De Amsterdamse wethouder Vliegenthart en zijn variant van de “methode-SP”

Boekcover
Boekcover.

Onlangs verscheen het boek “Onder Amsterdammers” van Arjan Vliegenthart. In het boek evalueert hij zijn werk voor de SP in de afgelopen vier jaar, als wethouder op het gebied van “werk, participatie en inkomen” in de gemeente Amsterdam. Bij de presentatie van het boek in boekhandel Scheltema was de gehele SP-top aanwezig, wat aangeeft hoe belangrijk de SP de ervaringen vindt met het besturen in de hoofdstad. Maar de betogen die daar werden gehouden, gaven mij maar een vaag beeld.

Vliegenthart heeft het in zijn boek, daar waar het gaat om de juiste benadering van mensen die in armoede leven in het algemeen en bijstandsgerechtigden in het bijzonder, regelmatig aan de stok met de uitgangspunten van het neo-liberalisme. “Hard aanpakken”, “Het is de eigen schuld van baanlozen en anderen in een kwetsbare positie”, “Ze zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen ellende”, “Baanlozen willen niet werken, dus zeer strenge sancties zijn nodig”; dat is het dominante verhaal. Deze opvattingen zijn diep doorgedrongen in de maatschappij, maar Vliegenthart beschrijft vooral zijn botsingen met de neo-liberale regering in de persoon van staatssecretaris Jetta Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, met het uitkeringensysteem in de vorm van de Sociale Dienst, en met criticasters van zijn beleid, met name de Bijstandsbond en het voormalige Amsterdamse SP-raadslid Maureen van der Pligt.

Gezegd moet worden dat hij zich in het boek bij dit alles bewust blijft van zijn idealen als christen en als socialist. Hij ziet die als een richtinggevende stip aan de horizon, en je moet geduld hebben om dat te bereiken. Hij is zich ook bewust van de valkuil dat je als bestuurder teveel gaat meedenken met de bureaucratie, er als het ware ingroeit en dat je dan zelf vervreemd raakt van de realiteit waarin de armen leven.

De drie d’s

Daarom benadrukt hij wat de actuele “methode-SP” genoemd zou kunnen worden: actie en fractie, uitgaan van de problemen die mensen ondervinden, op basis van hun eigen ervaringen en hun perceptie van de werkelijkheid en vervolgens een oplossing voor de problemen zoeken. En daarbij ook organiseren en actie voeren, waarbij samen met de mensen die het betreft een gemeenschappelijk structureel probleem aan de orde wordt gesteld, waarbij ook spreekuren en hulpdiensten worden opgezet waar mensen met problemen terecht kunnen, die ook de informatie kunnen leveren over de structurele problemen en de meningen van de mensen die het betreft. Dit komt onder meer tot uiting in de beschrijving van een initiatief van de raadsleden Peter Kwint en Carlien Boelhouwer. Zij organiseerden vanuit de SP-hulpdienst een tour met spreekuren door de stad in buurthuizen en andere locaties waar volgens een schatting van Vliegenthart zo’n duizend mensen aan deelnamen. De individuele en collectieve problemen waar de mensen mee komen proberen op te lossen, maar ook de informatie die de partij daarbij opdoet gebruiken als munitie in het besturen: in de onderhandelingen met de coalitiepartners en in het besturen van de uitvoerende bureaucratie, in het geval van Vliegenthart de Sociale Dienst, nu Werk, Participatie en Inkomen (WPI) genoemd.

Bij zijn kritiek op de Participatiewet haalt Vliegenthart onder meer de wetenschapper Gijsbert Vonk aan, die spreekt over de drie d’s die door de neo-liberalen worden ingevoerd in de Participatiewet en misschien ook wel op andere beleidsterreinen, zoals de Wet Maatschappelijke Ondersteuning: “discretionariteit” (wat vroeger een recht was, is nu een voorziening die niet wettelijk opeisbaar is), “disciplinering” (de opgeschroefde verplichtingen en controles met zware sancties) en “degeneratie” (afbraak van de rechtspositie van hulpbehoevenden). Vliegenthart stelt daartegenover zijn eigen drie d’s: “differentiatie, democratisering en dienstbaarheid”.

Differentiatie betekent: maatwerk bieden aan mensen die kampen met werkloosheid en andere problemen. Met maatwerk de scherpste kantjes van de Participtiewet afslijpen door in een aantal individuele gevallen waarbij sprake is van onrechtvaardige uitsluiting van bijstand toch een uitkering verstrekken, zo leg ik het uit. Vliegenthart geeft het voorbeeld van de kostendelersnorm, die dankzij zijn bewind “voor honderden Amsterdammers” kon worden omzeild. Dat geeft tegelijkertijd al de beperking aan van zijn mogelijkheden: voor duizenden anderen moest de wet op dit punt gewoon door hem worden uitgevoerd.

