Iedereen is fascistisch behalve moeder
De opkomst van extreem-rechtse partijen in de westerse democratieën is niet met het begrip fascisme te verklaren. Wie overal fascisten ziet, doet aan het opwekken van doden, iets waar Karl Marx al voor waarschuwde.
Komt het fascisme terug? Over die vraag wordt niet alleen in de media, op trainingen van vakbonden en op theologische opleidingen gediscussieerd. Zelfs Madeleine Albright, minister van Buitenlandse Zaken van de VS onder president Bill Clinton, schreef onlangs in haar nieuwe boek (“Fascisme. Een waarschuwing”) dat het fascisme terugkomt, gezien de politieke ontwikkelingen in Rusland, China, Turkije, Polen en Hongarije.
Bij deze overvloed aan waarschuwingen, oproepen en adviezen wordt er iets over het hoofd gezien: om de vraag te kunnen beantwoorden of het fascisme terugkomt, moeten we eerst weten wie of wat het historische fascisme was. En dat is een best lastige vraag.
Het fascisme in Italië, dat de stroming haar naam gaf, had weliswaar een grote aantrekkingskracht, maar toch waren er niet veel overeenkomsten tussen het Italiaanse fascisme en de andere autoritaire bewegingen en regimes die destijds opkwamen. Met name links schoor religieuze organisaties als de Roemeense IJzeren Garde en de a-religieuze NSDAP over een en dezelfde fascistische kam. Modernistische groepen als Mussolini’s zwarthemden die zich op het futurisme betrokken en anti-moderne partijen als de Slowaakse Volkspartij werden allemaal fascistisch genoemd.
Het hoogtepunt van deze ontwikkeling vond plaats in de twintiger en vroege dertiger jaren toen de communistische internationale, op bevel van Stalin, zelfs de sociaal-democratie fascistisch noemde – de beruchte thesen over sociaal-fascisme. Het was de veel beschimpte theorie van Dimitroff die het inflationaire gebruik van het begrip fascisme voor het eerst ter discussie stelde; ook al duurde dat niet lang.
Tijdens het zevende wereldcongres van de communistische internationale in 1935 verkondigde Georgi Dimitroff dat een regerend fascisme “een openlijk terroristische dictatuur van de meest reactionaire, chauvinistische en imperialistische elementen van het kapitaal” is. Dimitroff had overigens ongelijk, want hij benoemde het brede draagvlak niet dat bijvoorbeeld Hitler en Mussolini aan de macht had gebracht. Ook benoemde hij niet dat de relatie van de nieuwe fascistische machthebbers met de oude elite van politiek en economie niet zonder conflicten was. In Duitsland werd een deel van die elite in 1938 zelfs uit de macht ontzet. Desalniettemin erkenden de communisten rond Dimitroff, kijkend naar de naziterreur, dat de nieuwe regimes een heel ander karakter hadden dan de sociaal-democratische regeringen die ze eerder ook fascistisch hadden genoemd.
Dat de zogenaamde “rechts-populisten”, die vandaag de dag meer en meer aandringen op regeringsverantwoordelijkheid, niet begrepen kunnen worden met Dimitroffs “agententheorie” – waarbij fascisten “agenten van de bazen” zijn – is overduidelijk. De meeste andere fascisme-theorieën snijden echter nog minder hout. De meeste van die analyses nemen als voorbeeld Marx’ onderzoek naar de coup van Louis Bonaparte in Frankrijk in 1851. Die neef van Napoleon liet toen het Franse parlement opheffen en de oppositie gevangen nemen. In december 1852 liet hij zich na een referendum tot keizer kronen.
In zijn beroemde boek “De achttiende brumaire van Louis Bonaparte” verklaarde Marx dat de coup voortkwam uit een evenwicht tussen de klassen en uit zwakte. De bourgeoisie kon haar macht niet meer goed genoeg verdedigen tegen de opkomst van het proletariaat, maar dat proletariaat was nog niet sterk genoeg om de macht te grijpen. In die situatie was de bourgeoisie, volgens Marx, een alliantie aangegaan met een derde kracht. Om haar sociale macht te behouden heeft de bourgeoisie haar politieke macht afgestaan aan Bonaparte, die zich gesteund wist door een massabeweging van gedeklasseerden.
