14 september, Amsterdam: kick-off bijeenkomst over onderzoek naar koloniale oorlog tegen Indonesië

Nederlandse tank in Indonesië.
Nederlandse tank in Indonesië.

Onder het motto “Overbodig of hard nodig?” vindt op 14 september in Amsterdam een kick-off bijeenkomst plaats over het komende vierjarige onderzoek “Dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië 1945-1950”. Dat onderzoek gaat uitgevoerd worden door het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en het Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies (NIOD). De directeuren van die drie instituten gaan daarbij in gesprek met “voor- en tegenstanders over nut en noodzaak van verder onderzoek naar de dekolonisatieoorlog”. Andere sprekers zijn de historicus Esther Captain, de journalist Anne-Lot Hoek, de schrijver John Jansen van Galen, oud-directeur van Museum Maluku Wim Manuhutu, en Rémy Limpach, auteur van het boek “De brandende kampongs van generaal Spoor”. Een kritische anti-koloniale visie op het onderzoek blijkt hoogst noodzakelijk.

Bijeenkomst
Donderdag 14 september
Vanaf 19:30 uur
Pakhuis de Zwijger
Piet Heinkade 179
Amsterdam

Naar eigen zeggen is Jeffry Pondaag, die samen met Indonesische slachtoffers van de koloniale oorlog al meer dan tien jaar succesvolle rechtszaken voert tegen de Nederlandse staat, niet gevraagd om aan het gesprek tijdens de bijeenkomst deel te nemen. Dat is een behoorlijk minpunt. Want hij en advocaat Liesbeth Zegveld hebben het voor elkaar gekregen dat de staat meer dan zestig jaar na de koloniale oorlog schadevergoedingen moest gaan betalen wegens oorlogsmisdaden die indertijd zijn begaan door Nederlandse militairen. Voor die rechtszaken hebben ze veel onderzoek moeten doen. Ze zijn in Indonesië op zoek gegaan naar hoogbejaarde getuigen en hebben veel verklaringen en andere documentatie verzameld. Ze zijn dus uitermate deskundig en uitstekend op de hoogte.

Toch blijkt Pondaag flink over het hoofd te worden gezien en veel te weinig erkenning te krijgen in de analyses en de publieke debatten over de verwerking van de koloniale oorlog. In de overwegend witte middenklasse-wereld van gewichtige onderzoeksinstituten wordt hij ongetwijfeld beschouwd als een vreemde eend in de bijt, en ook nog eens een lastige. Hij steekt zijn mening niet onder stoelen of banken: “De professoren van de onderzoeksinstituten hebben jarenlang zitten slapen. Er was een cementarbeider als ik voor nodig om de boel wakker te schudden, om boven tafel te halen wat wordt verzwegen.” Pondaag klaagt aan en kiest nadrukkelijk partij voor de voormalige gekoloniseerden en hun nazaten. En hij levert forse kritiek op het witte Nederlandse perspectief van het onderzoek van de drie instituten: “De slager keurt zijn eigen vlees”.

Zondebok

“Kritiek op het onderzoek is er ook”, weet de oproeptekst voor de bijeenkomst toch nog te melden, “want waarom komt dat er nu pas?”. Maar dat procedurele punt raakt niet de kern van de kritiek van Pondaag en andere anti-koloniale activisten. Het gaat er namelijk niet zozeer om hoe lang het duurt voordat het onderzoek er is. Het gaat vooral om de inhoud en het perspectief van het onderzoek, om de politieke en sociale context ervan, om de onafhankelijkheid ervan, om wie het onderzoek verricht, en om het besef van de eeuwenlange onrechtvaardige en ongelijkwaardige machtsverhoudingen tussen de voormalige kolonisatoren en gekoloniseerden.

Op 2 december 2016 stuurden twee ministers en een staatssecretaris namens de regering een brief naar de Tweede Kamer waarin ze met de nodige tegenzin het nieuwe onderzoek aankondigden. Regeringspartij VVD heeft het daarbij voor elkaar weten te krijgen dat het onderzoek ook nadrukkelijk dient in te gaan op het geweld van Indonesische kant tijdens de zogeheten Bersiap-periode. Ongetwijfeld proberen de liberalen op die manier een zondebok te zoeken en het geweld van de Nederlandse staat te relativeren, onder het motto “waar er twee vechten, hebben er twee schuld”. Als de PvdA, de andere regeringspartij, niet akkoord zou zijn gegaan met de keiharde voorwaarde van de VVD, dan zou nieuw onderzoek vermoedelijk niet of veel moeilijker doorgang hebben kunnen vinden.

In februari verscheen daarop een onderzoeksopzet van de drie instituten, die als twee druppels water lijkt op de brief van de regering. De onderzoeksinstituten blijken zich braaf en lijdzaam te schikken in de voorwaarden die de regering aan het onderzoek stelt. Dit treffende voorbeeld van de gangbare praktijk van “de betaler van het onderzoek bepaalt de richting en inhoud van het onderzoek” maakt duidelijk dat het zogenaamde onafhankelijke karakter van het onderzoek ver te zoeken is. Dat wordt nog eens bevestigd door het feit dat een van de instituten, het NIMH, zelfs letterlijk een onderdeel is van het staatsapparaat, namelijk van het ministerie van Defensie. De slager keurt dus inderdaad zijn eigen vlees.

Tegenwerking

Uit de 2 december-brief blijkt nog eens ten overvloede hoe eenzijdig de regering is gericht op de “Indië-veteranen”, de oud-militairen over wie men zich bezorgd toont en met wie men meeleeft, in tegenstelling tot de houding van de staat ten opzichte van de hoogbejaarde Indonesische slachtoffers die met slopende en tijdrovende juridische processen erkenning en schadevergoedingen moeten zien af te dwingen. De staat heeft zich in de rechtszaken van Pondaag en Zegveld namelijk altijd bediend van welbewuste vertragingstactieken. Wie tot zich laat doordringen hoezeer de staat de strijd van Indonesische slachtoffers van Nederlandse oorlogsmisdaden steeds heeft tegengewerkt, die moet ook inzien dat een onderzoek dat wordt aangestuurd door diezelfde staat voor de zoveelste keer het verhaal vanuit het witte Nederlandse perspectief, vanuit het gezichtspunt van de voormalige kolonisator, dreigt te gaan belichten. Het is daarom hard nodig dat anti-koloniale activisten het onderzoek van de drie instituten vier jaar lang kritisch gaan volgen en een fundamenteel ander perspectief gaan neerzetten.

Harry Westerink