Revolutie zonder echte revolutionairen

Tienduizenden demonstranten in Sanaa, Jemen. (Foto: Noor Al Hassan, uit de Al Jazeera Creative Commons Repository.)

In de jaren ’10 had je een hele serie revoluties zonder echte revolutionairen. Daarmee bedoel ik revoluties zonder revolutionaire ideeën. Het waren revoluties in de zin van spectaculaire mobilisaties, buitengewone protesten. Ongelooflijk hoe de organisatoren er in slaagden om zoveel mensen de straat op te krijgen. In het geval van Egypte werd het Tahrirplein een mondiaal begrip, een model voor andere bewegingen die later op andere plaatsen ontstonden in zo’n vijfduizend steden over de hele wereld. Maar revolutie in termen van verandering, van een visie hoe de macht te onttrekken aan de machthebbers, daar ontbrak het nogal aan. Er zijn mensen die beweren dat er in het proces spontaan een visie kan ontstaan, maar ik ben daar niet erg van overtuigd. In principe kunnen ideeën wel in het proces ontstaan, maar ze moeten echt worden ondersteund door diepgaand studie, rigoureuze analyse. Je moet goede ideeën hebben over wat er de dag na de massademonstratie moet gebeuren.

Aan het woord is Asef Bayat.

Een tweetal nieuwe stukken over de massademonstraties van de jaren ’10. We zijn het niet per se eens met alle uitspraken en conclusies in de artikelen, zoals over de mogelijke noodzaak van hiërarchie. Maar we delen wel de algemene lijn ervan: dat opstanden alleen revoluties kunnen worden als er een duidelijk idee achter zit en ze goed georganiseerd zijn.
1. De massademonstraties uit de jaren ’10 en de misgelopen revoluties,
2. Revolutie zonder echte revolutionairen.
Eerder publiceerden we al:
3. Arabische lente – de eerste en tweede golf

Wat er bijvoorbeeld op het Tahrirplein plaatsvond in 2011 betekende voor sommigen niet minder dan een “toekomst in het heden”. Met andere woorden, het werd gezien als een democratische ruimte bestuurd door de mensen zelf, waar zij hun eigen zaken regelden zonder dat er een soevereine macht over hen heerste. Nou was Tahrir echt spectaculair en inspirerend, maar ook voorbijgaand. Het was een uitzonderlijk moment in een lang revolutionair proces, dat zich voordoet bij de meeste grote revoluties, wanneer werkelijkheid, schijn en utopie door elkaar heenlopen. Maar wat gebeurt er de dag nadat de dictator is afgetreden, wanneer de mensen naar huis gaan om in hun dagelijkse behoeften aan brood, werk en veiligheid te voorzien? Ik vind dat revolutionairen daar grondig over nagedacht moeten hebben, dat ze daar een brede visie over ontwikkeld moeten hebben. Hoe wil je een spectaculair democratisch model opbouwen dat de mensen op het Tahrirplein met elkaar beleefd hebben? Dat is de uitdaging.

Lippendienst

Het zijn niet alleen de Arabische opstanden die geen antwoorden op deze vragen konden geven. Als je kijkt naar ander sociaal verzet over de hele wereld in de jaren ’10, zoals de Occupy-bewegingen, dan zie je dat ook daar een alternatieve visie ontbreekt, die eerdere revoluties wel hadden. Wanneer een revolutionaire beweging tot bloei komt, is het belangrijk is om ideeën te hebben over hoe macht werkt, hoe ermee om te gaan, hoe nieuwe machtsverhoudingen te scheppen in de richting van een meer rechtvaardige, gelijke en saamhorige samenleving. En nog een stap verder: hoe pakken we eigendom aan?

De activisten van de Arabische Lente bekeken politiek en economie apart, alsof het twee verschillende gebieden waren. In feite zeiden ze niet veel over de economische relaties, behalve oproepen tot “sociale rechtvaardigheid”. Maar wat bedoelden ze met “sociale rechtvaardigheid” en op wat voor manier dachten ze die te bereiken en te behouden? Of was het alleen maar lippendienst aan een verlangen, een reactie op de verschrikkelijke ongelijkheid en ontberingen die het economische neo-liberalisme de gewone mensen bezorgd heeft?

Kwesties van gelijkheid waren fundamenteel voor veel vroegere revolutionairen, maar bij de Arabische Lente kwam dit thema niet echt aan de orde, ook al was sociale en economische uitsluiting een van de belangrijkste zorgen van de gewone mensen. De activisten beperkten zich tot verantwoordingsplicht van de overheid, democratie en mensenrechten. Natuurlijk zijn deze kwesties heel belangrijk in onze regio. Maar autoritaire regimes en hun westerse bondgenoten gebruiken dezelfde soort woorden om hun verantwoordelijkheid voor sociale uitsluiting, economische ontbering en verschrikkelijke ongelijkheid te ontlopen.

