Moedige mensen in oorlogstijd

Gerrie en Minnie Jolink.
Gerrie en Minnie Jolink.

Twee jaar lang publiceerde het instituut voor oorlogs-, holocaust- en genocidestudies NIOD op zijn website de rubriek “Held van de maand”. Elke maand droeg een NIOD-medewerker een held aan uit de Tweede Wereldoorlog of uit een andere periode van massaal geweld in de twintigste eeuw. De vraag daarbij was: “Wat maakt iemand tot een held?” De verschenen stukken zijn nu gebundeld en verschenen in het boek “Moedige mensen. Helden in oorlogstijd”, wat een afwisselend en soms verrassend beeld oplevert.

Helden zijn mensen van vlees en bloed, dat wordt wel eens vergeten. Ze zijn niet per se spectaculair en zijn niet altijd van het grote gebaar. Een held heeft al gauw iets patserigs, terwijl het wel degelijk gaat om iemand met uitzonderlijke moed. In het omzeilen van de bureaucratie, in het strooien van zand in de machine, in discretie, daar vind je moed terug. De moedige mensen in dit boek zijn vaak vrij onbekend, hebben weinig erkenning genoten en worden nu aan de vergetelheid ontrukt.

Verzetsmythe

In de inleiding van het boek beschrijft het NIOD dat de manier waarop er in Nederland naar het verzet in de Tweede Wereldoorlog wordt gekeken, in de loop der jaren telkens is veranderd. Net na de oorlog overheerste de gedachte dat de Nederlandse bevolking zich grotendeels actief had verzet tegen de Duitse bezetter. Dat was een geconstrueerd beeld en werd onderuit gehaald door diverse onderzoeken. De Nederlandse autoriteiten bleken bereidwillig te hebben meegewerkt aan de maatregelen van de nazi’s tegen de Joodse bevolking en de ‘gewone’ man en vrouw keken veelal de andere kant op. Ook dat beeld leverde weer een tegenbeweging op die tot op de dag van vandaag voortduurt. Het uitbrengen van dit boek zou je als ideologisch wapen in deze recente tegenbeweging kunnen plaatsen, maar dat zou de heldendaden van de beschreven mensen tekortdoen. Wat zij deden om medemensen te redden, staat op zichzelf en verdient oprechte erkenning.

In het boek wordt een aantal personen belicht die probeerden om de nazi’s met hun eigen middelen te bestrijden. Terwijl de nazi’s met hun rassenleer meenden dat wetenschappelijk aantoonbaar was dat joden “Untermenschen” waren en dus vernietigd mochten worden, ‘bewezen’ moedige mensen met behulp van diezelfde pseudo-wetenschap dat bepaalde groepen Joden die met deportatie werden bedreigd, niet tot het Joodse “ras” behoorden. Een van die mensen was de antropoloog Arie de Froe. Op verzoek van Joodse Nederlanders stelde hij rapporten op die hen moesten “ontjoodsen”. Hij deed dit ook voor een groep van 375 sefardische Portugese Joden. Hij schreef een lijvig rapport. “De conclusie van het onderzoek liet aan helderheid niets te wensen over: de Sefardim konden onmogelijk deel uitmaken van de Joodse groep – zelfs Nederlanders leken rastechnisch meer op Joden! – maar behoorden duidelijk tot het ‘west-mediterrane ras’.” Aanvankelijk stonden de nazi’s de creatieve omgang van De Froe met hun rassentheorieën toe. Daarmee wist hij lange tijd honderden Portugese Joden te redden. Maar in de nacht van 1 op 2 februari 1944 werden ze tijdens een razzia uiteindelijk toch vrijwel allemaal opgepakt en via Theresienstadt naar Auschwitz gedeporteerd.

Mozaïsch

Van een soortgelijke tactiek en moed getuigen de inspanningen van de Iraanse diplomaat Abdol-Hossein Sardari. Hij was tijdens de oorlog diplomaat in Parijs. In die hoedanigheid had hij veel contacten en verkeerde hij in allerlei sociale kringen. De islamitische Sardari had ook goede relaties met de gemeenschap van Joodse Iraniërs in Parijs, zo’n honderd families groot. Zij werden meer en meer gediscrimineerd en waren hun leven niet meer zeker. Vanaf september 1941 stond Iran aan de kant van de geallieerden en had Sardari geen diplomatieke onschendbaarheid meer. Hem werd opgedragen om zich met een speciaal konvooi terug te trekken uit bezet gebied. Hij besefte dat hij zo de Iraanse Joden in de steek zou laten. Hij bleef daarom en schreef een rapport waarin hij ‘aantoonde’ dat de Joden in Iran in feite “mozaïsch” leefden en in niets verschilden van de andere Iraniërs, behalve dat ze een ander geloof hadden. In kleding, taal en eten waren ze gelijk aan andere Iraniërs en juist heel anders dan Europese Joden. Hoewel massamoordenaar Adolf Eichmann niet in de ‘wetenschappelijkheid’ van het rapport trapte, vonden andere nazi’s het wel overtuigend. Het gevolg was dat discriminerende maatregelen tegen de Joodse Iraniërs in Frankrijk werden opgeschort, waardoor ze de Tweede Wereldoorlog konden overleven.

