Eqbal Ahmad over de bevrijding van Palestina: beter organiseren dan de vijand! (deel 1)

Eqbal Ahmad

De Pakistaanse intellectueel Eqbal Ahmad (1933 – 1999) was geen tegenstander van gewapende strijd. Integendeel, hij zag die als noodzakelijk onder bepaalde omstandigheden, zoals in het geval van bezet Palestina in zijn strijd tegen het zionistische koloniale systeem. Hij vond het echter belangrijk om gewapende strijd ondergeschikt te maken aan een breder scala van revolutionaire politiek, zodat strijders niet willekeurig worden in het kiezen van hun doelen. Hij zag gewapende strijd als een middel om meer politieke steun te krijgen, als je er maar voor zorgt geen mogelijke bondgenoten van je te vervreemden. Hij vond dat krachtig verzet een flexibele strategie nodig heeft, die naar behoefte verschillende militante en politieke tactieken mengt, gebaseerd op de positie die de vijand inneemt en de bredere politieke context. Hij bekritiseerde standpunten die geweld en geweldloosheid beschouwen als elkaar uitsluitende strategieën, waarbij je moet kiezen tussen het een of het ander. In die zin benadert Ahmad politiek geweld anders dan sommige linkse mensen die de afgelopen tijd het geweld van Hamas op puur moralistische gronden veroordeeld hebben.

De Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) kan niet anders dan mislukken als bevrijdingsbeweging. Dat was in december 1969 de grimmige boodschap van Eqbal Ahmad aan een verbijsterd publiek van driehonderd Arabisch-Amerikaanse activisten, die bijeen waren op de jaarlijkse vergadering van de Vereniging van Arabisch-Amerikaanse Afgestudeerden (Association of Arab-American University Graduates, AAUG) in Detroit, de eerste belangrijke bijeenkomst in de Verenigde Staten over de Palestijnse vrijheidsbeweging. Twee jaar eerder had het Israëlische leger Gaza, het Sinaï schiereiland, de Golanhoogte en de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem, bezet en daarbij de Egyptische, Jordaanse en Syrische legers overmeesterd. Arabieren in de VS verkeerden destijds in een staat van angst en isolement, omdat ze merkten hoe de Amerikanen opgewekt Israël steunden, en zij zelf het bijbehorende anti-Arabische racisme over zich heen kregen – inclusief gewelddadige aanvallen. De AAUG werd op dat moment van wanhoop opgericht; haar doel was het versterken van een Arabisch-Amerikaanse beweging die de Palestijnse zaak zou kunnen bevorderen bij het Amerikaanse publiek.

Twee jaar later, tegen de tijd van de vergadering in 1969, had wanhoop plaatsgemaakt voor optimisme. Een nieuw pad voor de Palestijnse beweging leek zich af te tekenen. De militaire nederlaag van de Arabische staten in 1967 had ironisch genoeg de weg vrijgemaakt voor de opkomst van Palestijnse guerrillagroepen zoals Fatah. De Palestine Liberation Organization (PLO), die tot dan toe een aanhangsel van de Egyptische buitenlandse politiek was geweest, kwam onder de invloed van deze groepen; Yasser Arafat van Fatah werd haar leider. De nieuwe hoop was dat een guerrillaoorlog Palestina zou kunnen bevrijden, zoals het Algerijnse Front de Libération Nationale (FLN, Nationale Bevrijdingsfront) dat land had verlost van het Franse kolonialisme, en zoals de Vietnamezen de Fransen hadden verdreven en daarna zelfs de Amerikaanse oorlogsmachine hadden weten te verslaan. Net als de meeste Arabieren hadden de afgevaardigden op de AAUG-bijeenkomst in 1969 zich deze visie eigen gemaakt. Hun hooggespannen verwachtingen waren ontstaan in 1968, toen PLO-strijders in het Jordaanse stadje Karameh een zwaarbewapende troepenmacht van 15.000 Israëlische troepen wisten tegen te houden. “De Palestijn is niet langer vluchteling nummer zo en zo”, verklaarde Arafat na de slag, “maar hoort tot een bevolking die de touwtjes van zijn eigen lot zelf in handen heeft en zijn eigen toekomst kan bepalen”.

