er helemaal vervormd uit. Zijn oor was enorm opgezwollen. Twee minuten later was zijn oor weer normaal, maar daarna ging zijn neus helemaal opzwellen. Toen dat weer afnam, zijn piemeltje en daarna zijn mond. Het leek wel een horrorfilm! De Armeense vrouw rende naar het COA-personeel om te melden dat ik meteen een dokter nodig had. Eerst moest ik tien minuten wachten en natuurlijk kreeg ik in plaats van de dokter eerst een COA-medewerker over de vloer. Toen de man mijn kind zag, belde hij niet meteen de Eerste Hulp. De procedure schrijft namelijk voor dat het personeel eerst met de dokter moet overleggen. Mijn zoon zag er vreselijk eng uit. Hij schreeuwde het uit van de pijn. Je kunt je niet voorstellen hoe pijnlijk het moet zijn als dat kleine piemeltje van twee centimeter ineens tien centimeter groot wordt!

Toen de COA-medewerker de dokter aan de lijn kreeg, kon ik aan zijn stem horen dat hij ook bezorgd was om mijn kind. Hij gaf me al snel de telefoon, zodat ik kon uitleggen wat er aan de hand was. Ik vroeg haar of het leek op een allergische reactie. Ik wilde dat iemand zo snel mogelijk naar mijn kind zou komen kijken. “Ja mevrouw, u krijgt zometeen Arius-siroop. Dat gaat helpen.” Ik zei tegen haar: “Dit is te ernstig, mevrouw. Siroop werkt pas na twee uur. Wat nu als zijn keel dikker gaat worden, als hij geen adem meer krijgt?” “Ja mevrouw, in dat geval moet u dat tegen de COA-medewerkers zeggen. Dan kunnen zij beslissen of u Eerste Hulp nodig heeft.” Ze kon me niet geruststellen. Niemand kwam naar mijn zoontje kijken. De man van de Armeense vrouw ging op de fiets naar de apotheek om die siroop voor mij te halen. De apotheekmedewerkster wilde hem terugsturen met het verhaal dat ze dat moesten bestellen en we het dus pas morgen konden komen ophalen. De man was al over de rooie door het gebrek aan zorg voor zijn zieke zoon. Hij zei: “Ik moet die siroop nú hebben, anders ga ik de hele apotheek slopen!”

Uiteindelijk heeft hij de siroop toch gekregen en kwam hij ermee terug. Ondertussen ging het steeds slechter met mijn zoontje. Een COA-medewerker zei: “Normaal mogen we dit niet zeggen, maar alstublieft, als u denkt dat het echt te erg wordt, bel dan gewoon de Eerste Hulp. Ik kan u dat niet verbieden, maar volgens de regels hier mag u dat niet doen. Maar bij deze geef ik u wel toestemming.” Hij deed dat omdat hij had vastgesteld hoe ernstig de situatie was.

Gelukkig hoefde ik de Eerste Hulp niet te bellen. We beleefden uren vol angst en onzekerheid. Dat ik niet zelf 112 mocht bellen, dat vond ik zo onmenselijk! Wat nu als het ging om een hartaanval of een andere acute ziekte? Dan zouden de vluchtelingen eerst op zoek moeten gaan naar een COA-medewerker aan wie ze het zouden moeten uitleggen. Daarna zou het personeel een beslissing moeten nemen. Ik heb meegemaakt dat door de houding van de bewakers – die het hoog in hun bol hebben, geloof me – vluchtelingen gingen schreeuwen en janken. Hun kind was ziek en ze eisten hulp, maar de bewakers vonden dat niet nodig. Daarom belden de vluchtelingen uiteindelijk maar een taxi op die pas een uur later kwam opdagen. Het is eng om in zo’n uitzetcentrum te leven! Zodra mijn zoon beter was geworden, ging ik handtekeningen verzamelen om een klacht in te dienen over de werkwijze rond gezondheidszorg. De vluchtelingen toonden zich er verheugd over dat ik voor hen wilde opkomen.

