Over de klimaatcrisis-demonstraties van afgelopen vrijdag
Het zwaartepunt van de acties ligt in rijke landen. Of tenminste daar brengen de betogingen de grootste massa’s op de been. Maar die cijfers mogen niet verhullen dat de frontlinie van de klimaatcrisis niet in de kapitalistische centrumlanden ligt. In Brazilië, de Filipijnen en Colombia werd vrijdag betoogd, met een lagere opkomst dan in pakweg Duitsland of Australië. Maar die drie landen tellen ook een luguber hoog aantal klimaatactivisten die elk jaar vermoord worden. In Colombia werden vorig jaar 24 activisten vermoord. De ngo Global Witness telde in 2018 164 moorden op milieubeschermers. De overgrote meerderheid van die slachtoffers vielen aan de frontlinie van de klimaatcrisis. Het zijn held(in)nen die hun leven in de strijd gooien om wouden te redden en om meedogenloze mijnexploitanten of vervuilende industrieën tegen te houden. Een even grote meerderheid van die activisten sterft ook anoniem. Bemoedigend aan deze actiedag is ook dat de klimaatbeweging in de VS nu wel echt op de kaart staat. 250.000 betogers in New York en vele tienduizenden in andere steden zijn een politiek feit. Met Vic Barrett, Jamie Margolin en Isra Hirsi is een nieuwe generatie leiders opgestaan. Complexloos maken zij de link tussen de heerschappij van Wall Street, de kloof tussen rijk en arm, de macht van het patriarchaat, de opkomst van extreemrechts, de dodelijke raids van wapenfanaten, het racisme en het klimaat. De klimaatbeweging lijkt daardoor op een culminatie van alle bewegingen die er aan voorafgingen: van Occupy Wall Street tot Black Lives Matter, van #MeToo tot de scholieren die op straat kwamen na de zoveelste moordende schietpartij in een school en de grote protesten na de verkiezing van Trump. En deze keer kunnen ze rekenen op de steun van een nieuwe, frisse generatie socialistische politici.
Christophe Callewaert in “Dit is pas het begin. De verandering komt of zij dat nu leuk vinden of niet” (Dewereldmorgen)