Veertig jaar strijd tegen neo-liberalisme, hoe nu verder?
Het afgelopen jaar hebben velen zich het hoofd gebroken over het politieke fenomeen dat de VVD bij de verkiezingen overwinning op overwinning boekt en veruit de grootste partij is. En dat ook blijft, ondanks de schandalen die zich voordoen en moties van wantrouwen in de Tweede Kamer. Rutte overleeft het allemaal en de VVD blijft groot, ook al zijn VVD-Kamerleden regelmatig verwikkeld in grote financiële schandalen.
Het onderzoeksplatform Follow the Money en de resultaten van andere onderzoeksjournalisten bieden aan de lopende band verhalen over de corruptie van bestuurders, vriendjespolitiek, onderhandse deals van de overheid met grote bedrijven en voorbeelden van mismanagement bij vele instellingen. Zonder enig effect, lijkt het wel. Velen blijven VVD stemmen. Wat je iets linkser zou kunnen noemen, met de nadruk op “iets”, is verschrompeld tot in totaal 41 Kamerzetels, de uitkomst van slechts ongeveer een derde van het electoraat. Velen op links vragen zich af hoe het kan dat mensen massaal op partijen stemmen die een beleid voeren dat flagrant in strijd is met wat wordt geanalyseerd als hun belangen.
Organisatie van de arbeid
Ook sociologen piekeren over het fenomeen. Een enigszins omstreden theorie is dat de arbeidersklasse wordt gekenmerkt door zowel economisch progressieve opvattingen (voor economische herverdeling ten gunste van minderbedeelden) als door autoritaire (overwegend intolerant en onverdraagzaam ten aanzien van andersdenkenden en migranten). Veel besproken onderzoek, zoals “Het spook van de rechtse arbeidersklasse” (pdf) van Peter Achterberg en Dick Houtman, zou inmiddels hebben uitgewezen dat het “autoritarisme” van de arbeidersklasse vooral voor lager opgeleiden geldt.
Er zijn aanwijzingen dat het cultureel conservatisme van delen van de arbeidersklasse samenhangt met de structuur van het dagelijks leven en daarmee met de inhoud van het werk dat zij verrichten. De eerste factor is de complexiteit van het werk. Werk is complexer naarmate de te verrichten werkzaamheden een groter beroep doen op de eigen oordeelsvorming. De tweede is de mate waarin de betrokkenen tijdens het werk onder toezicht staan. De derde factor is de “routinisering” van het werk. Autoritaire en cultureel conservatieve opvattingen komen meer voor naarmate het werk minder complex is, onder strak toezicht staat en meer op routine rust.
Veertig jaar sociale strijd
In het verlengde van deze ontwikkeling ligt de evaluatie van veertig jaar sociale strijd tegen het neo-liberalisme dat zich ondanks golven van verzet gewoon verder ontwikkelt en nog steeds dominant is. Velen op links vragen zich af hoe dit mogelijk is. Verschillende (ex)actievoerders die ik spreek, uiten hun wanhoop en moedeloosheid over voortzetting van de strijd en gaan er zo langzamerhand van uit dat er weinig ten goede zal veranderen.
Het electorale succes van rechtse en rechtsere partijen en de beperkte invloed van de sociale strijd kunnen vooral toegeschreven worden aan het structureel gebrek van een duurzame, progressieve coalitie. Met aan de ene kant de werkenden en hun organisaties en aan andere kant de grote nieuwe sociale bewegingen die sinds de jaren zestig van de vorige eeuw af en toe opkwamen rond bijvoorbeeld milieu, uitkeringen en racisme. Dit ontbrak de afgelopen veertig jaar.
Strategiediscussies over hoe tot een ander beleid te komen, zijn de afgelopen decennia in alle sociale bewegingen gevoerd. Velen hadden het gevoel dat de ontwikkeling van het neo-liberale beleid leidde tot een schier ondoordringbare muur. In de beweging van uitkeringsgerechtigden kwam in de jaren negentig naar aanleiding van de vruchteloosheid van acties de volgende redenering naar voren. Al die demonstraties en acties hebben geen zin, je bereikt er niets mee. De grote crises die op ons afkomen en het gevolg zijn van het rovend kapitalisme zullen de machthebbers vanzelf op andere gedachten brengen over de inrichting van de samenleving. De weg van het overleg is dan ook een onvermijdelijke voorwaarde om daadwerkelijk veranderingen te realiseren. Leidende figuren verlieten het pad van actievoeren en werden actief in bijvoorbeeld cliëntenraden. De uitkeringsgerechtigdenbeweging verschrompelde tot enkele wat radicalere groepen die geen massa-actie meer konden organiseren.
