Operaismo en arbeidersonderzoek (deel 5/slot)
Toen de #Voor14-campagne wat ons betreft op z’n einde liep, onder meer door toedoen van de FNV, en we met de mensen van #Leidenvoor14 aan het bekijken waren hoe we eventueel verder konden, hebben we ook wat gesnuffeld aan het concept “arbeidersonderzoek”. Verder dan een allereerste opzetje zijn we helaas nooit gekomen. Over zulk onderzoek schreven de militante vakbondsactivisten rond het Duitse blad Wildcat in 1995 een uitgebreid artikel, “De renaissance van operaismo”, dat ingaat op de politieke ideeën erachter, de historische achtergronden ervan en hoe de Italiaanse “arbeideristen” het vanaf de jaren vijftig verder ontwikkelden. De Britse organisatie Angry Workers bewerkten en vertaalden dat stuk drie jaar terug, en schreven er een inleiding bij. Op onze beurt vertalen wij het nu in het Nederlands, omdat het belangrijke thema’s aansnijdt als arbeidersstrijd, klassensamenstelling en autonomie, en problemen rond vakbonden, linkse partijen en sociale wetenschappen (deel 1 lees je hier).
Interventie en organisatie
Toen Quaderni Rossi werd opgericht, braken ze slechts gedeeltelijk met de officiële instellingen van de ‘arbeidersbeweging’. Zo presenteerde Alquati bijvoorbeeld zijn artikel over de “nieuwe kracht bij Fiat” op een congres van de PSI. De confrontatie rond de “klassenbond” en de verschillende meningen over de rol of taken van de partij kenmerkten de interne discussies vanaf het begin en leidden al snel tot de vorming van fracties.
Aanvankelijk werkten de kameraden in Turijn nog officieel samen met de lokale afdeling van de metaalarbeidersbond, die politiek op een dood spoor zat en hoopte op nieuwe ideeën. In het eerste nummer van Quaderni Rossi hadden enkele vakbondsactivisten hun artikelen met hun volledige naam ondertekend, bijvoorbeeld Vittorio Foa, die kort daarna niets meer met de “extremisten” van Quaderni Rossi te maken wilde hebben. De samenwerking met de vakbond kwam in een crisis toen een deel van de redactie in de zomer van 1961 de wilde staking van de onderhoudsmedewerkers bij Fiat steunde. De vakbond ‘voltooide’ de breuk met de groep na de gebeurtenissen op het Piazza Statuto in Turijn in juli 1962.
In mei 1962 formuleerde Panzieri de taken van de groep in een brief aan redactielid Asor Rosa: “Ik geloof dat we de staking over de cao van de metaalarbeiders centraal moeten stellen in ons werk […] Ik ben er steeds meer van overtuigd dat er mogelijkheden zijn voor een revolutionaire lijn. Maar we moeten ons ontdoen van de laatste resten van ons ‘minderheidscomplex’ en de vonk, de zoektocht naar een nieuwe strategie, meenemen in de crisis van de organisaties. Dit is des te belangrijker voor ons omdat we geen kleine sekte willen zijn die in het bezit is van de waarheid, maar eerder militanten die een waardevolle bijdrage leveren aan de noodzakelijke nieuwe organisatie van de arbeidersklasse, een probleem waarmee duizenden militanten op dit moment geconfronteerd worden, inclusief degenen die binnen de organisaties blijven. Naar mijn mening moeten we onze interventie-instrumenten herzien, aanpassen en indien nodig volledig veranderen. […] We kunnen de opkomst van een nieuwe arbeidersbeweging zien, maar het voorbereiden van een strategie voor hen is geen spontaan proces. Het feit dat we deze nieuwe beweging kunnen zien, definieert onze taken vandaag, taken die echt nieuw zijn. De kenmerken van de figuur van de collectieve arbeider zijn niet simpelweg verborgen in het hart van het kapitaal, hij