De tweede d is democratisering: de gemeente moet echt luisteren naar mensen in de bijstand (zie de spreekuren). Hun stem wordt niet gehoord en hun expertise wordt niet gewaardeerd. Vliegenthart meldt te willen investeren in de scholing en inzet van ervaringsdeskundigen, waarvoor diverse projecten bestaan. Niet alleen ervaringsdeskundigen kunnen helpen, maar ook vertegenwoordigende organisaties als de Participatieraad, de daklozenvakbond, de straatjurist of de Bijstandsbond.

De derde d staat voor dienstbaarheid. We moeten niet vragen welke plichten baanlozen hebben ten opzichte van de wet, aldus de wethouder, maar kijken naar wat nodig is om deze mensen in het leven vooruit te helpen. Weg met de tegenprestatie, de bezuinigingen, de kostendelersnorm en de disciplinering die Vonk noemt. Baanloosheid is allereerst een maatschappelijk probleem, dat ga je niet te lijf door baanlozen onder al te grote druk te zetten. De drie d’s van Vliegenthart kort samengevat: de implementatie van de “methode-SP” in het beleid.

Bewegingen van onderop

Tot zover klinkt alles mooi. Er kan zelfs worden gesteld dat de SP bewijst dat de theorieën van sociologen dat bijstandsgerechtigden en anderen die in armoede leven niet te organiseren zouden zijn, niet kloppen. Ik denk dat de SP de enige politieke partij en misschien wel de enige grote politieke belangenorganisatie in Nederland is die het in beperkte mate wel lukt. Even afgezien van de soms succesvolle acties op basis van organizing-methoden in de FNV, waarbij echter alleen werkenden werden gemobiliseerd.

In het verleden hebben sociale bewegingen van armen ook aangetoond dat, indien een stabiele infrastructuur in de vorm van een politieke partij, vakbond of grotere andere belangenorganisatie voor hen openstaat en zich solidair verklaart, op basis daarvan die mensen best flink invloed kunnen uitoefenen. Dat gold bijvoorbeeld voor de baanlozenbeweging eind jaren zeventig, samen met de CPN, voor de collectieve acties van bijstandsvrouwen tijdens de tweede feministische golf, voor de strijd tegen het arbeidsethos vanuit de kraakbeweging, en voor de acties onder de noemer “armoede is onrecht” in samenwerking met de kerken. En ook voor de vele acties van WAO-ers in samenwerking met de vakbeweging. Maar dat zijn wel allemaal voorbeelden uit een verleden dat wat verder weg ligt.

Het zou te ver voeren om in dit kader te analyseren waarom dat zo is. Daarvoor zouden we ook moeten ingaan op de strategie van onze neo-liberale tegenstanders, die enerzijds actief de ingroei van bijvoorbeeld bijstandsgerechtigden en patiëntenverenigingen in het overheidsbeleid hebben bevorderd door een zeer beperkte inspraakstructuur van cliëntenraden en dergelijke in te stellen, maar anderzijds de ondersteuning van in hun ogen te kritische en te lastige belangenorganisaties hebben stopgezet, onder het motto: de doelstellingen van de organisatie sluiten niet aan bij de prioriteiten van het programakkoord van het gemeentebestuur.

Ter discussie staat of die stabiele sociale infrastructuur van derden die ik hierboven noemde een noodzakelijke voorwaarde is voor het tot stand komen van dergelijke sociale bewegingen van onderop, of dat het ook mogelijk is om deze bewegingen autonoom te organiseren, geheel zelfstandig, los van derden, waarbij een grotere onafhankelijkheid wordt nagestreefd en overigens ook het belang van de creatie van een stabiele sociale en fysieke infrastructuur wordt benadrukt.

Conflicten

In zijn boek beschrijft Vliegenthart dat de SP en de Bijstandsbond in de periode voor zijn wethouderschap actie voerden tegen de misstanden in de Amsterdamse reïntegratie-industrie. En hij beschrijft hoe Van der Pligt na veel interne discussie uiteindelijk opstapte als raadslid. In feite geeft hij aan dat het idee van de leer-werk stages (werken met behoud van uitkering gedurende maximaal een half jaar voor mensen met “een grote afstand” tot de arbeidsmarkt) uit zijn koker en die van zijn ambtenaren kwam. Maar het blijft onduidelijk in hoeverre hij ook onder druk stond van de coalitiepartners om die vorm van dwangarbeid in te voeren. Met andere woorden: zag Vliegenhart zich door de andere coalitiepartners gedwongen om met dwangarbeid akkoord te gaan, of was het toch meer zijn eigen vrije keuze en overtuiging? In het boek geeft hij er toch wel blijk van aanhanger te zijn van een vrij traditioneel arbeidsethos. Bovendien had hij ook te maken met de opvattingen van zijn ambtenaren, die in het verleden de nog strengere reïntegratiecarrousel hadden opgezet onder leiding van zijn voorganger, GroenLinks-wethouder Renée van Es.

