Het fascistische gevaar bestaat
Zeventig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog zijn extreem-rechtse partijen weer populair in Europa. Hun fascistische trekken zijn duidelijk te herkennen.
“Fascisme is als ik ’s morgens om vijf uur opsta en naar mijn werk moet.” Deze ironische uitspraak uit de jaren zeventig vat treffend samen hoe los er toen werd omgegaan met het begrip fascisme door radicaal-links en degenen die meenden dat ze dat waren. Even voor de duidelijkheid: niet alles dat er mis is in de wereld is fascisme. Het is geen synoniem voor alle aan het kapitalisme inherente dwang, en verwijst ook niet naar alle nare politieke figuren op deze planeet. En ook een militaire dictatuur is meestal geen fascisme, want in het algemeen ontbreekt dan het draagvlak van de massa, wat het fascisme juist kenmerkt.
Fascisme is een soortbegrip. Het beschreef oorspronkelijk een groot aantal politieke partijen en bewegingen zoals ze in de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw bestonden. Die hadden naast belangrijke overeenkomsten ook veel onderlinge verschillen. De verschillen werden veroorzaakt door de uiteenlopende sociale geschiedenissen van de diverse landen, en kwamen tot uiting in de relatie van het fascisme tot religie, leger en grootgrondbezitters. Die verschillen bestonden niet alleen tussen de fascistische bewegingen, maar ook binnen die bewegingen zelf. Binnen de Duitse NSDAP bestonden bijvoorbeeld verschillende stromingen die elk een andere houding hadden ten opzichte van religie. Er waren aanhangers van een concordaat met de katholieke kerk, die als conservatief-reactionaire macht het hof zou moeten worden gemaakt. Anderen wilden dat met de protestantse Pruisische staatskerk doen. Er waren ook voorstanders van de oprichting van een specifiek “Duits christendom”, om de christelijke religie te scheiden van haar Joodse wortels, en er waren ook propagandisten van een anti-christelijk nieuw heidendom. Dat laatste werd bijvoorbeeld gepraktiseerd bij de Stichting Ahnenerbe van de SS, met de herbeleving van de Germaanse vieringen van de zomer- en winterzonnewende en van andere voorchristelijke religies.
Fascisme als soortbegrip benoemt dus een spectrum aan fenomenen die kunnen veranderen. Net zoals dat ook geldt voor andere politieke soortbegrippen. In het geval van de politieke islam zou het raar zijn om te beweren dat de Tunesische regeringspartij En-Nahdha in haar huidige vorm, de Islamitische Staat, de Turkse regeringspartij AKP – zoals ze in 2002 was en vandaag de dag is – en het Saudi-Arabische wahabisme hetzelfde zijn. En zo zijn er ook binnen de politieke krachten die zich op het marxisme beroepen, verschillen tussen het marxisme-leninisme in stalinistische stijl, het post-stalinistische reëel bestaande socialisme van de zeventiger jaren, het libertair communisme en versies van de sociaal-democratie geïnspireerd door klassenstrijd.
Het is precies zo met de concrete vormen van het fascisme. Het Duitse nationaal-socialisme met haar specifieke eigenschappen is de meest agressieve en moordlustige variant van een fenomeen waaraan als eerste, in 1921, de Italiaanse Nationale Fascistische Partij haar naam ontleende. Ook dit naamgevende origineel is in de loop van haar bestaan van karakter veranderd. Hoewel het heersende fascisme in Italië sinds de machtsovername van de NSDAP in Duitsland verbonden was met Berlijn, speelde het antisemitisme in Italië tot 1938 slechts een ondergeschikte rol. Na de nederlaag tegen de geallieerden in 1943 onderwierp het Italiaanse fascisme zich echter aan de Duitse nazi’s, en richtte men de “Italiaanse Sociale Republiek” op, die het bijna twee jaar volhield en gevestigd was in Salò. Het Spaanse franquisme, dat zelf oorspronkelijk een verbinding was van fascistische bewegingen als de Falange met traditionele krachten als de legertop en de katholieke kerk, en Oost-Europese autoritaire bewegingen en regimes hadden weer andere kenmerken. Het is belangrijk om dit te beseffen om goed de vraag te kunnen beantwoorden of er vandaag de dag een fascistisch gevaar is.