kan zich alleen op zijn eigen manier en collectief bewust worden. Deze kenmerken zullen ontstaan in de strijd, en binnen die strijd groeit de eenheid en het revolutionaire potentieel […]. Het gaat erom vormen te vinden waarin die tot uiting kan komen. Want door de strijd van arbeiders te vervormen en voor te stellen als een reflexmatige reactie op de kapitalistische ontwikkeling, stelt het kapitaal strategieën voor die arbeiders naar een mislukking zullen leiden. De ‘nieuwe’ mogelijkheden voor revolutie komen niet voort uit de kapitalistische planning, maar uit het aan zien komen en omkeren van de beslissende elementen van de kapitalistische planning door de arbeiders”. [28]
Ondanks deze verwachting werd de groep verrast door de omvang van de proletarische woede die in juli 1962 losbarstte in de drie dagen durende straatgevechten. Voor het begin van de algemene staking van de metaalarbeiders had Quaderni Rossi voorgesteld om samen met de PSI een openbare bijeenkomst te organiseren, maar dit ging niet door. Toen deden ze hun eigen oproep aan de Fiat-arbeiders die begon met de zin: “Fiat-arbeiders, achter jullie rug om en zonder het jullie te vragen hebben de vakbondsorganisaties, in dienst van de bazen, een apart loon- en arbeidsvoorwaardencontract getekend om de arbeidersstrijd en de macht van de arbeiders bij Fiat te liquideren…” (zie de volledige tekst aan het einde van dit artikel). Het feit dat in de tekst de vakbonden blijkbaar zonder onderscheid werden aangevallen, dat wil zeggen dat er geen onderscheid werd gemaakt tussen de door Fiat gerunde vakbond en de ‘linkse’ vakbond, bracht de vakbondsleden in de groep in grote problemen. Nadat de PCI-pers Panzieri persoonlijk had aangevallen als een “extremistische provocateur”, maakte hij een ommezwaai en veroordeelde hij de straatgevechten als “schadelijk voor de acties van de arbeidersklasse”. Maar dat vertegenwoordigde niet de mening van de rest van de groep.
Het deel van de groep rond Negri interpreteerde de gebeurtenissen op het Piazza Statuto als een breuk van de arbeidersklasse met de institutionele arbeidersbeweging (vakbonden en partijen), als een uitdrukking van de autonomie van de arbeidersklasse die nu zonder vertegenwoordiging stond. Het hoofdartikel van het eerste nummer van de fabriekskrant “Gatto selvaggio” (“Wildcat”) was getiteld: “Door sabotagedaden gaat de strijd door en organiseert haar eenheid”. Panzieri bekritiseerde dit standpunt scherp. Hij bekritiseerde de krant Gatto selvaggio vanwege de positieve beoordeling van Piazza Statuto en de “grove ideologie van sabotage” en sprak over de “filosofie van de arbeidersklasse” in de krant van Tronti. In de jaren voor zijn dood, in 1964, schommelde Panzieri’s positie heen en weer. Ondanks alle retoriek wilde hij geen directe confrontatie met de historische organisaties van de arbeidersklasse. Hij zag de nieuwe rol van Quaderni Rossi eerder als een op lange termijn gerichte vorming van revolutionaire kaderleden en was expliciet gekant tegen onbezonnen of haastige projecten om een partij op te richten.
Een politieke partij van de klasse?
Binnen Quaderni Rossi waren er drie tendensen, en waren ze erin geslaagd om samen te werken tijdens het aanvankelijke enthousiasme van de eerste twee nummers van het blad. Tegen de tijd dat het derde nummer verscheen stonden er al twee afzonderlijke redactionele artikelen in. Toen de ontwikkeling van de strijd een beslissing vereiste over hoe politiek te interveniëren, splitste de groep zich.
