De mythe van de markteconomie
En dat geldt ook voor de verhouding tussen markt en bureaucratie. “Juist om markten te laten groeien, om ze vrijer te maken en efficiënt te doen functioneren, zijn er méér regels en méér bureaucratie nodig”, signaleert Haegens. “Hoe vrijer de markt, hoe imperfecter en inefficiënter ze zijn”, stelt hij. Om daar aan toe te voegen: “Je kunt het ook omkeren. Hoe perfecter een markt in economisch opzicht functioneert, hoe minder vrij die zal zijn. Ziedaar de paradox van de markt.” Haegens wijst erop dat er niet alleen daar waar er van marktwerking sprake is, die niet door een onzichtbare hand wordt gestuurd, maar dat ook in een heel groot deel van de economie helemaal niet van marktwerking sprake is. Een groot deel van de economie speelt zich buiten de markt af. Op de eerste plaats geldt dat binnen de bedrijven, waar planning, en niet marktwerking centraal staat. En dat geldt dus ook voor de internationale handel die binnen internationale ondernemingen plaatsvindt en een aanzienlijk deel van de internationale handel omvat. Bedrijven zijn intern kleine planeconomieën. Op de tweede plaats geldt dat voor een heel groot deel van de overheidseconomie, daar waar goederen geproduceerd worden en vooral diensten worden verleend zonder dat er van marktwerking sprake is. En tot slot zijn er al die activiteiten in het huishouden, in directe zorg voor naasten, in formeel en informeel vrijwilligerswerk waar goederen en diensten zonder vergoeding of wederdienst aan anderen worden geleverd. Dat werk, (dat voor een heel groot deel door vrouwen wordt gedaan) wordt door de mainstream economen – gefixeerd als ze zijn op de markt – zelfs helemaal niet als economische activiteit of werk gezien, terwijl uit onderzoek blijkt dat Nederlanders/sters in de werkzame leeftijd gemiddeld 25 uur aan betaald werk besteden en een kleine 21 uur aan onbetaalde huishoudelijke- en zorgtaken en vrijwilligerswerk (…) In het afsluitende hoofdstuk geeft Haegens een aantal voorbeelden hoe het gebruik van de mythe van de markteconomie mensen op het verkeerde been zet. “De huren worden richting marktconform niveau gebracht”, zo citeert hij het regeringsprogramma dat erop gericht is om forse huurstijgingen te legitimeren. “Maar op de zogenaamde woningmarkt ging het de afgelopen decennia helemaal niet om het spel van vraag en aanbod. De prijzen van koopwoningen hingen (…) af van de vraag hoeveel mensen mochten lenen. En daarover besliste de overheid. Die stond de banken toe steeds meer krediet te verstrekken, die gaf haar toestemming voor financiële innovaties en die was verantwoordelijk voor de dalende hypotheekrente. Dat alles bij elkaar leidde ertoe dat tussen 1995 en 2008 de huizenprijzen met 250 procent stegen. En onder het mom van marktconform moeten nu de huren omhoog.”
Willem Bos in De mythe van de markteconomie (Grenzeloos)