Een poster van het Nederlands elftal aan mijn muur? Nooit!

Anti-racisme.
Anti-racisme.

In de jaren negentig hing er een poster van het Nederlands elftal aan de muur naast het bed van mijn broer. Die nostalgische: met Gullit, Rijkaard, Van Basten, Van Tiggelen, de Koemans, Van Breukelen en zo. Vandaag de dag zou ik nooit een poster van het Nederlands elftal ophangen aan mijn muur – even los van het feit dat het sowieso niet zou mogen van mijn vrouw. En hier vertel ik waarom.

Ik heb geweldige witte collega’s en politieke vrienden, maar toch ben ik de afgelopen twintig jaar in het algemeen steeds verder af komen te staan van witte mensen. Het zal vreemd klinken, maar ik heb twintig jaar in Deventer gewoond en daar geen enkele witte vriend aan over gehouden. En die heb ik dus ook niet in de rest van het land. Toch voel ik me een Deventenaar en woon ik graag in Amsterdam. En tegelijkertijd voel ik me een vreemde in dit land en word ik er continu in bevestigd dat ik dat ook daadwerkelijk ben.

De bijdragen in deze racisme-discussie:

1. “Een poster van het Nederlands elftal aan mijn muur? Nooit!”, Emek Egeli.
2. “Waarom tonen we onze persoonlijke kwetsbaarheden zo weinig in de anti-racismebeweging?”, Deniz Devrim.
3. “Over de witte loodgieter en onze strijd tegen racisme”, Mehmet Kirmaci
4. “Waarom klassenstrijd niet zonder anti-racisme kan”, Emek Egeli

Aan de ene kant ben ik net als ieder ander, en zo voel ik me ook graag. Maar de realiteit blijkt toch anders. Mij werd havo geadviseerd, terwijl mijn cijfers voldoende waren voor het vwo. Waren mijn docenten racisten? Ik zou het niet weten, zo heb ik ze niet ervaren. Maar vreemd is het wel dat wij, bruine mensen, dit continu meemaken.

Ik ben twee keer op de snelweg aangehouden door de politie. De autopapieren werden gecontroleerd. Zijn deze politieagenten racisten? Ik zou het niet weten. Maar vreemd is het wel dat wij dit vaak meemaken. Mensen met onze huidskleur worden gediscrimineerd op de arbeidsmarkt, hebben veel meer onzekere arbeidscontracten, en is er een crisis, dan vliegen wij er als eerste uit.

Tijdens het schrijven van dit stuk denk ik er steeds aan wat witte mensen ervan zullen denken als ze het straks lezen. Omgekeerd zal dat niet snel gebeuren, vermoed ik. Witte mensen zullen tijdens het schrijven van een artikel er niet vaak aan denken wat bruine mensen ervan zullen vinden. Dat is het machtsverschil. En als witte mensen dit lezen, dan zullen ze denken: “Ik ken ook witte mensen die onterecht zijn aangehouden door de politie. Ik ben ook ontslagen en ook veel witte mensen hebben een onzeker contract”. Uiteraard. Dat is ook zo. Er is alleen een groot verschil in de mate waarin en in de manier waarop dat gebeurt. Als je dat niet wilt zien, dan kijk je weg.

En dat is exact wat er gebeurt bij de witte instituties, waaronder de politieke partijen. De ene denigreert ons, maakt ons belachelijk, wil minder van ons, en de andere kijkt weg, doet alsof we er niet zijn, of doet alsof onze kleur er niet toe doet. En dat laatste is uiteraard een mooie wens, een mooie droom, maar niet de realiteit, en dat merken wij dagelijks.

Ons op een structurele manier achtergesteld houden heeft gevolgen. Namelijk dat we ons gaan verzetten hiertegen. We geven een stem aan onze gevoelens van onderdrukking. We gaan racisme bewijzen en aanwijzen. We gaan uitzoeken waar het vandaan komt en laten daarmee witte mensen in de spiegel kijken, en we gaan er tegen vechten. En dat zorgt voor een ongemakkelijk gevoel bij witte mensen. Ze hebben geen enkel tegenargument voor onze onderbouwing van wat er aan de hand is. De reacties zijn daarom ook over het algemeen ontkennend, gewelddadig en nog steeds racistisch. En die reacties bevestigen ons weer in ons gelijk.

Wanneer ik “ons” zeg, dan doe ik dat niet omdat ik de mensheid wil verdelen in bruin, zwart of wit. Ik zeg “ons” omdat die verdeeldheid in de praktijk er al is, en de enige manier om die te veranderen is door die praktijk te benoemen. Want wegkijken en niet benoemen gaat niets veranderen.

En we zijn natuurlijk niet alleen bruin. We zijn bijvoorbeeld ook werknemer. En ook als werknemer moeten we een strijd voeren. De strijd van de schoonmakers van de FNV is een mooi voorbeeld van de manier waarop werknemers zich hebben georganiseerd vanuit hun arbeidersidentiteit, ongeacht wat hun kleur is. Maar we zijn óók bruin, en we voelen de onderdrukking óók omdat we bruin zijn, en zullen daarom óók vanuit onze bruine identiteit strijden voor gelijkheid.

Terug naar het begin van mijn verhaal: de poster van het Nederlands elftal. Mij wordt verteld dat ik me “een Nederlander” zou moeten voelen, en voor het Nederlands elftal zou moeten zijn. De een zegt dat om mijn loyaliteit te toetsen, de ander zegt dat ik zo mijn burgerschap kan opeisen. Maar het lukt mij simpelweg niet om mezelf Nederlander te noemen. Een: omdat het Nederlanderschap wordt gekoppeld aan witheid, en zo ook het Nederlands elftal. En ik ben niet wit. En twee: what the fuck is überhaupt “Nederlander” zijn? Dat is slechts een verzonnen identiteit die historisch gezien geen poot heeft om op te staan.

Dus: een poster van het Nederlands elftal aan mijn muur? Nooit! Maar wel: de strijd voeren voor gelijkheid tussen wit en zwart.

Emek Egeli