De groep “politicos” (die later de theoretici van de “autonomie van het politieke” werden en pleitten voor de overname van de staatsmacht via de PCI), de “wilden” (vertegenwoordigers van de fabriekskrant Gatto selvaggio) en de groep rond Negri kwamen samen om het project “Classe Operaia” (“Arbeidersklasse”) op te starten, een krant die zich rechtstreeks richtte tot arbeidersmilitanten, in plaats van tot intellectuelen en partij- en vakbondsfunctionarissen. [29] Het hoofdartikel in het eerste nummer, “Lenin in Engeland”, van Mario Tronti, [30] zette de kwestie van de politieke organisatie van de arbeidersklasse op de agenda. In tegenstelling tot de orthodoxe (marxistisch-leninistische) opvattingen over organisatie, behandelt Tronti de kwestie op het niveau van de tactiek:
“Het kapitaal is op dit moment beter georganiseerd dan de arbeidersklasse: de keuzes die de arbeidersklasse aan het kapitaal oplegt, dreigen het kapitaal te versterken. […] In het bijzonder heeft de arbeidersklasse alle tactische problemen overgelaten aan de traditionele organisaties, terwijl ze voor zichzelf een autonoom strategisch perspectief heeft behouden dat vrij is van beperkingen en compromissen. […] De geschiedenis van vroegere ervaringen dient alleen om ons van die ervaringen te bevrijden. We moeten ons toevertrouwen aan een nieuw soort wetenschappelijke interpretatie. We weten dat het hele ontwikkelingsproces materieel belichaamd is in het nieuwe niveau van strijd van de arbeidersklasse. Ons uitgangspunt zou daarom kunnen liggen in het blootleggen van bepaalde vormen van strijd van de arbeidersklasse die een bepaald soort kapitalistische ontwikkeling in gang zetten die in de richting van de revolutie gaat. […] Maar dit praktische werk, gearticuleerd op het niveau van de fabriek, en vervolgens tot functioneren gebracht op het hele terrein van de sociale productieverhoudingen, moet voortdurend beoordeeld en tot uiting komen op een politiek niveau dat het kan veralgemenen. […] Dit zijn onmogelijke doelstellingen voor ons in dit stadium van de klassenstrijd: we zijn nu is het stadium waarin we op ontdekkingstocht moeten gaan, niet naar de politieke organisatie van de geavanceerde voorhoede, maar naar de politieke organisatie van de hele, compacte sociale massa die de arbeidersklasse is geworden, in de periode van haar hoge politieke rijpheid – een klasse die, juist vanwege deze kenmerken, de enige revolutionaire kracht is, een kracht die, trots en dreigend, de huidige orde der dingen beheerst. […] En in plaats van de bureaucratische leegte van de algemene politieke organisatie brengen ze de voortdurende strijd op fabrieksniveau – een strijd die steeds nieuwe vormen aanneemt die alleen de intellectuele creativiteit van productieve arbeid kan ontdekken. Tenzij een directe politieke organisatie van de arbeidersklasse kan worden veralgemeend, zal het revolutionaire proces niet beginnen: arbeiders weten dat en daarom zul je ze niet aantreffen in de kapellen van de officiële partijen die lofliederen zingen op de ‘democratische’ revolutie. De werkelijkheid van de arbeidersklasse is stevig verbonden met de naam van Karl Marx, terwijl de behoefte van de arbeidersklasse aan politieke organisatie even stevig verbonden is met de naam van Lenin.” [31]
Na een jaar was het duidelijk, tenminste voor de Rome-fractie, dat deze partij alleen maar de “klassenpartij’, de PCI, kon zijn, vernieuwd door “vakbondsvorming” en de “fabriekscommunisten”. Uiteindelijk droeg Tronti’s revolutionaire omkering van de niveaus van strategie en tactiek bij aan een zeer traditioneel concept van organisatie. Nadat de Rome-fractie na het derde nummer de redactiegroep van Quaderni Rossi had verlaten, bleef Panzieri samenwerken met de “sociologen” en andere kameraden uit Turijn. Ze hadden grote illusies dat ze het oude onderzoeksproject konden voortzetten – en altijd met grote angsten om als sekte gemarginaliseerd te worden. De politieke discussie vond vooral plaats met de vakbond en de PSIUP, de tak van de PSI die zich in 1964 afsplitste van de partij over de vraag of ze wel of niet deel zouden nemen aan de regering. Sommige leden van de redactiegroep waren lid geworden van die nieuwe partij.