De revoluties eind vijftiger jaren in Cuba, en in de zeventiger jaren in Nicaragua en Iran hadden een heel ander karakter, omdat zij plaatsvonden in een andere ideologische tijd. Het was de periode van de Koude Oorlog, en de wereld was verdeeld tussen de Sovjet-Unie en haar bondgenoten, de socialistische wereld, aan de ene kant en de kapitalistische wereld aan de andere kant. Dan was er nog een derde wereld waar Cuba, Nicaragua en Iran deel van uitmaakten. Maar er waren steeds bewegingen met radicale ideologieën zoals socialisme en communisme, voornamelijk in de zuidelijke landen van de wereld. Er waren ook zeer krachtige anti-imperialistische bewegingen, zoals in Cuba, die veel van deze politieke groeperingen in het mondiale zuiden steunden.

Post-ideologische tijd

De Arabische revoluties daarentegen vonden plaats op het moment dat het idee van een revolutie verdwenen was, in een soort post-ideologisch tijdperk. Dit was het gevolg van de gebeurtenissen in 1989, toen anti-communistische revoluties in Oost-Europa het einde markeerden van de ideologische tweedeling. Met het einde van het ‘socialisme’ in Oost-Europa kwam er dus een einde aan het idee van revolutie in de richting van het socialisme. Het was alsof de wereld het belang van revoluties niet meer aanvoelde.

Revoluties beginnen bijna altijd spontaan en verrassen iedereen, inclusief de hoofdrolspelers zelf, die zich bezighouden met het organiseren van de opstanden, mensen zoals bijvoorbeeld Lenin. Maar zij gaan meestal gepaard met discussies en theorieën over strategie en doel van een mogelijk volksoproer die het denken en de verwachtingen van de activisten bepalen. Deze ideeën fungeren als een algemene leidraad om de revolutie voort te stuwen. Rosa Luxemburg bracht bijvoorbeeld wat zij “theorie” noemde in de revolutionaire praktijk. Mensen als Lenin hadden een verfijnde studie geschreven over de aard van de kapitalistische ontwikkeling in Rusland, over de aard van de staat. Frantz Fanon formuleerde gedachten over een anti-koloniale revolutie. De Nicaraguaanse revolutie had ideeën over democratisch socialisme in combinatie met de visie van Sandino. Ali Shariati (linkse Iraanse moslimfilosoof) had een visie op revolutie ontwikkeld die gevoelig was voor de bijzonderheden van de Iraanse samenleving en cultuur: een mix van marxistisch socialisme en revolutionaire islam.

Bij de revoluties van de jaren ’10 waren er geen populaire gedachten, theorieën of alternatieve visies op de instellingen van de bestaande regimes en op de heersende economische relaties. De activisten wilden dat autocraten zoals Mubarak (Egypte), Ben Ali (Tunesië) of Saleh (Jemen) zouden verdwijnen. Maar wat daarna moest gebeuren? Daar hadden ze geen uitgesproken ideeën over. Waarschijnlijk stond hen een rechtsstaat voor ogen en een regering met vertegenwoordigers van de bevolking. Maar hoe wilden ze dat bereiken? Natuurlijk hadden de activisten de macht op straat, de wil van het volk, en dat is belangrijk. De mensen hoopten dat de regimes zich gedwongen zouden voelen om zich over te geven. Maar een nieuwe orde vereist voorafgaande verkenning, analyses, verbeelding en niet te vergeten organisatie.

Geen enkele revolutie slaagt zonder de hulp van gewone mensen. Ook guerrillastrijders kunnen niet zonder de steun van boeren en stedelingen. Anders zouden ze nooit kunnen winnen. Door massaal deel te nemen aan protestacties bieden gewone mensen bescherming aan activisten en revolutionairen, omdat ze laten zien dat deze niet alleen staan, dat hun eisen niet illegaal of buitenissig zijn, maar “normaal”. Dat is echt zo belangrijk. Machthebbers kunnen activisten zo gemakkelijk neerzetten als vreemde types, opruiers die het verdienen om opgepakt te worden. Maar als er een massademonstratie is van mannen, vrouwen, ouderen, kinderen, gezinnen, dan maakt dit echt veel uit. Een grote massa op een openbaar plein toont de kracht van de beweging zowel aan de deelnemers zelf als aan de tegenstanders. Gewone mensen spelen een cruciale rol in een revolutionaire strijd. Daarnaast spelen gewone mensen een grote rol net na de regimewisseling, omdat ze vaak de revoluties radicaliseren door hun optreden in fabrieken, boerderijen, buurten en vakbonden.

Reformistische revoluties

Het uitbreken van revoluties heeft weinig te maken met een idee en nog minder met een revolutietheorie. Revoluties gebeuren “gewoon”, of beter gezegd, ze vinden op een heel complexe manier plaats, die niet goed in woorden te vatten is. Volksopstanden kunnen plaatsvinden als de activisten zelf geen revolutie hadden verwacht, zich die niet hadden kunnen voorstellen. Daarom moesten de activisten improviseren toen Mohamed Bouazizi zichzelf in brand stak in Sidi Bouzid (Tunesië), of later toen het Tahrirplein vol stroomde. Wat te doen met deze menigte? Wat zal er morgen gebeuren? Ze moesten handelen zonder precies te weten hoe, en dat was erg moeilijk. Soms dachten de activisten zelfs: “hier zijn we eigenlijk niet klaar voor”, “hier hadden we nog niet over nagedacht”, en “we hadden eerder moeten nadenken over een mogelijke revolutie”, maar toen was het te laat.

