China en de wereld – een inleiding voor activisten. Deel 1: Leven in China
China, de op één na grootste economie ter wereld, staat op de eerste plaats voor wat betreft buitenlandse investeringen en is wereldleider op het gebied van kunstmatige intelligentie en duurzame energie. Het wereldwijde kapitalisme zou in zijn huidige vorm niet kunnen overleven zonder het elan en de sleutelrol van China. Wereldwijd zijn mensen verbonden met China – als consumenten, opdrachtgevers, zakenpartners en leners. Met zijn toegenomen economische en politieke macht speelt de Chinese staat een steeds zelfbewustere rol in de wereld, op zoek naar versterking van zijn macht in binnen- en buitenland. Dit alles beïnvloedt mensen binnen China en ook wereldwijd.
Er is veel discussie in de academische wereld en de media over de internationale opkomst van China, maar het verschijnsel wordt vaak gebrekkig in beeld gebracht, zonder verwijzing naar China’s unieke geschiedenis, politieke instellingen of de belangen van zijn bevolking. Want China is niet alleen zijn staat of regering, maar ook zijn bevolking. Toch maken de uitgebreide binnenlandse censuur en het gebrek aan vrij toegankelijke informatie het moeilijk om een actuele en nauwkeurige analyse te maken. Naarmate de wereldwijde invloed van China toeneemt, wordt het steeds belangrijker voor de wereld om China beter te gaan begrijpen, en om de stemmen van sociale bewegingen in het land te versterken en, nog belangrijker, om solidariteit te tonen en te leren van hun ervaringen en verzet.
Hoofdstukken: 1. Leven in China, 2. Het politieke systeem van China, 3. Het economische systeem van China, 4. Sociale bewegingen in China, 5. Economische en militaire opkomst, 6. China en de planeet.
Om enkele van de gangbare mythen te ontkrachten en een meer gefundeerd overzicht te bieden, organiseerden het Transnational Institute, gongchao.org, Made In China Journal, Lausan, Critical China Scholars, Positions Politics, en het Asia-Europe Peoples’ Forum gezamenlijk een webinarreeks over zes belangrijke onderwerpen; van China’s politieke en economische systeem tot aan de wereldwijde invloed ervan. De webinars brachten activisten en wetenschappers samen. Dit artikel is een vertaling van het eerste hoofdstuk van een brochure gebaseerd op de inzichten die tijdens de webinars naar voren kwamen.
Leven in China
De afgelopen dertig jaar heeft China een dramatische economische groei doorgemaakt en grote sociale veranderingen ondergaan die enorme gevolgen hadden voor het dagelijks leven van gewone mensen. In het grote verhaal van de Chinese regering en haar omvangrijke sociale projecten wordt echter vaak voorbijgegaan aan het leven van vrouwen, arbeiders en etnische minderheden in de veranderende politieke en economische structuur van het land.
Vrouwen in China
Nadat de Communistische Partij in 1949 de macht had overgenomen, voerde de Chinese staat een reeks wetten in om de verschillen tussen mannen en vrouwen te verkleinen. In 1950 werd de eerste huwelijkswet aangenomen om gearrangeerde huwelijken en kindhuwelijken, die sinds de keizertijd bestonden, te verbieden. In de nieuwe grondwet werd bepaald dat vrouwen in het politieke, economische, culturele, sociale en gezinsleven in alle opzichten dezelfde rechten hebben als mannen.