Intimideren

In die tijd kreeg ik te horen dat wij ons verblijfsrecht weer kregen toegekend. De minister had een fout gemaakt, zo bleek. Hij had onze verblijfsvergunningen nooit mogen intrekken, omdat de zaak inmiddels was verouderd. Ik was uiteraard ontzettend blij. Dezelfde dag zou ik een gesprek krijgen met de DTV. Ik dacht: ik ga gewoon naar die afspraak om te zien hoe ze te werk gaan hier, want de verhalen die vluchtelingen erover vertellen, zijn alarmerend. Ik had er al veel over gehoord hoe ze vluchtelingen tijdens zulke gesprekken onder druk zetten, intimideren, bedreigen met uitzetting. Ze doen er alles voor om te zorgen dat je zelf toegeeft: “Okee, ik wil terug”. Ik ging dus naar de afspraak en nam de brief mee waarin vermeld stond dat wij onze verblijfsvergunning terug zouden krijgen. Ik nam me voor om die brief pas ergens midden in het gesprek te laten zien.

Ik kwam bij de DTV-medewerkster, een vrouw die was opgemaakt alsof ze na het gesprek meteen zou uitgaan en de bloemetjes buiten zou gaan zetten. Helemaal zo toppie met haar neus in de lucht, zo vol van zichzelf. Netjes zei ik: “Goedemorgen”. Ze keek me ernstig aan en stak van wal: “Schaam je je niet?!” Ik stond ervan te kijken. Ik dacht: wat krijgen we nou? Maar ik bleef zelfverzekerd. Ze kon me op dat moment niets maken. En er was iets dat ik wist en zij niet. Dus ik ging zitten en wachtte hoe het gesprek zich zou ontwikkelen. Weer kreeg ik die vraag: “Schaam je je niet?” Ik keek haar aan en vroeg lachend: “Waarvoor?” “Dat je een kind gebruikt om verblijf te krijgen. Je bent zielig!” Ik vroeg haar: “Ben ik hiervoor bij u gekomen? Om dit te horen te krijgen? Of ben ik opgeroepen voor een gesprek over terugkeer?” Ze ging door met mij vies aan te kijken, zo uit de hoogte. Ze zei: “Denk je dat ik dom ben? Ik weet dat dat kleintje niet van jou is, maar van je dochter.” Wat moest ik nou met zo’n opmerking?!

Ik keek haar rustig aan, lachte weer en zweeg. Toen vroeg ik haar nog een keer beleefd: “Mevrouw, wilt u alstublieft ter zake komen? Daarover heb ik echt niets te zeggen.” Want wat zou ik moeten zeggen? Ik was niet ineens vanuit de jungle in een asielzoekerscentrum beland. Ik woonde al jarenlang in Nederland. Alles was te controleren. Daar hadden de autoriteiten ook de macht toe. Dus ik vond het niet eens nodig om haar antwoord te geven. Maar ze ging door met haar beschuldigingen. Ze bleef bij haar verhaal dat mijn jongste kind niet van mij was, maar van mijn dochter, en dat ik hem gebruikte om verblijfsrecht te krijgen. Tenslotte zei ik: “Sorry mevrouw, maar ik zou heel graag willen dat er nog iemand aanwezig is bij dit gesprek. Ik vertrouw u niet meer.” Ze antwoordde: “Wat denk jij wel niet? Dat er hier iemand voor jou wil zitten?” Ik vroeg haar nog eens: “Okee. Maar kunt u dan alstublieft ter zake komen?” Ik vroeg haar ook nog: “Hoe komt u trouwens bij uw verhaal?” Ze zei: “Er wordt hier in het centrum geroddeld.” Ik zei: “Ik vind u niet professioneel uw werk doen. Als u het over roddels wilt hebben, dan moet u maar op een bankje in het centrum gaan zitten, en niet hier uw functie ermee invullen.” Ik vroeg haar nog een keer netjes of ze van plan was om te beginnen. Anders zou ik opstaan en weglopen. Toen begon ze te schreeuwen: “Dat mag je niet!” Ik stond met een lachend gezicht op en zei: “Kijk maar naar me”. Ik deed de deur open, zei: “Dag, mevrouw”, en vertrok.