Beide groepen die Quaderni Rossi verlieten, hieven zichzelf binnen twee jaar op, een paar jaar voordat de nieuwe strijd van de studenten- en arbeidersbeweging in 1968/69 de situatie in Italië volledig veranderde. Maar als politieke stromingen hadden ze een blijvend en verjongend effect op het bredere politieke debat. Veel van hun methoden, politieke benaderingen en gedachten werden pas later overgenomen en pas jaren later werd duidelijk hoe waardevol ze waren. Veel van de ervaringen en documenten uit deze periode zijn verloren gegaan en zouden zelfs vandaag nog van groot nut kunnen zijn.
Onderstaande pamflet werd door de Quaderni Rossi-kameraden in 1962 uitgedeeld bij de Fiat-poorten aan de vooravond van de algemene staking van de metaalarbeiders tegen de cao:
Fiat-arbeiders. Achter jullie rug om en zonder het jullie te vragen, hebben de vakbondsorganisaties, in dienst van de bazen, een aparte cao ondertekend om de strijd en de macht van de arbeiders bij Fiat te liquideren. Nu is het jullie beurt om te beslissen en uit te leggen wat jullie wel en niet willen. We moeten duidelijk maken wat de strategie van de bazen is en wat het antwoord van de arbeiders moet zijn. Het standpunt van de Confindustria (werkgeversorganisatie) en de staatsbedrijven is duidelijk: de Italiaanse bazen zijn slechts bereid om minimale concessies te doen en eisen in ruil daarvoor dat er de komende drie of vier jaar geen echte arbeidersstrijd komt. In de afgelopen dagen heeft de arbeidersstrijd deze strategie van de bazen blootgelegd. Het heeft duidelijk gemaakt dat de vraag hoe de arbeidersstrijd zich de komende jaren kan ontwikkelen op tafel ligt.
In Italië zien we een intensieve economische ontwikkeling die de bazen immense winsten moet opleveren, resulterend in een enorme toename van de accumulatie. Een paar dagen geleden maakte Valletta (president bij FIAT) duidelijk dat het kapitalisme de controle over een stabiele economische ontwikkeling wil afdwingen, zowel binnen als buiten de fabriek. In de huidige strijd staat de arbeidersbeweging op een tweesprong: of de kapitalistische macht consolideert zichzelf, haar grilligheid en haar despotisme, of de arbeidersklasse herontdekt haar eigen macht en organiseert zich tegen het kapitaal. De arbeidersklasse bepaalt de voorwaarden waarbinnen beslissingen worden genomen, de voorwaarden voor de bredere ontwikkeling van het kapitalisme, tot aan zijn volledige nederlaag.
Fiat-arbeiders. Fiat is van doorslaggevend belang in de huidige strijd, omdat de metaalsector centraal staat in de kapitalistische expansie, en Fiat in die sector. Juist daarom staan de arbeiders bij Fiat voor de keuze om ofwel terug te keren naar een situatie van isolement waarin het despotisme van de bazen opnieuw de vrije hand heeft: de versnelling van het arbeidsproces, willekeurige kwalificaties en vaardigheidsgraden, ontslagen, overplaatsing van arbeiders, allemaal samengevat als het ondraaglijke despotisme van het bedrijf Fiat tegen de arbeiders; ofwel de bewuste voorhoede te worden van een sterke en verenigde arbeidersklasse.
