Mythen rond “allochtone criminaliteit” ontkracht
Politici en opiniemakers blijven schieten op Marokkaans-Nederlandse jongens. Wetenschappers leveren de munitie. De “nieuwste cijfers” over “allochtone jeugdcriminaliteit” leidden in de zomer van 2009 weer tot verhitte discussies.
In juni nam Frank Bovenkerk afscheid van de Universiteit van Utrecht met nieuwe cijfers over “allochtone criminaliteit”. De omstreden hoogleraar criminologie vertelde dat in Rotterdam bijna 55 procent van de Marokkaans-Nederlandse mannen tussen 18 tot 24 jaar in aanraking is geweest met de politie. Bij “autochtone” Rotterdammers is dat cijfer 18,4 procent. Ook beweerde hij dat landelijk gezien 90 procent van de Marokkaans-Nederlandse jeugddelinquenten recidiveert.
In september kwamen de onderzoeksters Gonneke Stevens, Violaine Veen en Wilma Vollebergh met het rapport “Marokkaanse jeugddelinquenten: een klasse apart?”. De drie zochten daarin naar verklaringen voor de vermeende “oververtegenwoordiging” van Marokkaans-Nederlandse jongens in de jeugdcriminaliteit. Hun conclusies zetten het stereotiepe beeld over de jongeren nogal op z’n kop. Rechtse opiniemakers kwamen daartegen in het geweer en zetten zoals te verwachten grote vraagtekens bij het hen onwelgevallige onderzoek.
Verrassende uitkomsten
De drie wetenschapsters onderzochten de situatie van 150 “autochtone” en 150 Marokkaans-Nederlandse jongens tussen de 12 en 18 jaar die in voorlopige hechtenis zaten. Hun dossiers werden bekeken en hun ouders geïnterviewd. De meest opmerkelijke uitkomst was dat de “allochtone” jongeren van lichtere delicten verdacht werden dan de “autochtone”. Van de “autochtonen” zat 76 procent vast wegens zwaardere misdrijven, zoals zedendelicten, geweld en brandstichting. De overgrote meerderheid, 80 procent, van de Marokkaans-Nederlandse jongens was opgesloten op verdenking van vermogensdelicten, zoals diefstal, oplichting en fraude. Dat was volkomen in tegenspraak met de heersende opvattingen. In het rechtse en racistische Nederland anno 2009 wordt immers als vanzelfsprekend aangenomen dat criminaliteit onder “allochtonen” zwaarder en erger zou zijn dan die onder “autochtonen”.
De tweede verrassende uitkomst was dat de “autochtone” jongens volgens de onderzoeksters vaker psychische en emotionele problemen hadden, zoals depressie en gedragsstoornissen, en ook vaker problemen met hun familie dan de “allochtone” jongens. Dat zou hun zwaardere delicten verklaren. De 150 “allochtone” jongens bleken zich op hun beurt meer thuis te voelen in de Nederlandse samenleving dan Marokkaans-Nederlandse jongens in het algemeen. Dat ging natuurlijk lijnrecht in tegen heersende vooroordelen, zoals dat criminaliteit onder deze jongeren verklaarbaar zou zijn vanuit hun “achterlijke Berbercultuur”. De jongens voelden zich juist vaker Nederlander, spraken minder goed Arabisch of Berbers, en ook hun ouders spraken vaker Nederlands. Maar de jongens voelden zich ook vaker gediscrimineerd, met name door de politie. “Mogelijk zijn Marokkanen die deel willen uitmaken van de Nederlandse samenleving, extra gevoelig voor het leven in een maatschappij die niet zo positief staat tegenover hun etnische groep. Bij sommige jongens kan dit tot crimineel gedrag leiden”, aldus Stevens.