Ik wist dat ze zou proberen om mij zwart te maken bij de COA-medewerkers. Daarom ging ik meteen naar de balie om een afspraak te maken met een van de medewerkers, omdat ik mijn verblijfsrecht had teruggekregen. Ik wilde weten hoe het nu verder moest. Maar toen ik bij de balie aan de beurt was, kwam de bewuste DTV-medewerkster achter de balie vandaan. Ze begon tegen me te schreeuwen: “Niet liegen!” Iedereen keek haar aan. Ik stond daar met een nog bredere lach dan eerst. Ik dacht: wat mankeert dat mens, hahaha! Het voelde wel goed, moet ik eerlijk toegeven. Ik was uiterst rustig. “Waarover mevrouw?”, vroeg ik. De COA-medewerkers wisten niets van wat er net was voorgevallen, maar dat mens dacht dat ik zou gaan klagen over haar. Ze zei: “Je moet niet zeggen dat ik heb gezegd dat jouw kind niet jouw kind is!” Dus ik zei alleen maar: “Mevrouw, u heeft nu net zelf verteld wat u tegen mij heeft verteld, dus wilt u alstublieft weggaan? Ik ben nu even bezig met het COA.” Ze begon hysterisch te schreeuwen. Iedereen keek haar aan alsof ze gek was. Ze schreeuwde: “Jij gaat niet bepalen waar ik sta!” Ik dacht: okee, maar nu verder met het COA. Dus gewoon negeren.

Vervalste documenten

Toen ik klaar was met mijn gesprek met het COA, ging ik naar mijn kamer om op mijn laptop een klacht in te dienen tegen de DTV-medewerkster. Officieel, zoals dat hoort via hun website, bij het hoofdkantoor. Al snel daarna, een paar dagen later, kreeg ik een brief waarin werd gemeld dat ze met mij in gesprek wilden gaan. Dat heb ik ook gedaan. Ze waren ineens heel aardig, met duizendmaal sorry voor hun medewerkster en de belofte dat ze er met haar over zouden gaan praten.

Er waren COA-medewerksters die het best leuk vonden dat ik die klacht had ingediend. Want eerlijk, er zitten ook goede medewerkers bij, maar die staan machteloos tegenover de wetten en regels. Ze moeten die maar opvolgen en dat is voor hen ook niet gemakkelijk. Met een knipoog ondersteunden de goede medewerkers mij bij mijn gevecht tegen onrecht. Ik heb destijds ook de kinderrechtenorganisatie Defence for Children ingeschakeld en daar contact mee gehad. Ze zijn naar het centrum gekomen, maar ze mochten niet binnen kijken en ook geen gesprekken met ons voeren.

In het centrum verbleef ook een Afrikaanse vrouw met haar kinderen die door de DTV waren uitgezet terwijl ze nog in procedure waren. De DTV had documenten vervalst om hen het land uit te werken. In verband met die vervalsing was de vrouw weer teruggestuurd naar Nederland. Nu zat ze dus met haar kinderen in het centrum in Den Helder. Haar advocaat had de media ingeschakeld en wilde dat ik ook mijn zegje zou doen. Dat heb ik ook gedaan. Ook andere vluchtelingen hebben hun mening gegeven over de gang van zaken in het centrum.

Toen de COA-medewerkers hoorden dat we weer verblijfsrecht hadden gekregen, waren ze blij voor ons. We kregen te horen dat we meteen een woning moesten gaan zoeken. Dat kon soms wel jaren duren. Mijn dochter wilde niet nog meer tijd in een asielzoekerscentrum doorbrengen. Ze had een slecht contact met haar vader, maar op dat moment zag ze hem als haar redding. Ze mocht van het COA bij haar vader in Rotterdam wachten op een huis. Omdat het vakantietijd was en Alen nog niet naar school hoefde, ging hij ook mee. Ik voelde me zonder mijn oudste kinderen elke dag zo verlaten als de hel. Maar ja, we hadden wel geluk. Mijn dochter kreeg snel een woning in Rotterdam en wij ook.