Fiat-arbeiders. Het plan van de Italiaanse bazen ziet er vandaag als volgt uit: ze willen de immense strijd van de Italiaanse metaalarbeiders opsplitsen door de contractonderhandelingen van de staatsbedrijven en de privé-bedrijven te scheiden, en er bij Fiat een eigen contract door te drukken. Als ze dit kunnen afdwingen voordat de arbeidersklasse bij Fiat een besluit heeft genomen, zal deze grote strijd worden opgesplitst. Deze strijd is zo belangrijk voor de hele klasse. En het Italiaanse kapitalisme, dat door de arbeidersstrijd in zulke moeilijkheden is geraakt, zal zijn masterplan weer kunnen doorzetten.
Fiat-arbeiders. Vandaag hebben jullie het in handen om het plan van de bazen te doen mislukken. Jullie zijn niet langer geïsoleerd van elkaar en niet langer geïsoleerd van de rest van de Italiaanse arbeidersklasse. Jullie slogan moet zijn: geen stap terug op weg naar eenheid in de strijd van alle Italiaanse metaalarbeiders. Jullie hebben al voldaan aan de eerste en beslissende voorwaarde om het kapitaal te verslaan. Tegenover de kracht van jullie eenheid staat het kapitaal zwakker dan jullie. In jullie handen ligt niet alleen de sleutel tot de strijd van vandaag, maar ook de sleutel tot de toekomst van de strijd van het Italiaanse proletariaat.
Fiat-arbeiders. Niemand anders dan jullie kunnen terugslaan tegen de manoeuvres van de bazen, die zich vermenigvuldigen om jullie te isoleren en machteloos te maken tegenover de macht van het kapitaal. Elke manoeuvre van de bazen en elke beslissing waarmee jullie geconfronteerd worden, moeten jullie collectief aanpakken. In de afgelopen weken is jullie protest een organisatie geworden. Het was op zijn minst het begin van een arbeidersorganisatie. Jullie hebben elkaar spontaan gevonden, om te discussiëren, om beslissingen te nemen – groep per groep, afdeling per afdeling. Jullie zijn naar de ondernemingsraden gegaan om te discussiëren, in plaats van hun beslissing af te wachten. Jullie hebben stakingspiketten neergezet op de juiste plaatsen, om met de onzekere collega’s te discussiëren en hen te overtuigen. Dat is de eerste vorm van een echte arbeidersorganisatie bij Fiat. Als jullie zo doorgaan met organiseren, zullen jullie in de toekomst nooit meer onvoorbereid een strijd voeren. Geen enkele manoeuvre van de bazen zal jullie kracht kunnen verslaan.
Fiat-arbeiders. De bedrijfsleiding is bang dat deze organisatievormen sterker worden, dat ze de macht van de bazen in de fabriek echt kunnen aanvallen. Daarom hebben ze, samen met hun (vakbonds)slaven, ingestemd met de huidige aparte cao die eigenlijk niets te maken heeft met de bestaande eisen over de arbeidsomstandigheden in de fabriek. Hiermee is alles duidelijk: de beslissing ligt bij jullie. Jullie moeten je lot in eigen handen nemen. Deze staking is een grote kans om een stap voorwaarts te zetten in het organiseren van de klasse. Jullie zullen uit deze strijd komen met een organisatie in elke groep, in elke afdeling, in elke Fiat-fabriek. Met een arbeidersdiscipline die in staat is om op elk moment van uitbuiting op te staan tegen het despotisme van de bazen en hun lakeien.
Noten
- 28. Raniero Panzieri, “Letter to Asor Rosa”, 10 mei 1962, in: “Lettere” (1987), pagina 330 em verder.
- 29. In Thekla nr. 6, helaas al jaren niet meer te verkrijgen, publiceerden we enkele Duitse vertalingen uit Classe Operaia van Romano Alquati.
- 30. Classe Operaia No. 1. vertaald naar het Duits. In: Balestrini/Moroni, “Die goldene Horde”, Berlin/Göttingen 1994.
- 31. Balestrini/Moroni (1994), pagina 93-100.