De achtergronden van het “nee” van Van der Pligt worden niet echt duidelijk, hoewel veel van haar tegenargumenten wel in het boek worden beschreven. Het ging haar allemaal niet ver en niet hard genoeg, meldt Vliegenthart. Je zou kunnen veronderstellen dat het ging om een persoonlijke machtsstrijd, maar dat denk ik zelf toch niet. Het gaat vooral om de achilleshiel van de “methode-SP”, als de SP eerst in de oppositie heeft gezeten en daarna bestuursverantwoordelijkheid krijgt. Vliegenthart geeft aan dat “de SP en de Bijstandsbond” kritiek hadden op de reïntegratie-industrie, toen de SP nog in de oppositie zat. Maar in werkelijkheid werd de kritiek vooral geuit door het actiecomité Dwangarbeid Nee, waarin naast de SP, de Bijstandsbond en Doorbraak ook andere organisaties waren vertegenwoordigd, waaronder de FNV. De misstanden in de reïntegratie-industrie onder wethouder Van Es waren al jaren bekend en dat had, enige jaren voor Vliegenthart wethouder werd, geleid tot de oprichting van dat comité.

Dwangarbeid Nee ontwikkelde tal van activiteiten met baanlozen die gedwongen te werk waren gesteld. Daarbij werden speerpunten geformuleerd. Verplicht werken met behoud van uitkering noemde het comité dwangarbeid. Dat moest stoppen en het reïntegratiecentrum aan de Laarderhoogtweg, door het comité dwangarbeidcentrum genoemd, moest dicht. Bij dat centrum voerde het comité diverse acties, wat ook een grote uitstraling had naar andere gemeenten, bijvoorbeeld in de provincie Groningen. Doorbraak coördineerde acties van onderop en de FNV begon met de actie “Stop werken zonder loon”. Een beweging tegen dwangarbeid begon op gang te komen.

Toen Vliegenthart aantrad als wethouder, was het best mogelijk geweest om de eisen van het comité in te willigen. Bij de coalitiepartners bestond die ruimte er, zo geeft hij aan in zijn boek. Als dat zou zijn gebeurd, dan zou het comité misschien ook anders hebben aangekeken tegen het coalitieproces van geven en nemen, van water bij de wijn doen. Maar hij willigde de centrale eisen van Dwangarbeid Nee juist niet in en dat trof het comité recht in het hart. Hij ging een andere koers varen, waarbij bleek dat de sluiting van het dwangarbeidcentrum aan de Laarderhoogtweg jaren zou duren. Pas in 2017 werd het centrum gesloten. En via een achterdeur werd verplicht werken met behoud van uitkering toch weer ingevoerd bij wat “leer-werk stages” werden genoemd.

Tegelijkertijd kwam andere meer algemene kritiek los. Vliegenthart besteedt daar aandacht aan in het hoofdstuk over de Bijstandsbond. We zijn de SP kwijt als bondgenoot in de strijd, aldus de kritiek vanuit het actiecomité. De FNV-ers en SP-ers in het comité hebben een dubbele pet op, aan de ene kant meedoen met het bestuur en daar compromissen sluiten en aan de andere kant principieel actievoeren. De SP is niet te vertrouwen, de partij verkwanselt zijn principes, hoe kan het dat men zo gemakkelijk in een coalitie met de liberalen zijn gestapt, enzovoorts. Met andere woorden: veel leden van het comité voelden zich in de steek gelaten en er ontstond een groot onderling wantrouwen. Het comité is daarna ingestort en er gebeurde niets meer. En ook verder kwam er minder actie van de grond, maar dat had ook te maken met de interne gang van zaken binnen de FNV.

Evaluatie

Uit het bovenstaande blijkt dat het maar de vraag is of de overigens zeer beperkte eisen van Dwangarbeid Nee niet hadden kunnen worden verwezenlijkt. Vliegenthart laat in het boek zien dat de coalitiepartners VVD en D66 de SP de nodige ruimte gaven waar het ging om het item “armoedebestrijding”. Zij beseften dat die ruimte in het proces van geven en nemen aan de SP moest worden gelaten, ook al loste gedurende de raadsperiode VVD-raadslid Marianne Poot diverse schoten voor de boeg om ook een keihard rechts geluid te laten horen.