In het staatssocialistische tijdperk (1949-1976) was “vrouwen kunnen de helft van de hemel dragen” een veelgebruikte slogan. Terwijl de staat groei van industrie en landbouw stimuleerde, werden vrouwen gemobiliseerd om in fabrieken of in de landbouw te werken. Om volledige werkgelegenheid buitenshuis voor vrouwen te bevorderen, beloofde de regering een groot deel van het huishoudelijk werk van vrouwen te socialiseren. Hierdoor nam bijna negentig procent van de vrouwen deel aan het arbeidsproces, een van de hoogste percentages ter wereld. Ondertussen bleef de taakverdeling tussen mannen en vrouwen in het huishouden en in de publieke sfeer onveranderd. Vrouwen moesten nog steeds de meeste lasten dragen voor onbetaald reproductiewerk. Ook in de productiesector ontstonden nieuwe scheidslijnen tussen mannen en vrouwen. Op de meeste werkplekken waren mannelijke werknemers vooral te vinden in de hoogopgeleide functies in de zware industrie, terwijl vrouwelijke werknemers vooral te vinden waren in de laagopgeleide functies in de dienstensector en de lichte industrie.
De economische hervorming die in 1978 begon, bracht voor vrouwen in China steeds grotere verschillen met mannen mee, zowel wat betreft de deelname aan het arbeidsproces als wat betreft de hoogte van het loon. Tegen 2000 werden de meeste door de overheid beheerde kinderopvangfaciliteiten geprivatiseerd of gesloten, waardoor de opvoedingslast werd verschoven naar werkende vrouwen en hun positie op de arbeidsmarkt in gevaar kwam. In tegenstelling tot de mobilisatie van vrouwenarbeid in het socialistische tijdperk, riepen sommige mannelijke intellectuelen vanaf de jaren tachtig dat vrouwen “terug naar huis” moesten om hun huishoudelijke taken te vervullen. Vrouwen werden ook steeds meer onder druk gezet om te trouwen. Tussen 1990 en 2018 is daalde de deelname van vrouwen aan het arbeidsproces drastisch van 90 procent tot ongeveer 60 procent, en is het inkomen van vrouwen gedaald van ongeveer 84 procent van het loon van mannen in 2000 tot 65 procent in 2013.
Sinds ongeveer 2010 is de sociale reproductie-crisis verergerd. Met een snel groeiende stedelijke bevolking en ontoereikende openbare diensten zijn de kosten van sociale reproductie verder gestegen, wat op zijn beurt heeft bijgedragen tot dalende geboortecijfers. Chinese vrouwen worden voortdurend uitgebuit en gediscrimineerd op de arbeidsmarkt en gedwongen tot reproductieve arbeid, hoewel hun ervaringen uiteraard verschillen afhankelijk van hun sociale positie. Vrouwen die in de formele economie werken, hebben niet alleen te maken met seksuele intimidatie en lager loon dan mannen, maar worden ook onevenredig zwaar belast met kinderopvang, terwijl ook de klassenverschillen in de steden toenemen. Ondertussen zien arme plattelandsvrouwen zich gedwongen tot onzeker en slecht betaald werk in de informele economie zich, waar ze niettemin essentiële stedelijke diensten verlenen. Door het gebrek aan toegang tot sociale voorzieningen in de steden waar ze werken, worden ze vaak van hun kinderen gescheiden. Ongeveer 35 miljoen vrouwelijke migranten verlenen in China huishoudelijke diensten.
Over deze discriminatie en onderdrukking zwijgen vrouwen niet. Het Chinese feminisme dateert van begin twintigste eeuw, toen revolutionairen pleitten voor vrouwenrechten als onderdeel van het nationale moderniseringsproject. Zoals gezegd speelde de staat, nadat de Communistische Partij de macht had overgenomen, een sleutelrol bij het opzetten van campagnes ter bevordering van de juridische en economische rechten van vrouwen. Meer recent, tussen de jaren 1990 en begin 2010, kwamen organisaties op die zich richtten op bestrijding van huiselijk geweld en op bevordering van reproductieve gezondheidsrechten.
