Zonder papieren: Onderzoekers naar illegalen onderzocht
Het begint meestal met een mail die beleefd, vriendelijk maar ook droog-afstandelijk is opgesteld. Een student, onderzoeker of wetenschapper heeft de weg gevonden naar de Leidse steungroep De Fabel van de illegaal en blijkt wat van ons te willen. Men is bezig met een onderzoek naar de leefwereld van mensen zonder papieren. Men streeft ernaar om de kennis te vergroten over hun gedachten en gevoelens. Men zoekt verhalen, gegevens, cijfers. En daarom hoopt men eens te kunnen rondsnuffelen in het kantoor van de steungroep en op het inloopspreekuur contact te kunnen leggen met “de doelgroep”. Men wil dus informatie komen aftappen.
Soms blijken die onderzoekers in dienst of in opdracht van de overheid te werken. Hun onderzoeksresultaten zullen zeker in handen van de tegenstander komen, de staat die mensen zonder papieren kapot probeert te maken. Sterker nog, die tegenstander zet onderzoekers als spionnen in die de kringen van en rond illegalen in kaart kunnen gaan brengen. Als we aan dat soort onderzoek zouden meewerken, dan zouden we de overlevingsmogelijkheden en -strategieën van illegalen enorme schade toebrengen. Daarom weigeren we die medewerking steevast. Vaker gaat het om universitaire studenten die een scriptie moeten schrijven. Zo’n werkstuk komt meestal niet direct terecht bij de staatsdienaren van de deportatiemachine. Maar het kan ook gaan om een deel van de research voor het promotie-onderzoek van een of andere wetenschappelijke medewerker. Ook in dat soort gevallen bestaat het gevaar dat onderzoeksgegevens over illegalen openbaar worden en met nieuwe informatie de uithongeringspolitiek tegen hen kan worden verhevigd. Overigens zijn ook anderen aan de onderkant van de samenleving voorwerp van onderzoek, zoals werklozen en activisten.
Vlinders
Laatst was het weer zover. Ik bekeek de recente mail die De Fabel van de illegaal had ontvangen. Er zat een verzoek van twee antropologen tussen. Ik nam het bericht door. Als snel vielen me de standaardzinnen op die vaak deel uitmaken van dat soort verzoeken. Ze volgden het debat over illegaliteit met veel interesse, zo schreven de antropologen. Ze hadden het idee dat soms werd vergeten dat het bij illegalen om mensen ging, ieder met hun eigen verhaal. Daar zouden ze graag verandering in willen brengen. Ze wilden hun kennis en kwaliteiten in praktijk brengen door “een journalistieke productie” te maken over mensen zonder papieren. Daarbij wilden ze hun verhalen optekenen en die aan een breder publiek presenteren “via een nader te bepalen medium”. Dat zou volgens de antropologen niet alleen “bijzonder informatief” zijn, maar ook “een relevante toevoeging” vormen “aan het politieke debat”. De ene antropoloog had in Tasmanië “niet-erkende Aborigines” onder de loep genomen en de andere had in Nepal “ongedocumenteerde Tibetanen” geobserveerd. En nu wilden ze dus illegalen in Nederland op de snijtafel leggen door hen vragen te stellen als “Waar komen jullie vandaan?”, “Hoe ziet jullie leven eruit?” en “Wat verwachten jullie van de toekomst?” Duizenden, tienduizenden keren al zijn dezelfde vragen gesteld en steeds kwamen er dezelfde antwoorden. “Uit Marokko, Afghanistan, Irak, Somalië, China.” En: “Ik heb een slecht, zwaar, moeilijk, hard leven.” En: “De toekomst is klote, shit, helemaal niks.”