Dat brengt ons meer in het algemeen op de vraag of de SP de ruimte die er was wel volledig heeft benut. Vliegenthart beperkt zich in het boek tot zijn taak als wethouder Sociale Zaken. Hij formuleert wel idealen en benoemt de onrechtvaardige tegenstelling tussen arm en rijk in de stad, en ook heeft hij het aan de stok met de neo-liberale uitgangspunten bij de behandeling van armen in het algemeen en bijstandsgerechtigden in het bijzonder. Maar behalve een confrontatie met zijn wat abstracte christelijke en socialistische idealen zul je een reflexieve analyse van waar die kloof tussen arm en rijk vandaan komt en wat de achtergronden zijn van het feit dat de neo-liberalen aan het bashen van bijstandsgerechtigden doen, in het boek tevergeefs zoeken. Hij heeft daar ongetwijfeld opvattingen over, maar zoals gezegd beperkt hij zich tot zijn taak als wethouder, tot de portefeuille die hij beheerde.

Maar de kloof tussen arm en rijk, de uitzichtloosheid waarin veel mensen leven, het gebrek aan kansen van kinderen die in armoede opgroeien, enzovoorts, heeft ook alles te maken met die andere beleidsterreinen waar de gemeente over gaat. Niet alleen de portefeuilles van Vliegenthart zelf en van zijn SP-collegawethouder Laurens Ivens (Bouwen en Wonen), maar ook die van wethouder Eric van den Burg. Hoeveel invloed had de SP op VVD-wethouder Van der Burg, die de zware portefeuille Zorg, Welzijn, Ouderen, Sport en Recreatie, Ruimtelijke Ordening, Grondzaken en Stadsdeel Zuid onder zijn beheer had? Zijn de onderhandelingen over het college niet te snel gegaan? Had de SP misschien vanuit de ruimte die de partij werd gegund ook op andere beleidsterreinen moeten proberen om meer invloed uit te oefenen, vanuit het oogpunt van armoedebestrijding, waarbij het niet alleen of misschien niet in de eerste plaats gaat om geld?

De SP had bijvoorbeeld “armoede-effect rapportages” kunnen vragen op de andere beleidsterreinen. Dat wil zeggen: gaan kijken naar wat de maatregelen op die andere beleidsterreinen voor effect hebben op de kloof tussen arm en rijk. Dat hadden geen uitgebreide rapporten van dure onderzoeksinstituten hoeven te zijn, maar korte analyses van het punt waarop de uitvoerende organisatie zich bewust wordt van gevolgen op dit terrein. Zoiets had een lokale discussie kunnen aanzwengelen, ook in het kader van de dichtslibbende stad, de gentrificatie, de grote druk van het toenemend aantal toeristen en de groter wordende kloof tussen arm en rijk. “Marktwerking in de zorg” als actiespeerpunt stond nu een beetje op zichzelf. Er zijn in de stad wel veel initiatieven geweest op bovengenoemde terreinen de afgelopen vier jaar, maar vaak in het kader van min of meer vrijblijvende discussies in debatcentra waar gepraat wordt over “sociale ondernemingen” en dergelijke, die ook slechts in beperkte mate het verschil kunnen maken bij de grote structurele vraagstukken waarvoor Amsterdam staat.

Conclusie

Dat brengt mij tot de conclusie dat de slogan “actie en fractie” van de SP gedeeltelijk is mislukt. Er werden wel acties gevoerd, maar dit waren acties binnen de organisatorische grenzen en dus ook uitstraling van de SP. Niet alleen de SP, maar ook wij buiten de SP hebben nog een lange weg te gaan als het gaat om pogingen tot de opbouw van coalities met open sociale bewegingen, die niet specifiek partijgebonden zijn, die de samenhang van verschillende problemen aan de orde stellen en die niet de propaganda voor een bepaalde politieke partij als prioriteit hebben, maar die als brede beweging wel meer mogelijkheden hebben om druk op te bouwen, waarbij die bewegingen hun doelstellingen ook kunnen verwezenlijken door directe of indirecte toegang tot de bestuurlijke macht.

Wat we daarbij niet moeten doen, denk ik, is om bij het nastreven van sociale bewegingen in de val van rechtse beleids- en opiniemakers te trappen, die dergelijke bewegingen consequent framen als “identiteitspolitiek” van mensen die zich willen afsluiten van “de” maatschappij of van andere groepen. Daarmee bedoelt men meer of minder impliciet of expliciet integratie in en aanpassing aan de kapitalistische ordening, de moderne variant van de van God gegeven standen, met mensen die in armoede leven en die er altijd zullen zijn. Rechts heeft zeer goed begrepen dat de ideologische framing van “identiteitspolitiek” een effectieve methode is om emancipatiebewegingen van achtergestelde groepen in hun hart te raken en mensen te demotiveren om mee te doen.

“Onder Amsterdammers”, Arjan Vliegenthart. Uitgeverij: Van Gennep, € 14,95. ISBN: 9789461646767.

Piet van der Lende
(Dit is een iets geredigeerde versie van een artikel dat eerder op de site van Konfrontatie verscheen.)