Dat deze beoordeling nog steeds geldt, hoorde ik vorig jaar op 26 oktober bij een discussie in Pakhuis de Zwijger over het nieuwe boek “Thrive”. Dat presenteert een reeks van alternatieve modellen voor het huidige kapitalisme. Een interessant moment in de discussie was dat de betreffende wetenschappers niet uitgaan van de activistische benadering. Het verleden moet met respect behandeld worden, maar het huidige kapitalisme loopt op zijn eind. Er zijn al vele nieuwe initiatieven voor de nieuwe tijd die komen gaat. We moeten ervan uitgaan dat het kapitalisme zo niet verder kan en dat dus de nieuwe wereld komt, en laten we ons die voorstellen. Niet tegen afzetten, maar zeggen: bedankt fossiele industrie die ons welvaart bracht, met alle respect, nu komt er iets anders.
Beweging #voor14
De beweging voor 14 euro minimumloon koos voor een andere benadering en handhaafde de activistische aanpak van de nieuwe sociale beweging: Samen voor 14. Een initiatief van de FNV dat bewust de samenwerking zoekt met buurtorganisaties, belangenverenigingen en actiegroepen om op voet van gelijkwaardigheid van onderop een sociale beweging op te bouwen. Het initiatief streeft naar een nieuw elan om de belangenbehartiging van mensen aan de onderkant van de samenleving nieuwe impulsen te geven. De beweging is nadrukkelijk anti-racistisch en streeft op basis van diversiteit en inclusiviteit (dus niemand uitsluiten) naar de deelname van veel groepen in de samenleving. Gericht op het doorbreken van de kunstmatige, door rechtse propaganda aangewakkerde, verdeeldheid langs etnische, sociale en culturele scheidslijnen. Omdat het ook een vakbondsinitiatief is, probeert de beweging van onderop antwoorden te geven op het vraagstuk van de rechts stemmende arbeiders. Een keerpunt nadat veertig jaar sociale strijd niet geleid heeft tot vaste coalities tussen werkenden en de nieuwe sociale bewegingen.
Maar dat laatste blijkt niet zo eenvoudig. Coalities met werkenden (“de sectoren”) in de FNV kwamen niet op grote schaal van de grond. Met de komst van Ron Meijer, oud-voorzitter van de SP en bestuurder bij de FNV, als nieuwe leider van de campagne is een discussie losgebroken over de te volgen koers. Actievoerders hoorden over de plannen die Meijer in januari 2022 wil inzetten, toegespitst op de FNV-sectoren en de huidige #voor14-afdelingen. De “community organising”-projecten zullen gedeeltelijk verdwijnen. De actievoerders van #voor14 zijn niet tegen de organisatie in de sectoren. Integendeel. Ze denken dat er zeer waardevolle verbindingen te leggen zijn tussen de strijd in de sectoren en de strijd die de sectoren overkoepelt: de verhoging van het minimumloon. Die hebben elkaar nodig. Maar de FNV-bobo’s lijken de sectoren veel meer prioriteit te geven en geen personele steun meer te verstrekken aan het gemeenschappelijke project. De tijd zal uitwijzen of de zo nodige coalitie tussen werkenden en nieuwe sociale bewegingen tot stand komt. In mijn ogen de voorwaarde voor een succesvolle strijd die de negatieve situatie van de afgelopen veertig jaar eindelijk doorbreekt. Het gaat ergens over.
Piet van der Lende
(Dit artikel verscheen eerder op de site van Solidariteit.)
De inhoud van zo’n campagne om dingen met elkaar te verbinden is heel interessant maar vraag is of het in deze tijd van klikjes, likes en apps wel goed landen wil. Iets wat de inhoud niet per se verkeerd maakt.