Ik zuchtte diep. “Vraag nummer zoveel van illegalenonderzoeker nummer zoveel”, schoot het door me heen. “Waarom melden die wetenschappers nu nooit eens uit zichzelf dat al zeker twintig jaar lang hetzelfde soort onderzoek wordt verricht, onderzoek waar vrijwel nooit ‘de doelgroep’ zijn voordeel mee kan doen, en vrijwel altijd vooral de staat? Waarom wekken al die antropologen, criminologen, sociologen, juristen en anderen toch steeds de indruk dat ze zichzelf zo origineel vinden en dat ze met hun onderzoek wel eventjes het verschil zullen gaan maken? Wie denken ze wel dat ze zijn? En waarom vinden ze het doodnormaal om mensen als vlinders op te prikken, hen te ontleden en vervolgens te beschrijven in publicaties die in handen komen van staatsdienaren? Stellen ze zichzelf nu nooit eens de vraag of hun onderzoek in de kern wel ethisch en moreel verantwoord is?” Ja, flink wat onderzoekers geven aan dat “de anonimiteit van de betrokkenen” zal worden gegarandeerd. Maar dat speelt zich uitsluitend op het individuele vlak af. Ze willen of kunnen niet in de gaten hebben dat het probleem vooral ligt op het structurele niveau. Hoe beter de staat namelijk op de hoogte raakt van de leefwereld en overlevingsstrategieën van illegalen, hoe groter het risico dat ze met succes kunnen worden opgejaagd, uitgesloten, opgesloten en uitgezet. Hoe meer informatie in handen van de staat, hoe meer het gevaar voor illegalen toeneemt.
Zelfmoordterroristen
Maar de twee antropologen waren waarschijnlijk de rotste niet, schatte ik in. Het kon nog veel erger, wist ik. Een tijd geleden werd ik opgebeld door een irritant opgewekt klinkende studente die na enig doorvragen van mijn kant fris en fruitig wist te melden dat ze een deelonderzoek aan het uitvoeren was voor een grootschalig project naar de leefwereld van “potentiële” zelfmoordterroristen. In wat voor vijver proberen gewelddadige moslimfundamentalistische groeperingen te vissen, zo bleek ze te willen weten. “Maar waarom zoek je daarvoor contact met een steungroep voor mensen zonder verblijfsrecht?”, vroeg ik argwanend. Een docent van haar had haar zover gekregen om een bijdrage te leveren aan zijn promotie-onderzoek naar de achtergronden en omstandigheden die van invloed konden zijn op mensen (lees: moslims) die verleid konden worden tot zelfmoordaanslagen. Daarbij gingen de onderzoekers uit van de verwachting dat mensen zonder papieren een zwaar en uitzichtloos leven leidden en er door moslimfundamentalistische militanten eerder dan gemiddeld toe overgehaald zouden kunnen worden om zichzelf en bijvoorbeeld een volle trein tot ontploffing te laten brengen. Ze zouden immers toch niets meer te verliezen hebben.
“Jullie denken dus dat ons inloopspreekuur af en toe wordt bezocht door moslims met een verdacht rugzakje om?”, vroeg ik geïrriteerd. “En ik zou dan onze spreekuurbezoekers moeten gaan vragen of ze jou zouden willen vertellen of ze wel eens overwegen om zichzelf op te blazen, het liefst op het Binnenhof in Den Haag? Vind je het niet volkomen onethisch om ons en vooral de illegalen zelf lastig te vallen met dit onderzoek?” De studente bleef doodgemoedereerd aan de telefoon hangen. Ze had immers de opdracht van haar docent om een voet tussen onze deur te krijgen. Ze moest hem toch voldoende tevreden stellen en zo de broodnodige studiepunten bij elkaar schrapen. En hij moest gaan promoveren op “potentiële” zelfmoordterroristen. Je moet toch wat in je leven, nietwaar? Maar ik hield de deur dicht, potdicht. En ik start elke keer een tegenonderzoek, zodra onderzoekers bij onze steungroep aankloppen. Een onderzoek naar de onderzoekers, want het is bijzonder belangrijk hun activiteiten, geldschieters en motivaties haarscherp in beeld te brengen en te houden.
Harry Westerink