De afgelopen tien jaar hebben explosieve online discussies bijgedragen tot een ongekend uitgebreid en goed zichtbaar debat over genderkwesties. Bij dit ‘Made-in-China’ feminisme zijn twee stemmen te herkennen. De eerste en meest uitgesproken is die van de “ondernemende vrouw” die haar bezorgdheid uit over economische onzekerheid. Vrouwen worden daarbij aangemoedigd om de traditionele echtelijke plichten op te geven en autonoom te beslissen over hun huwelijk voor een zo hoog mogelijk persoonlijk inkomen. Daarnaast is er ook een radicalere stem, vertegenwoordigd door het Young Feminist Activism (YFA). Dit netwerk van jonge studenten en activisten organiseert sinds begin van de jaren 2010 straatdemonstraties en online campagnes tegen discriminatie en gendergerelateerd geweld en pleit voor vrouwenrechten. Na de onderdrukking van de YFA kreeg de #MeToo-beweging in 2018 een grote omvang en is die uitgegroeid tot een van de meest energieke vormen van activisme in China van dit moment en tot de meest uitgesproken kritiek op de status quo (de #MeToo-beweging wordt meer in detail besproken in het latere hoofdstuk “Sociale bewegingen in China”).
Arbeiders en migratie in China
In het begin van het nieuwe millennium kon de arbeidersklasse in China in twee hoofdgroepen worden verdeeld: vaste werknemers in de oude sector van staatsbedrijven en interne arbeidsmigranten die oorspronkelijk van het platteland afkomstig waren en als contractarbeiders in de steden werkten.
In het staatssocialistische tijdperk (1949-1976) hadden werknemers van staatsbedrijven een vaste baan in overheidsdienst en genoten zij socialistische voordelen van de wieg tot het graf, zoals huisvesting en kinderbijslag – die zij allemaal ontvingen via hun werkeenheid. Toen China eind jaren negentig echter versneld in het wereldwijde kapitalistische systeem opging, werden ongeveer dertig miljoen werknemers van staatsbedrijven ontslagen tijdens bedrijfsherstructureringen. Dit betekende de ondergang van de oude arbeidersklasse van de staatsbedrijven, aangezien de Chinese staatsbedrijven werden gedwongen om winstgevend te gaan opereren (meer details over de ontwikkeling van het Chinese economische systeem zijn te vinden in het hoofdstuk “China’s economische systeem”).
Door de economische overgang is China afhankelijker geworden van interne arbeidsmigranten. Eind jaren zeventig werden speciale economische zones opgezet om buitenlands kapitaal aan te trekken voor de export. Rond de jaren negentig, toen China zijn deuren verder opende en de “fabriek van de wereld” werd, trokken tientallen miljoenen arbeidsmigranten van het arme platteland naar de kuststeden om in extreem uitbuitende productiesectoren goederen te produceren voor overzeese markten. Buitenlands kapitaal verhoogde zijn winstgevendheid door de massale verplaatsing van productieketens naar China, waar de arbeidswetten slecht gehandhaafd werden en de fundamentele rechten van migrantenarbeiders systematisch werden geschonden. Migranten werden vaak ondergebracht in slaapzalen op het bedrijfsterrein en moesten extreem lange werktijden maken voor een schamel loon. Bovendien werd het stakingsrecht van de werknemers in 1982 uit de grondwet geschrapt, en de strijd van de werknemers van onderop werd vaak onderdrukt. De All China Federation of Trade Unions (ACFTU), de enige legale vakbond, wordt gecontroleerd door de partij en is, ondanks incidentele pogingen tot meer autonomie, sinds de revolutie van 1949, vooral gericht op het “handhaven van stabiliteit” en het waarborgen van de voortzetting van de productie, in plaats van de belangen van de werknemers te vertegenwoordigen. Op bedrijfsniveau maken vakbondsfunctionarissen vaak deel uit van het management.
