Kapitalisme, crisis en klassenstrijd (crisis-discussie deel 4)

Crisis
De crisis is een bepalende factor in de huidige – en komende – politieke strijd. Daarom is het verheugend dat Doorbraak de discussie over de crisis aan de hand van de tekst “Doorbraak en de crisis” ook met anderen wil voeren. En zoals we dat van Doorbraak gewend zijn, gebeurt dat op een vriendschappelijke, open en ondogmatische manier. Vandaar dat ik graag een bijdrage aan de discussie wil leveren.

Meer bijdragen aan dit debat vind je bij het thema “Discussie”.

Ook wij van Grenzeloos hebben de afgelopen tijd in ons blad en op onze website relatief veel gepubliceerd over de crisis. Een deel daarvan is samengebracht in de brochure “Het krediet verloren”. Onze uitgangspunten lopen parallel aan die van Doorbraak: zowel Doorbraak als Grenzeloos richten zich tegen het kapitalisme als zodanig: beide onderkennen we dat er niet alleen van een economische crisis sprake is, maar ook van een daarmee samenhangende voedselcrisis, energiecrisis en ecologische crisis. En beide streven we er naar om het verzet te stimuleren om tot radicale veranderingen te komen.

In de analyse van de crises zijn er ook duidelijke verschillen. Dat is niet verwonderlijk, want onze twee organisaties kennen een andere geschiedenis, staan in een andere traditie, en hanteren soms ook een andere terminologie. Hoe groot en hoe relevant die verschillen werkelijk zijn, moet in de verdere discussie blijken. In deze discussiebijdrage zal ik me beperken tot een aantal kernpunten: kapitalisme, crisis en klassenstrijd.

Kapitalisme

Wat verstaan wij anti-kapitalisten nu precies onder kapitalisme? In de Doorbraak-tekst worden er een aantal dingen over gezegd: dat het een systeem is dat draait om enerzijds winststreven en privébezit van productiemiddelen, en anderzijds de disciplinering en noodgedwongen loonarbeid van de onderklasse; een systeem van uitbuiting, gebaseerd op onderdrukking. Er wordt opgemerkt dat kapitalisme geen abstract systeem is, maar een stelsel van machtsverhoudingen tussen mensen onderling, een stelsel dat dagelijks gereproduceerd wordt. In stelling drie wordt geschreven dat de basis van het kapitalisme wordt gevormd door noodgedwongen onderlinge strijd op de arbeidsmarkt en voortdurende concurrentiestrijd tussen kapitaalbezitters, maar vooral door de machtsrelaties tussen aan de ene kant de bazen en overheden die altijd meer en goedkopere arbeidskracht uit de wereldwijde onderklasse willen persen, en aan de andere kant die onderklasse die daar niet als vanzelfsprekend aan wil mee werken.

Dat lijkt me allemaal juist en belangrijk, maar volgens mij ontbreekt er een voor een discussie over de crisis essentieel element. Het kapitalisme is een maatschappijvorm waarin de kapitalistische productie dominant is. Het essentiële verschil tussen kapitalistische en niet-kapitalistische productie is dat het bij kapitalistische productie gaat om het produceren van goederen voor een markt, het produceren van goederen als ruilwaren. Het gaat in het kapitalisme niet om het nut van de goederen, maar om wat ze op de markt aan winst kunnen opleveren. Een goed ondernemer in het kapitalisme is een ondernemer die een goede winst weet te maken, of dat nu is met het maken van nuttige of volstrekt overbodige of destructieve producten.

Daaruit volgt dat in het kapitalisme afzonderlijke ondernemingen door de onderlinge concurrentie gedwongen zijn steeds meer kapitaal te verzamelen, op steeds grotere schaal te produceren, een steeds groter deel van de markt te veroveren. Daarom kent het kapitalisme een voortdurende groeidwang. Er moeten nieuwe markten veroverd worden, meer producten gemaakt worden die steeds sneller vervangen moeten worden en steeds goedkoper geproduceerd. Het gevolg is uitbuiting van arbeidskrachten, een steeds grotere verspilling, uitputting van de natuurlijke hulpbronnen en vernietiging van het milieu. Daarom is er niet alleen sprake van een economische crisis, maar ook van een voedselcrisis, een energiecrisis en een ecologische crisis die allemaal samenhangen met de kapitalistische manier van produceren.

Crisis

Dat brengt mij bij het tweede punt: de economische crisis. De economische crisis is uiteindelijk niets anders dan het (periodiek) vastlopen van het kapitalistische productiesysteem. Na een dieptepunt van een vorige crisis, waarin een deel van de productiecapaciteit werd vernietigd (bedrijven gesloten, arbeidskrachten ontslagen) en de lonen drastisch verlaagd, komt er een nieuwe periode van opgang: de winsten groeien weer, de investeringen nemen toe en de werkgelegenheid trekt aan. Tot op een gegeven moment de top is bereikt en er structureel meer geproduceerd wordt dan de markt kan opnemen. De markt, de koopkrachtige vraag, die staat centraal. Een economische crisis in het kapitalisme is dan ook een crisis van overproductie. Er is meer geproduceerd dan men op de markt kwijt kan.