De term “integratie” lijkt in dit verband vreemd, maar dat de jongeren “erbij willen horen” is duidelijk. Ook Bovenkerk en de criminologe Mieke Komen zeggen een verband te hebben aangetoond tussen criminaliteit en integratie. “Juist doordat de positie van migranten ten opzichte van andere Nederlanders de afgelopen jaren is versterkt, raakt de achterhoede in het nauw gedreven. Deze achterblijvers bestaan uit jongeren afkomstig uit slechte sociaal-economische omstandigheden. Ze zijn vaak behept met een gering probleemoplossend vermogen, bijvoorbeeld door weinig scholing, slecht of nauwelijks onderwijs of een laag IQ. Hun verwachtingen zijn gestegen, maar ze zijn niet in staat deze te verwezenlijken. Voor hen lijken verzet, vermogenscriminaliteit en zelfs geweld de enige manier om te reageren op hun weinig florissante situatie. Niet een gebrek aan integratie of assimilatie bevordert conflicten en hun oververtegenwoordiging in de politie- en justitiestatistieken, maar een verkleining van machtsverschillen tussen autochtone en allochtone Nederlanders, gestegen verwachtingen en te weinig kansen om deze te realiseren”, aldus Komen.
Belastingontduiking
Marokkaans-Nederlandse jongens zijn dus oververtegenwoordigd in preventieve hechtenis, terwijl ze relatief minder zware delicten plegen. Volgens Stevens, Veen en Vollebergh kan dat komen doordat ze vaker in groepjes opereren, waardoor ze meer opvallen en eerder worden aangehouden. Dat “allochtonen” oververtegenwoordigd zijn in justitiedossiers wordt ook veroorzaakt doordat veel onderzoek zich richt op misdrijven die vooral door de onderklasse worden gepleegd. Het Justitie-onderzoek “Verdacht van criminaliteit: allochtonen en autochtonen nader bekeken” uit 2005 concludeerde bijvoorbeeld dat “niet-westerse allochtonen” crimineler zouden zijn dan “autochtonen”. De onderzoekers moesten na kritische vragen erkennen dat belastingontduiking, milieudelicten, bouwfraude en allerlei andere vormen van fraude door de midden- en hogere klasse niet waren onderzocht . In die vormen van criminaliteit zijn “autochtonen” zeer sterk oververtegenwoordigd.
Politie en beveiligingsbedrijven houden “allochtone” jongeren stelselmatig meer in de gaten dan “autochtone” jongeren. Onderzoek liet ook zien dat Marokkaans-Nederlandse jongens eerder worden gearresteerd dan “autochtone” jongens. Verder heeft zowel Nederlands als internationaal onderzoek aangetoond dat “allochtone” jongens voor een zelfde delict zwaarder worden gestraft dan “autochtone” jongens. Uit onderzoek van Komen in 2005 bleken minderjarige “allochtonen” maar liefst gemiddeld 53 dagen langer vast te zitten. Rechters baseren zich bij het uitdelen van straffen onder andere op rapportages van de Raad van de Kinderbescherming, de reclassering, psychologen en psychiaters. Die menen dat “allochtone” jongeren vaker een gebrek aan inlevingsvermogen, gewetensontwikkeling en spijt tonen.
Afgeserveerd
De maatschappelijke en politieke druk is groot om “het Marokkanenprobleem niet langer onder het vloerkleed te schuiven” en hardhandig aan te pakken. Onderzoeken die “de hoge criminaliteitscijfers” van “allochtonen” ter discussie stellen, lopen in die sfeer grote kans direct als “politiek correct” of “onwetenschappelijk” afgeserveerd te worden. Dat blijkt ook uit de vele negatieve reacties op het onderzoek van Stevens, Veen en Vollebergh waarin zelfs hun deskundigheid en integriteit ter discussie worden gesteld.
De zogenaamde “harde feiten” over Marokkaans-Nederlandse jeugdcriminaliteit blijken steeds weer in de wereld gebracht door ondeugdelijk en soms zelfs racistisch wetenschappelijk onderzoek. En door snellere verdenkingen en hardere aanpak door politie, en de strengere veroordelingen door rechters. Ook de media werken eraan mee door ingewikkeld wetenschappelijk onderzoek te vertalen in oneliners die goed scoren. Dat Marokkaanse Nederlanders vaker dan andere Nederlanders worden verdacht van delicten, wordt gemakshalve vertaald in een schreeuwende kop als “Allochtonen zijn dubbel crimineel”. Etniciteit en cultuur zijn echter niet het probleem. Armoede en uitsluiting wel. Investeren in sociaal-economische gelijkheid, gelijke kansen en het voortvarend tegengaan van alle vormen van discriminatie en racisme is de beste remedie tegen de marginalisering en afglijding van dit deel van de Nederlandse jeugd.
Ellen de Waard