Longziekte

Op 16 oktober 2012 konden we het uitzetcentrum verlaten en in onze nieuwe woning een nieuw leven beginnen. Voor ons liep het gelukkig goed af. We hadden vrienden en kennissen die ons zouden helpen met de verhuizing. Ik dacht: eindelijk rust. Maar toen kreeg ik de uitslag van een spirometrie-onderzoek dat ik had laten doen. Ik bleek een ernstige longziekte te hebben, COPD Gold 2. Ik kreeg twee pufjes die ik moest gebruiken. De ziekte was me onbekend. Toen ik begon te googelen, werd ik erg bang. Eindelijk kon ik rust krijgen en een beetje gaan genieten, nu ik weer verblijfsrecht had. Maar nu moest ik accepteren dat ik dood kon gaan, als ik een aanval zou krijgen. Hoe moest dat met de kinderen gaan? Ondertussen was mijn zoon bij me terug en werd het contact met mijn dochter weer zoals het vroeger was. Maar de ellende hield niet op.

Hoe moest ik nou verder? Er werd me wel een bijstandsuitkering toegekend, maar ik had al een schuld van zo’n dertigduizend euro toen ik geen verblijfsrecht had. Inmiddels waren de schulden nog hoger opgelopen. Ik kreeg te horen dat ik recht had op een schadevergoeding, omdat de minister had toegegeven een fout te hebben gemaakt. Maar tot op de dag van vandaag kan ik geen advocaat vinden die het tegen de IND wil opnemen.

En nu?

Hoe het nu met mij gaat? We hebben dus een verblijfsvergunning. Ik wil nu graag opnieuw de Nederlandse nationaliteit aanvragen, maar niemand kan me garanderen dat ik die ook krijg. Die aanvraag kost me twaalfhonderd euro per persoon. Als de aanvraag niet wordt toegekend, dan krijg ik mijn geld niet terug. En geld heb ik sowieso niet. Ik zou wel een reisdocument kunnen krijgen, maar daarmee mag ik niet naar Bosnië.

Ik heb al acht jaar mijn moeder en zus niet gezien. Mijn moeder wordt oud, mijn zus is getrouwd en heeft twee kinderen gekregen. Ik heb die kinderen nog nooit gezien. Mijn zus heeft mijn kinderen ook nog nooit gezien. Dat vind ik vreselijk. Ik weet niet hoe snel ik achteruit zal gaan met mijn ziekte. Een familiebezoek zit er niet in. Ik voel me wanhopig en machteloos. Ik hoop dat ik mijn moeder nog levend mag meemaken en dat ik ooit met mijn familie samen aan één tafel kan zitten. Mijn verdriet en gemis zijn groot…

Tja, ik leef. Ik heb goede dagen, maar ook slechte, in verband met mijn ziekte. Stress is het laatste dat ik zou moeten hebben, maar dat heb ik helaas meer dan genoeg. Door mijn slechte ervaringen met WSNP-trajecten en de Schuldhulpverlening ben ik bang om hulp te zoeken. Ik besta dankzij de voedselpakketten die ik krijg. Ik heb het heel zwaar en leef elke dag in angst. Misschien gaat iemand er weer melding van maken dat ik geen goede moeder zou zijn en dat mijn kinderen uit huis geplaatst zouden moeten worden. Dat heb ik eerder meegemaakt. Ik moest toen accepteren dat ze bij mij thuis kwamen observeren en controleren hoe ik mijn kinderen opvoed. Ze maakten daar zelfs een videofilm van. Gelukkig bleek toen dat ik een liefdevolle moeder was die haar kinderen volop zorg en aandacht gaf. Maar zoiets zou opnieuw kunnen gebeuren. Je weet hoe dat soms gaat, als je het financieel niet breed hebt en in een kwetsbare positie zit. Ik probeer positief te blijven, maar soms is het zo moeilijk… Het leven is hard en zo oneerlijk! Soms heb ik gewoon geen hoop meer dat er iets zal veranderen. En zonder hoop, waar ben ik dan? Maar toch, ik ben en blijf optimist en blijf uitkijken naar wonderen.

Er is nog één ding dat ik kwijt wil. In de periode dat we niets hadden, heb ik veel mensen om me heen gehad die ik wil bedanken. Tegen hen wil ik zeggen: ik vergeet jullie nooit, jullie goede mensen die er waren voor ons in zulke harde tijden. Sommigen van jullie hielpen ons met geld, anderen weer met boodschappen. En in die tijd was alles welkom! Dat heeft ons geholpen om door te gaan met ons gevecht voor verblijf. Ik dank jullie allemaal!

Sanela Hasanbegovic