Jan-Georg Gerber beweert van niet, en vindt dat het iets weg heeft van het opwekken van de doden. Een van zijn argumenten is dat er maar weinig raakvlakken zijn tussen “de nieuwe bewegingen en partijen”. Dat was echter, zoals gezegd, ook bij het historische fascisme al het geval. Gerber gebruikt een goochelaarstruc, in de zin dat hij een reeks partijen en bewegingen opsomt en daarbij juist diegenen weglaat die het meest bij het fascisme passen: “de ordo-liberale partij ANO in Tsjechië, de republikeinse PiS in Polen, de in grote lijnen eco-liberale Vijfsterrenbeweging in Italië en de daadwerkelijk volksnationalistische Fidesz in Hongarije”. Naast de volksnationalistisch beïnvloede Fidesz, die meer op een geradicaliseerde en succesvolle CSU lijkt, bestaat echter in Hongarije ook nog de partij Jobbik, die rond de twintig procent van de stemmen weet te halen. In Italië wordt niet alleen de Vijfsterrenbeweging met een eventueel fascistische dynamiek geassocieerd, maar ook de Lega. Die werkt bij demonstraties samen met het centrum Casa Pound dat voor een “fascisme van de 21ste eeuw” pleit. Toegegeven, de Lega heeft regionalistische wortels in Noord-Italië, in tegenstelling tot het fascisme van de jaren dertig dat juist meer centraliserend optrad. Gerber slaat ook de Griekse partij Chrysi Avgi (Gouden Dageraad) over die de afgelopen tijd tot wel tien procent van de stemmen binnenhaalde. Wat Chrysi Avgi onderscheidt van de andere partijen is dat ze openlijk Hitler aanhangen. Maar hun succes danken ze aan dezelfde dynamiek en vergelijkbare factoren die ook het Franse Rassemblement National (RN), de Oostenrijkse FPÖ en Jobbik in Hongarije vooruit helpen.
Gerber citeert Zeev Sternhell, zonder hem te citeren, want hij beweert dat deze historicus schrijft dat “strijd, oorlog en het soldaat-zijn” net als “geweld” de centrale kenmerken van het fascisme zijn. Maar Sternhell karakteriseert het door hem onderzochte pre-fascisme, dat volgens hem in Frankrijk in de jaren tachtig van de negentiende eeuw begon, en het vroeg-fascisme anders. Hij beschrijft het als een ideologisch samenkomen van eerder vanuit links en rechts geconstrueerde elementen. Daardoor ontstond een dynamiek die werd gevoed door woede over sociale ongelijkheid en misstanden. Die dynamiek gaat voorbij aan het frame van sociale herverdeling en organiseert zich dus niet op basis van klassen, maar dwars daarop, op basis van kernbegrippen als “natie”, “ras” of een of andere “gemeenschap”, waarbij men ook probeert de arbeidersbeweging te overtreffen als het gaat om energie.
Dat is de oergrond van het fascisme. Het fascisme streeft naar een meer of minder radicale verandering van de sociale omstandigheden, ten koste van de groepen die buiten de “gemeenschap” worden gedefinieerd. De nederlagen van links, of haar onvermogen om op concrete historische situaties te reageren, alsmede de vernietiging van het klassenbewustzijn – of überhaupt een rationale verklaring voor de eigen sociale situatie – vormen de noodzakelijke voorwaarden daarvan.
Het fascisme van de jaren twintig was gewelddadig op een manier die vandaag de dag geen equivalent heeft. De oorlogservaring van miljoenen mannen tijden de Eerste Wereldoorlog, en de daaruit voortkomende gewenning aan geweld, tezamen met de kracht van de dynamiek van de economisch crisis, zorgden ervoor dat het voor een groot deel van de bevolking normaal leek om een politiek conflict met dodelijk geweld op te lossen. Het optreden van krachten die vandaag de dag als fascistisch gelden, zoals RN, FPÖ en Jobbik, zou voor een fascist uit 1922 waarschijnlijk als zwak worden beschouwd. In tegenstelling tot wat Stefan Laurin suggereert, kan liberalisme geen effectief alternatief zijn: het Duitse concept van liberalisme omvat zowel sociaal-liberalisme als economisch sociaal-darwinisme. De term “liberalisme” is in de Romaanse talen duidelijker en beschrijft daar alleen het tweede aspect – Augusto Pinochet en Jair Bolsanoro worden daar als “liberaal” beschouwd.
Bernhard Schmid
(Dit oorspronkelijk Duitstalige artikel verscheen op 1 november 2018 in Jungle World nr. 44 onder de titel “Die faschistische Gefahr besteht”. Het is vertaald door Nickname.)
Fascisme is een breed palet begrippen, waarbij terecht wordt verwezen naar de historische symbolen ervan – Hitler en Mussolini.
Met de ontwikkeling van de humanitaire maatschappij in de jaren 70 van de vorige eeuw leek dit begrip op de achtergrond te raken, terwijl met de opkomst van de totalitair-economisch stelsel van het neoliberalisme keert het onderwerp weer terug in de discussies.
Het artikel van de Belgische juriste Manuela Caldelli – https://www.les-crises.fr/le-neoliberalisme-est-un-fascisme-par-manuela-cadelli/ – brengt weer de volgende inhoudelijke definitie voor het neoliberalisme als een nader ontwikkelde vorm van het fascisme.
Eerst verklaart Manuela Caldelli dat het neoliberalisme een extremistische (economische) systeem is, wat de meeste al het wetenschap over hebben, om verder te verklaren dat volgens haar het (modern-neoliberaal) fascisme wordt alsnog gedefineerd als de onderwerping van alle onderdelen van de staat aan deze totalitaire en nihilistische ideologie.
Een interessante discussie in deze lijn zou bijvoorbeeld kunnen zijn het onderwerp van het ideologisch instrumentarium van de beroemde neoliberaal econoom Milton Friedman die de basis voor het economisch “succes” van de beruchte dictator Pinochet vormde. Eigenlijk sluit hier het neoliberalisme naadloos op de fascistische dictatuur van Pinochet.