Armeniërs

Het accent in het boek ligt op verzetsdaden in de Tweede Wereldoorlog. Maar de Turkse gouverneur Mehmed Celal Bey wordt aan de vergetelheid ontrukt door zijn heldendaad tijdens de Armeense genocide te beschrijven. In april 1915 beval de Turkse dictator Talaat Pasja een razzia op de Armeense elite en intelligentsia in het Ottomaanse rijk. Ze werden opgesloten, gemarteld en vermoord. In mei gaf Talaat opdracht tot de deportatie van alle Armeniërs naar het Syrische woestijnstadje Der el-Zor. Dat liep uit op een dodenmars in de brandende zon. Toen de verzwakte en berooide Armeniërs de provincie Konya bereikten, klopte gouverneur Celal Bey tevergeefs aan bij de regering voor huisvesting en onderhoud.

Het begon hem te dagen dat de overheid uit was op de totale vernietiging van de Armeense bevolking. Toen hij bevelen kreeg om alle Armeniërs in zijn provincie te registreren en te deporteren, begon hij in het geheim verzet te plegen. Hij werkte daarbij samen met de soefi-orde van de Derwisjen die bescherming, onderdak en verzorging boden. Celal Bey hielp honderden te vluchten naar veiliger provincies en regelde onderduikadressen in dorpen en steden. Zijn verzet werd uiteindelijk ontdekt. Hij werd in oktober 1915 ontslagen en mocht niet meer in overheidsdienst werken. Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog bleken ongeveer drieduizend Armeense wijken, dorpen en steden te zijn ontvolkt en waren er miljoenen Armeniërs vermoord. De schattingen daarover lopen uiteen. Met zijn memoires is Celal Bey een van de klokkenluiders geweest van de Armeense genocide, nog steeds een officieel staatstaboe in Turkije.

Toevluchtsoord

Niet iedereen die in het boek staat beschreven, had een belangrijke maatschappelijke positie. Ook de ‘gewone’ man en vrouw konden het verschil maken. Zo waren er ook die zich inzetten voor politieke gevangenen, via het doorspelen van informatie, het organiseren van voedselpakketten en het verlenen van diensten. Aandacht is er ook voor de zussen Gerrie en Minnie Jolink in de Achterhoek die energiek aan het verzet deelnamen. Al vroeg in de oorlog waren mensen in de grensstreek van Nederland en Duitsland betrokken bij het verlenen van hulp aan Franse en Belgische krijgsgevangenen die uit interneringskampen in Duitsland waren ontsnapt. Later kwamen er ook Joden die onderdoken uit vrees voor deportatie. De dames Jolink raakten betrokken bij het daar ontstane netwerk voor hulp. Hun adres raakte tot ver buiten de streek bekend als een toevluchtsoord. Ze deden niet al te geheimzinnig over hun activiteiten. De zussen handelden vanuit hun orthodox-protestantse geloofsovertuiging en vertrouwden op God. Bij een huiszoeking werden de dames betrapt op het hebben van onderduikers. Een van deze onderduikers werd gedood, maar toch werden de zussen niet gearresteerd. Ze lieten rouwkaarten drukken waarin ze de gedode onderduiker hun pleegzoon noemden en schreven dat hij stierf voor zijn vaderland. Tegen ieders advies in doken ze niet onder. Later werden ze alsnog opgepakt en naar het vrouwenconcentratiekamp Ravensbruck gebracht, waar ze beiden overleden.

De meest recente held die in het boek aan de orde komt, is de Servische Srđan Aleksić, lid van een burgermilitie ten tijde van de Joegoslavië-oorlog. Toen hij zag dat een islamitische dorpsgenoot ten prooi viel aan Servische soldaten, redde hij hem van een gewisse dood. Daarop werd hij zelf door soldaten met een geweerkolf bewusteloos geslagen en stierf hij enkele dagen later. Alen Glavović, de geredde man, vluchtte naar Zweden en keert nog elk jaar terug naar het graf van zijn redder in hun geboortedorp. De vader van Aleksić schreef in een memoriam aan zijn zoon: “Gestorven tijdens de uitvoering van zijn menselijke plicht.”

“Moedige mensen. Helden in oorlogstijd”, Jaap Cohen en Hinke Piersma (red.). Uitgeverij: Boom, € 15, ISBN: 9789089533791.

Ellen de Waard