Dat is volgens mij heel in het kort het mechanisme van de kapitalistische cyclus. Er zijn allerlei methoden en mechanismen die het uitbreken van een crisis kunnen uitstellen (en daarmee de diepte ervan versterken) en die tijdens de crisis de diepte en de duur ervan beïnvloeden, maar dat neemt niet weg dat de crisis op zich, of het cyclische verloop van het kapitalisme, voortkomt uit het wezen van het kapitalisme zelf. Bij de huidige crisis speelt de relatie tussen de financiële sector (de kredietcrisis) en ‘de echte economie’ een belangrijke rol.

Een benadering die de klassenstrijd ziet als een van de oorzaken van de crisis, zoals in de Doorbraak-tekst geschetst wordt, lijkt mij dan ook problematisch. Natuurlijk is er een sterke samenhang en wisselwerking tussen de klassenstrijd en de economie, maar dat betekent niet dat de klassenstrijd ook een van de oorzaken is van de crisis. Veelal is het omgekeerde het geval. Een economische crisis leidt vaak (maar niet altijd) tot een verscherping van de klassenstrijd. Een formulering als: “Crises bieden de machthebbers de kans en de optimale smoes om de economie en de maatschappij in één klap radicaal te hervormen via bezuinigingen en herstructureringen”, is mijns inziens onjuist. Machthebbers hebben geen smoezen nodig om de door hen gewenste veranderingen door te voeren. Wat ze nodig hebben zijn krachtsverhoudingen die dat mogelijk maken. Ook de afgelopen decennia zijn heel belangrijke structurele hervormingen doorgevoerd, die er op gericht waren de winsten in stand te houden en zo mogelijk te verhogen.

De economische crisis is ook voor kapitaalbezitters een gegeven, een vervelend gegeven zelfs, dat er toe leidt dat ze de kans lopen grote verliezen te lijden. Door de crisis zijn ze als het ware gedwongen om vergaande maatregelen te nemen om hun winsten en hun hele systeem van winst maken in stand te houden. Die maatregelen dragen risico’s in zich omdat ze verzet op kunnen roepen. In tijden van crisis moeten de kapitaalbezitters en hun politieke vertegenwoordigers die risico’s wel nemen. En daar liggen ook kansen voor links.

Klassenstrijd

Dat brengt me op het derde begrip: klassenstrijd. Het begrip klassenstrijd veronderstelt dat de maatschappij onderverdeeld is in verschillende klassen: sociale groepen die een verschillende verhouding hebben tot de productiemiddelen. Bezitters van productiemiddelen (ondernemers, kapitalisten of hoe je ze ook wilt noemen), mensen die geen productiemiddelen bezitten en dus gedwongen zijn hun arbeidskracht te verkopen aan hen die dat wel hebben (arbeiders, het proletariaat) en allerlei groepen daartussen en daarnaast die wel over eigen productiemiddelen beschikken, maar niet in voldoende mate om een groter aantal anderen als arbeider in dienst te nemen.

In het kapitalisme zijn twee klassen bepalend: de bezitters van productiemiddelen en degenen die moeten leven van het verkopen van hun arbeidskracht. Ik ben het helemaal met Peter Storm eens dat het nuttig is om die laatste groep als arbeidersklasse te omschrijven omdat dat ook verwijst naar de potentiële machtspositie van deze groep. De – uit de burgerlijke sociologie afkomstige – term ‘middenklasse’ voor beter betaalde loonarbeiders is misleidend. Als puntje bij paaltje komt, zijn zij net zo afhankelijk van de grillen van het kapitaal als de slechter betaalde delen van de arbeidersklasse.

Het begrip klassenstrijd veronderstelt niet alleen dat er verschillende klassen zijn, maar ook dat deze verschillende (tegenovergestelde) belangen hebben, en dat ze daar strijd over voeren. Ieder cao-conflict, waarbij werknemers iets meer van de koek eisen ten koste van de bedrijfswinsten, is een stukje klassenstrijd. Ook als die arbeiders ten opzichte van andere ‘proletariërs’ misschien al redelijk goed af zijn. Het zijn niet altijd de meest onderdrukte en uitgebuite groepen die het eerste of het felste in verzet komen. De relatie tussen de verschillende groepen binnen de arbeidersklasse en hun strijdbaarheid is complex. Vaak zijn het goed geschoolde en relatief bevoorrechte delen van de arbeidersklasse die het eerst succesvol tot actie en organisatie komen. In Nederland waren dat de diamantbewerkers. Tegelijkertijd zijn het vaak ook de beter betaalde en geschoolde delen van de arbeidersklasse, mensen die iets te verliezen hebben, die het meest gematigd zijn. Maar juist in tijden van crisis kan die houding omslaan.

Een anti-kapitalistische strategie moet er op gericht zijn de strijd van de hele arbeidersklasse te versterken en te radicaliseren. Natuurlijk ligt onze sympathie meer bij de onderste lagen van de arbeidersklasse – in de tekst ten onrechte de onderklasse genoemd – dan bij beter betaalde delen van de arbeidersklasse. Maar onze analyse van het kapitalisme leidt ertoe dat we de beter betaalde delen ook tot de arbeidersklasse rekenen. En dat heeft praktische consequenties. Het zou bijvoorbeeld best wel eens kunnen dat de ambtenaren de komende tijd de eersten zijn die de strijd met de regering-Rutte aangaan. Als dat zo is, dan zal dat gevecht bepalend zijn voor het verdere verzet tegen de regering. Anti-kapitalisten zullen die strijd van de ambtenaren dan ook met alle kracht moeten steunen en er naar moeten streven daarvan een startpunt voor breder verzet te maken.

Willem Bos