Deze theorie over een verzelfstandigde regeringsmacht, los van de bourgeoisie, werd door veel onorthodoxe marxisten, zoals August Thalheimer en Ignazio Silone, op het fascisme van hun eigen tijd geprojecteerd. Zelfs Franz Neumann en Johannes Agnoli oriënteerden zich op deze marxistische bonapartisme-theorie. Daarbij verdwenen vaak de verschillen tussen het Italiaanse fascisme en het nationaal-socialisme. Vooral na 1945 hanteerde links vaak een breed fascismebegrip, zodat men niet over het antisemitisme van de “volksgemeenschap” en de Holocaust hoefde te spreken. Met behulp van de bonapartisme-theorie was het echter wel mogelijk om te laten zien hoe de sterke staat in Duitsland werd ondermijnd, terwijl die in Italië het grootste deel van de tijd bleef bestaan. Hierdoor kunnen we, zoals de politicoloog Richard Saage eens schreef, in ieder geval het sociaal-politieke kader schetsen waarbinnen de Holocaust plaatsvond.
Maar dit is allemaal niet van toepassing op de situatie van vandaag. Wie het succes van Viktor Orbán, Donald Trump, Matteo Salvini of Jarosław Kaczyński op basis van deze fascisme-theorieën wil verklaren, moet wel de logica en de feiten achter zich laten. Want noch werd de heersende orde de afgelopen jaren massaal door het revolutionaire proletariaat onder vuur genomen, noch hebben veel van de genoemde politici een massabeweging achter zich. Hun aanhangers worden in het algemeen niet gemobiliseerd voor een mars op Rome of de Feldherrnhalle of voor vechtpartijen met andere partijen. Ze worden hooguit gevraagd om te gaan stemmen. Daar komt nog eens bovenop dat de gevestigde partijen de samenwerking met de nieuwe partijen meestal weigeren: niemand is zo bang voor de zogenaamde “rechts-populisten” als de gevestigde partijen.
Ook komen de wereldbeelden van de nieuwe bewegingen en partijen onderling niet echt overeen. Afgezien van het feit dat ze allemaal in meerdere of mindere mate sceptisch staan tegenover de EU, hebben de ordo-liberale partij ANO in Tsjechië, de republikeinse PiS in Polen, de in grote lijnen eco-liberale Vijfsterrenbeweging in Italië en de daadwerkelijk volksnationalistische Fidesz in Hongarije weinig met elkaar gemeen. De overeenkomsten met het historische fascisme zijn vaak nog kleiner. Want welke van deze partijen is gebaseerd op het principe van de Leider en zijn volgelingen? Dat was in het verleden toch de aantrekkingskracht van het fascisme? Welke van de nieuwe partijen verheerlijken kracht, jeugd, geweld en het verzet tegen het rationalisme? En waar worden strijd, oorlog en het soldaat-zijn toegejuicht? Dat zijn allemaal kerneigenschappen van het historische fascisme, zoals Zeev Sternhell en anderen ze al decennia geleden hebben uitgewerkt.
Om desalniettemin van opkomend fascisme te kunnen spreken moet men terugvallen op formules als “fascisme zonder fascisme”, zoals de Hongaarse filosoof G. M. Tamás doet. Dat is net zo zinvol als spreken over “denken zonder denken”. Of men moet het begrip fascisme tot een verzamelbegrip maken voor alle mogelijke misstanden, vormen van onrecht, politieke afwijkingen en slecht karma.
Alleen zo kunnen we de daadwerkelijke neo-fascisten van de mini-sekten van de identitairen in een adem noemen met onsympathieke conservatieven als Horst Seehofer, Groenen met een voorliefde voor de natie, zoals Robert Habeck, en het Europese grensregime – om ze allemaal tot symbolen van een onheilspellende “fascisering” te verklaren.
Iedereen is fascistisch behalve moeder, lijkt het geheime motto van dit inhoudsloze gelijkstellen. Links haalt zelfs het niveau van Dimitroff niet. Die was in ieder geval nog geïnteresseerd in een duidelijke definitie. Het begrip fascisme verandert zo uiteindelijk van een analytische categorie naar iets wat het ook altijd al was: het wordt een strijdbegrip.