Met als gevolg dat je “reformistische revoluties” kreeg, die de bestaande, verafschuwde staat probeerde te dwingen om zichzelf te hervormen in naam van de revolutie. Dit was volstrekt anders dan bij vorige revoluties, waarbij revolutionairen een voorlopige regering vormden, die samen met hun macht op straat het zittende regime tot aftreden wilde dwingen, de regeringsmacht overnemen en nieuwe bestuursstructuren, sociale instellingen en relaties in de samenleving vestigen. Dit soort snelle en radicale veranderingen die plaatsvonden tijdens de revoluties van de jaren zeventig zagen we nu niet.

Een uitgesproken ideologie kan heel krachtig werken voor het mobiliseren, verenigen en inspireren van grote groepen mensen, wat heel belangrijk is om de macht te veroveren. Maar ideologieën dragen ook het gevaar in zich om dogma’s te worden, die onbetwistbaar en zelfs repressief worden. De Arabische revoluties zonder duidelijke ideologie waren aan de ene kant veel opener, uitnodigender voor de bevolking om zelf een bijdrage te leveren en minder repressief dan eerdere revoluties met een duidelijke organisatie en bijbehorende leiders. Een sterke organisatie kan gemakkelijk diversiteit verstikken, zoals we zagen bij de Iraanse revolutie van 1978.

Toch had de Iraanse revolutie van die tijd ook een sterk radicaal-democratische kant. Zo stimuleerde zij volksraden in buurten, op het werk en in het onderwijs. Maar de staatsorganen werden al snel repressief en tolereerden geen oppositie. Dit soort onderdrukking zag je niet in het Egypte van na de Tahrir-opstand tot de staatsgreep van 2013, en ook Tunesië bleef vrij open en divers. Dat laat de twee kanten zien van de reformistische revoluties van de jaren 2010. Aan de ene kant waren ze van nature tolerant, omdat de revolutionairen de staat niet over hadden genomen; veel instellingen bleven in handen van de aanhangers van het oude regime. Aan de andere kant hebben de contrarevolutionairen juist daardoor meer kans gekregen om sabotage te plegen en zich te verenigen om opnieuw aan de macht te komen.

Onvoltooid project

Als we terugkijken op de jaren ’10, op de achttien dagen van de Tahrir-opstand die dit decennium geïnspireerd hebben, dan kan je je afvragen hoe je het Tahrir-moment in stand had kunnen houden in de ‘normale’ tijden van na de revolutie. Dan valt op dat het decennium gekenmerkt wordt door post-ideologisch denken. In de zin dat de activisten zelf geen bepaalde ideologie aanhingen, dat zij niet radicaal waren. Dat de machthebbers hun eigen ideologie, het neo-liberalisme, konden blijven presenteren als ‘gezond verstand’, als een natuurlijke manier van denken en het organiseren van het openbare leven. We moeten echter het neo-liberalisme blijven bekritiseren en ondermijnen door de nadruk te leggen op de onderdrukking en de enorme verschillen tussen arm er rijk die het veroorzaakt.

We leven nu ondertussen in een tijd van “open einden”, waarin een zinvolle verandering in principe mogelijk is. Een maatschappijverandering waarvan de meerderheid van de mensen in achtergestelde posities beter wordt, of dat nu politiek en economisch is, of in termen van identiteit of anti-racisme. We moeten het idee, het ideaal en de herinnering aan de revoluties van de jaren ’10 in stand zien te houden, er over blijven praten. We moeten het behandelen als een onvoltooid project dat openingen kan bieden voor de toekomst. Natuurlijk moeten we niet simpelweg wachten tot een betere toekomst zichzelf aandient, maar moeten we die alternatieve toekomst mogelijk maken. Ik heb het gevoel dat sommige activisten dit al doen: ze lezen en denken na over wat er gebeurd is en wat er gedaan had kunnen worden.

Een sterke en bewuste samenleving die gelijkheid, saamhorigheid en sociale rechtvaardigheid hoog in het vaandel heeft, behoort tot de mogelijkheden en kan staten en machthebbers onder controle krijgen. Er is dus veel werk te doen en heel wat om over na te denken.

Linda Herrera en Heba Khalil

Asef Bayat is een Iraans-Amerikaanse hoogleraar sociologie en auteur van het boek “Revolution without revolutionaries: making sense of the Arab Spring”. Het oorspronkelijke artikel “Critical voices in critical times: revolution without revolutionaries, an interview with Asef Bayat” verscheen in december 2017 op Open Democracy. Vertaling en bewerking: Jan Paul Smit.