De samenwerking tussen de Chinese regering en het internationale kapitaal was essentieel voor de opkomst van China als “fabriek van de wereld”. De regering zag het grote overschot van de plattelandsbevolking als “concurrentievoordeel” en nam politieke en sociale beleidsmaatregelen om een massale economische groei mogelijk te maken. Het hukou-systeem, dat sociale diensten koppelt aan de registratie van huishoudens op een bepaalde plaats, heeft gediend als een algemene ontwikkelingsstrategie om steden te laten profiteren van goedkope arbeidskrachten zonder dat zij de reproductiekosten daarvan hoeven te betalen. Door het hukou-systeem hebben arbeidsmigranten van het platteland geen toegang tot allerlei door de staat gesubsidieerde sociale diensten in de steden, waaronder gezondheidszorg en onderwijs voor hun kinderen. Als gevolg daarvan is het algemene patroon voor arbeidsmigranten – ondanks enkele verschillen tussen opeenvolgende migratiegolven sinds het einde van de jaren zeventig – dat zij op jonge leeftijd in de steden werken, kort naar het platteland terugkeren om te trouwen en kinderen te krijgen, en deze vervolgens weer verlaten om in de steden te gaan werken. In 2013 waren 61 miljoen kinderen gescheiden van een of beide ouders. Sommige van deze kinderen zijn seksueel misbruikt.
In 2021 waren er 292 miljoen arbeidsmigranten in China, dat is meer dan een derde van de totale beroepsbevolking. In 2018 was het aantal arbeidsmigranten in de dienstensector voor het eerst groter dan in de productie- en bouwsector en dit aandeel is blijven groeien. Arbeidsmigranten in de schoonmaak-, horeca-, voedsel- en logistieke sector zijn cruciaal voor het in stand houden van het leven van de moderne stadsbevolking, maar hun banen zijn onzeker en ze worden uitgebuit. De afgelopen jaren is de centrale regering in haar retoriek begonnen de situatie van migranten-werknemers aan te pakken en heeft zij enkele hervormingen van het hukou-systeem doorgevoerd. Aangezien de centrale regering de uitvoering echter aan de lokale overheden overlaat, zonder extra middelen ter beschikking te stellen, blijft het sociale zekerheidsstelsel in de praktijk ongewijzigd. Hoewel de beperkingen om zich in kleinere steden te vestigen zijn versoepeld, zijn sociale voorzieningen doorgaans nog steeds alleen beschikbaar voor een klein aantal beter opgeleide arbeidsmigranten. Inschrijving in grotere steden, waar de betere arbeidskansen te vinden zijn, blijft uiterst moeilijk.
Als reactie op de uitbuiting en uitsluiting van migranten-werknemers zijn er telkens weer protesten en wilde stakingen geweest. Daarbij is een hele reeks eisen geformuleerd – van verhoging van loon en pensioen tot compensatie voor de verplaatsing van fabrieken – en die hebben geleid tot zowel repressie als beleidshervormingen (we bespreken de arbeidersbeweging in China in het hoofdstuk “Sociale bewegingen in China”).
Etnische minderheden in China
Officieel is China een op eenheid gerichte multi-etnische staat met 56 verschillende groepen. De Han vormen een absolute meerderheid van 91 procent van de totale bevolking, en de rest zijn “etnische minderheden”. In de jaren 1950 startte de Communistische Partij haar “Etnisch Classificatie Project” en riepen etnische groepen op om officiële erkenning aan te vragen. De regering stuurde honderden onderzoekers uit om groepen te onderzoeken, te identificeren en te classificeren. Uiteindelijk werden meer dan vierhonderd groepen geclassificeerd in 55 officieel erkende minderheden die aanspraak konden maken op in de wet vastgelegde minderheidsrechten. De regering deelde etnische groepen in op een manier die paste bij haar streven naar stabiliteit en waarborging van de bestaande grenzen. Zo hebben bijvoorbeeld de Baima- en Ersu-gemeenschappen een verzoek ingediend om als afzonderlijke etnische groepen te worden erkend, maar de autoriteiten hebben hen ingedeeld als Tibetanen.