Zo doet men aan het opwekken van de doden, zoals Marx het beschreef in zijn “achttiende brumaire”. Hij beschrijft daarin hoe mensen tijdens historische veranderingen graag historische vermommingen aantrekken. Terwijl ze bezig lijken de orde te veranderen en dingen te creëren die er nog niet eerder waren, “roepen zij angstig de geesten van het verleden tot hun dienst op, ontlenen aan hen namen, strijdparolen, kostuums, om in deze oude eerwaardige vermomming en in deze geleende taal het nieuwe bedrijf van de wereldgeschiedenis op te voeren”.
Hetzelfde geldt voor de analyse: omdat de mensen geen andere categorieën tot hun beschikking hebben en ze verlangen naar een oriëntatie die het heden niet kan bieden, grijpen ze terug op de categorieën van het verleden.
Onder de huidige omstandigheden bevordert links dus een proces dat al lang gaande is: men draagt bij aan het verval van het politieke onderscheidingsvermogen en het historische oordeelsvermogen. Deze ontwikkeling is mede verantwoordelijk voor de opkomst van de AfD, Lega, ANO en co. Deze ontwikkeling is gevaarlijker dan al deze partijen en bewegingen tezamen.
Jan Gerber
(Dit oorspronkelijk Duitstalige artikel verscheen op 20 september 2018 in Jungle World nr. 38 onder de titel “Alles Faschos außer Mutti”. Het is vertaald door Nickname. De links zijn toegevoegd door de redactie.)
Dank voor het vertalen en hier delen van dit instructieve artikel. Zeer lezenswaardig!
Niet alleen het Hitler-fascisme maar bijvoorbeeld ook het fascisme van het Erdogan-regime laat zich definieren met de fascisme-theorie van Georgi Dimitroff. Georgi Dimitroff heeft dus geen onzin zitten te verkondigen.
Want de AK Partij van Erdogan is o.a. gebaseerd op het principe van de Leider (Erdogan zelf) en zijn volgelingen. Erdogan en zijn AK Partij verheerlijken kracht, jeugd, geweld en het verzet tegen de rede, het rationalisme en de wetenschap? En sinds Atatürk, maar vooral ook onder Erdogan worden strijd, oorlog en het soldaat-zijn (“alle Turken worden als soldaat geboren”) toegejuicht. Bovendien is het vooral het monopolistische deel van de kapitalistenklasse die het Erdogan-regime dient en bedient.
Er worden twee dingen vaak door elkaar gehaald. ‘Fascisme’ is een bestuursvorm. ‘Populisme’ en ‘racisme’ zijn geen vormen van bestuur. Het zijn verdelingsmechanismes. Deze en soortgelijke verdelingsmechanismes worden echter wel vaak gebruikt om een samenleving te verdelen en het staatsapparaat te fasciseren om zo een samenleving op fascistische wijze te regeren als dat nodig is voor de belangen van de monopolistische kapitalisten die het staatsapparaat controleren.
Je haalt de verschillende fascisme-definities door elkaar. Volgens Dimitroff was het fascisme aan de macht steeds een agent van het bedreigde grootkapitaal. Die theorie valt echter moeilijk vol te houden. Het is gebaseerd op de studie van Marx, “De achttiende brumaire van Louis Bonaparte”, wat op zich in zijn tijd een baanbrekende sociologische analyse was. Maar Marx’ methode werd door de stalinistische nazaten uiteraard slechts op een beperkte, starre en mechanistische wijze toegepast, zodat je er niet veel meer aan hebt. En zelfs over die studie van Marx zelf is later opgemerkt dat hij bijvoorbeeld dat hele begrip “gedeklasseerden” of lompenproletariaat slechts als een soort stoplap heeft gebruikt om de theorie sluitend te krijgen: dezelfde Franse opstandige volksmassa’s die op het ene moment een links programma leken te bevechten, steunden twee jaar later opeens de reactonaire Louis Bonaparte, geheel tegen hun eigen klassebelang in. Dus wat doet Marx? Op het moment dat ze het goede doen zijn het klassebewuste proletariers, op het moment dat ze zijn omgedraaid zijn ze opeens Lumpen. Pas vele jaren later deden meer onorthodoxe marxisten zoals de Britse Solidarity Group van Maurice Brinton, met pamfletten als The Irrational in Politics, pogingen om dit soort tegenstrijdigheden te verklaren.