Rechtszaak tegen Nederlandse staat wegens onthoofding van Indonesische verzetsleider tijdens koloniale oorlog

Andi Abubakar Lambogo.
Andi Abubakar Lambogo.

Het Comité Nederlandse Ereschulden gaat in samenwerking met advocaat Liesbeth Zegveld opnieuw een rechtszaak aanspannen tegen de Nederlandse staat vanwege misdaden die zijn begaan tijdens de koloniale oorlog tegen Indonesië. Het gaat om de onthoofding in 1947 van de verzetsleider Andi Abubakar Lambogo, die in het Indonesische republikeinse leger vocht tegen de koloniale bezetting van zijn land. Met dergelijke terreur probeerden de Nederlandse militairen de Indonesiërs ervan af te schrikken om hun vrijheidsstrijd voort te zetten.

Op 13 maart 1947 kwamen diverse Indonesische verzetsgroepen bijeen in het dorpje Dessa Salo Wojo op Zuid-Sulawesi om te vergaderen over betere samenwerking tegen de Nederlandse bezetters. Onder leiding van de beruchte kapitein en oorlogsmisdadiger Raymond Westerling had het Depot Speciale Troepen van het Nederlandse leger van december 1946 tot februari 1947 vele duizenden Indonesiërs uitgemoord. De “methode Westerling” was erop gericht om het Indonesische verzet koste wat het kost te breken. Daartoe moest de lokale bevolking worden vervreemd van hun leiders, die door de Nederlandse machthebbers werden beschouwd als een handvol opstandelingen en “terroristen”. Naast openbare executies, martelingen en het in brand steken van huizen vonden daarbij ook onthoofdingen plaats, die de bevolking moesten ontmoedigen om aan de strijd tegen de bezetters deel te nemen. Als antwoord op de terreur van Westerling en de zijnen drongen de Indonesische militaire leiders aan op meer eensgezindheid onder het verzet. Daarover spraken ze met elkaar op 13 maart 1947.

Op de terugweg na afloop van het overleg liepen de Indonesische verzetsstrijders in een hinderlaag. Ze splitsten zich, waarna de kleinste groep onder leiding van Abubakar Lambogo werd achtervolgd en in handen viel van Nederlandse militairen. Hij raakte gewond aan zijn dijbeen en kort daarna werd hij onthoofd. De Nederlanders staken ook zijn huis in brand. Zijn hoofd werd door de Nederlanders overgebracht naar de markt van plaats Enrekang, aan een bajonet gespiesd en in het openbaar aan een paal gehangen. De Indonesische krijgsgevangenen werden verplicht om het hoofd te kussen, waarmee de Nederlanders hen extra wilden vernederen.

Sadisme

De inmiddels 72-jarige zoon van de onthoofde verzetsleider, Malik Abubakar, nam onlangs contact op met Jeffry Pondaag, de voorzitter van het Comité Nederlandse Ereschulden. Pondaag, zelf Indonesiër en sinds 1969 woonachtig in Nederland, is in Nederland en in Indonesië steeds bekender aan het worden als de persoon die de Nederlandse staat met succes aansprakelijk heeft weten te stellen voor de misdaden die tijdens de koloniale oorlog zijn begaan door het Nederlandse leger. Malik Abubakar wil de zaak van zijn vader ook voor de rechter brengen. Hij baseert zich daarbij op twee getuigen van 86 en 87 jaar, namelijk de heer Bachtiar en mevrouw Puang Kuneng.

Beide getuigen hebben het hoofd van de verzetsleider indertijd met eigen ogen op de markt gezien. Beiden herinneren zich ook de Nederlandse militair die verantwoordelijk was voor het gebied en daarmee ook verantwoordelijk voor de onthoofding, namelijk kapitein Gerardus August Blume. Kuneng weet ook nog dat het hoofd daar twee dagen en een nacht heeft gehangen als afschrikwekkend voorbeeld. De vrouw van Abubakar, met wie hij vier kinderen had, protesteerde bij Blume tegen de gruwelijke onthoofding. Maar volgens Kuneng wilde de kapitein niet naar haar luisteren en heeft hij haar zelfs enige dagen gevangen gezet. Zowel uit de verhalen van de twee getuigen als uit de verdere Indonesische bronnen blijkt dat Nederland in dit geval een oorlogsmisdaad heeft gepleegd, zoals dat tijdens de koloniale oorlog ook is gebeurd in vele duizenden andere gevallen. “Het was sadisme”, aldus Bachtiar. “Er werd geprobeerd om angst te zaaien. Deze gebeurtenis was voor mij de reden om me later aan te sluiten bij het republikeinse leger om de strijd voort te zetten en mijn land te verdedigen.”

Monumenten

In 1947 kreeg Blume twee keer de militaire ere-orde van het Bronzen Kruis, vanwege zijn “moedig en beleidsvol” optreden. Een van zijn daden betrof een gevecht in Makassar in 1946 waarbij “hij eigenhandig een aantal terroristen neerlegde” (lees: een aantal vrijheidsstrijders vermoordde). Niet alleen toen, maar ook nu nog worden de Nederlandse militairen geëerd die dood en verderf hebben gezaaid tijdens de koloniale oorlog. Door het hele land staan honderden monumenten als huldeblijk voor al die Nederlanders die een steentje hebben bijgedragen aan de instandhouding van het koloniale terreurbewind. Voor de Indonesische slachtoffers van het Nederlandse kolonialisme is daarentegen geen enkel monument opgericht. Nederlandse militairen die oorlogsmisdaden hebben begaan, zijn nooit berecht, maar door de Nederlandse staat vaak juist officieel geprezen. De rechtszaken die het Comité Nederlandse Ereschulden samen met nabestaanden van slachtoffers van Nederlandse oorlogsmisdaden sinds tien jaar aan het voeren is, brengen gelukkig wel langzamerhand een kentering op gang. Maar er is nog een lange weg te gaan voordat de heersende geschiedvervalsing over de koloniale oorlog ongedaan is gemaakt en kan worden begonnen met de volmondige erkenning en verwerking van het smerige koloniale verleden van die roofstaat aan de Noordzee.

Harry Westerink