Bij de economische hervormingen heeft de regering China gepresenteerd als een inclusieve en multiculturele staat en geïnvesteerd in infrastructuur om toerisme te bevorderen. Etnische minderheden werden nu om commerciële redenen als exotisch gepresenteerd aan binnenlandse en buitenlandse toeristen. Zo heeft de provinciale gouverneur van Yunnan toeristische projecten in Lijiang opgezet, waarin de Dongba-cultuur van de Naxi centraal staat, om deze te laten opnemen in de lijst van werelderfgoed projecten van de UNESCO. Omdat de centrale regering verdere verstedelijking aanmoedigt, zijn sommige etnische minderheden in de grensgebieden van hun land beroofd en onderdeel geworden van de stedelijke beroepsbevolking.
In 2011 stelde de regering een “tweede generatie” etnisch beleid voor, dat sinds 2013 in het hele land wordt uitgevoerd. Deze nieuwe aanpak, met zijn meer openlijke nadruk op culturele assimilatie, vormt een breuk met de enigszins op de Sovjet-Unie geïnspireerde aanpak in eerdere perioden, waarin de taal werd beschermd en af en toe het “grote Han-chauvinisme” werd afgekeurd, terwijl tegelijkertijd etnische gemeenschappen, zoals Tibetanen en Oeigoeren, werden onderdrukt. De laatste jaren heeft de regering steeds meer nadruk gelegd op “interetnische vermenging” en het vrijwillig smeden van een gemeenschappelijke identiteit. Ook heeft zij het Mandarijns middelbaar onderwijs uitgebreid en voorkeursbehandeling van minderheden beperkt. De reactie op dit nieuwe beleid bouwt voort op reeds lang bestaande grieven en campagnes voor nationale zelfbeschikking van gemeenschappen in de afgelegen gebieden van China, met als gevolg nog meer sociale onrust in Xinjiang, Binnen-Mongolië en andere “autonome regio’s”. In 2020 leidde een nieuw taalbeleid tot petities, straatdemonstraties en schoolboycots in de autonome regio Binnen-Mongolië. De Chinese regering heeft in de Oeigoerse regio een systeem van digitale gevangenissen en massale internering opgezet, waardoor ten minste een miljoen etnische Oeigoeren gevangen zijn gezet (meer achtergrondinformatie en details kan je vinden in het hoofdstuk “Politiek systeem”).
Sophie Chen
(Oorspronkelijke tekst: “Introduction en Chapter 1. Life in China” uit het boekje “China and the World – an introduction for activists” van oktober 2022. Hoofdstuk 1 is een samenvatting van een webinar van China-deskundigen/activisten. Voor deelnemers aan de webinar, bronnen en linken zie het boekje. Vertaling en bewerking: Jan Paul Smit.)
Lees hier deel 2.
Heel erg bedankt voor het vertalen en delen van dit boekje. Ik vind het altijd moeilijk een goede mening over China te vormen omdat de meeste berichten me of te positief of te negatief lijken. Ik heb het gevoel hier een mooi gedetailleerd beeld te krijgen. Ook is het een kort overzicht dat in het heel kort verschillende perioden in het (na-)communistische China belicht, zodat veranderingen in het beleid duidelijk worden. Super duidelijk en overzichtelijk. Hier had ik echt wel behoefte aan!
Nog een kleine toevoeging op mijn eerder commentaar: wat ik zo fijn aan deze beschrijving van China vind is dat China niet simpelweg goed of slecht is. Ze zijn zeker onderdrukkend en pakken armoede, precariteit en ongelijkheid niet goed aan. Tegelijkertijd is er verzet mogelijk en wordt China hierin niet als een uitzonderlijk erg land gepresenteerd. In dit stuk wordt het onrecht in China op een manier beschreven waardoor het grotendeels niet iets is wat China uniek maakt maar wat ze met veel andere landen gemeen hebben. De “normaliteit” van China in dit stuk is voor mij ontzettend verfrissend.