Eqbal Ahmad was een andere mening toegedaan. Hij stelde dat het onwaarschijnlijk was dat alleen een militaire confrontatie met Israël de Palestijnen gerechtigheid zou kunnen brengen. Revolutionair geweld was soms noodzakelijk, maar de meeste nationale bevrijdingsbewegingen, zo gaf hij aan, zagen gewapende strijd niet als hun enige strategische middel, maar eerder als een manier om hun zaak vooruit te helpen, als onderdeel van een bredere confrontatie met de koloniale overheersers. Het accent, zei Ahmad, zou moeten liggen op het politieke aspect van de strijd: het fundamentele onrecht van Israël volledig tonen aan de Israëlische bevolking en de wereld. Hij pleitte ervoor dat de Palestijnen “de vijand politiek, administratief en diplomatiek in de val zouden lokken, niet alleen militair (…) Elke revolutionaire strijd is erop gericht om de zittende macht moreel te isoleren – niet alleen in de ogen van zijn eigen bevolking, maar ook in de ogen van de achterban van de huidige heersers en de wereld in het algemeen.” Zoals hij later schreef, schokte de AAUG-toespraak “het publiek met zijn bittere waarschuwingen dat Fatah en andere gewapende Palestijnse partijen weliswaar radicaal waren, maar toch op de verkeerde weg zaten”. De Palestijnse geleerde en activist Ibrahim Abu-Lughod, een van de organisatoren van het evenement, herinnerde zich dat het een “prachtig verzorgde” toespraak was, die Ahmad tot de belangrijkste publieke verdediger van de Palestijnse zaak in de VS maakte, vooral onder de jongere generatie.

Gewapende strijd

Onder de toehoorders die dag bevond zich Fayez Sayegh, een Arabische diplomaat en intellectueel, oprichter van het Palestine Research Center in Beiroet en degene die de Amerikaanse media belden in de zeldzame gevallen dat ze het nodig vonden om een pro-Palestijnse stem te laten horen in de zee van pro-Israëlische commentaren. Hij reageerde op Ahmads toespraak door een militaire strategie te verdedigen. “Karameh”, zei hij, “heeft ons imago veranderd van de vluchtende Arabier in de vechtende Arabier. Er is geen andere weg.” Er waren twee wegen om de Palestijnse zaak te behartigen, geloofde hij: de militaire en de diplomatieke. Palestijnse militaire successen zouden uiteindelijk een regeling afdwingen waarover onderhandeld moest worden met de diplomaten van de grote mogendheden; het winnen van bredere publieke steun voor de Palestijnen was nauwelijks van belang.

De Palestijnse leiders stonden in de daaropvolgende decennia op het standpunt van Sayegh. Later, in de jaren negentig, toen Fatah een verradersrol ging spelen als bestuurder van de bezette gebieden namens Israël, nam Hamas de strategie van gewapende strijd over die de PLO had opgegeven. De Palestijnse verzetsbeweging maakte echter ook steeds meer gebruik van de middelen die Ahmad al lang geleden had aanbevolen. In 2005 werd de boycot-, desinvesterings- en sanctiecampagne (BDS) gelanceerd, met als doel om Israël in een moreel isolement te brengen. Meer recentelijk was er het volksverzet van de Mars van de Terugkeer. Niets van dit alles is voldoende geweest om het meedogenloze koloniale geweld van Israël te voorkomen. Israël schrikt niet terug voor een hightech-massamoord op belegerde mensen, vernietigt doelbewust elk onderdeel van hun infrastructuur en drijft hen met geweld samen in kleine gebieden waar het hen doelbewust bombardeert, terwijl ze zijn afgesneden van voedsel, water, elektriciteit en medische hulp. De VS bieden schaamteloos militaire, financiële en diplomatieke steun, met een snufje zogenaamde bezorgdheid. Toch wordt het duidelijk dat Israël de ideologische strijd in het westen aan het verliezen is als gevolg van de politieke acties van de Palestijnen. Dat helpt bij de bevrijding van Palestina, zoals Ahmad al voorspeld had.

Op de vlucht voor politiek geweld

Eqbal Ahmad werd in 1933 of 1934 geboren in een familie van moslim-grootgrondbezitters in Bihar in Brits koloniaal India. Hij was drie of vier jaar oud toen hij op een nacht wakker werd en aanvallers zijn vader met kapmessen zag vermoorden. Het was een traumatische vroege les in de oorzaken van politiek geweld: andere landeigenaren hadden opdracht gegeven om zijn vader te vermoorden als straf voor het verraden van zijn klasse door zich in te zetten voor de kleine boeren. Een tiental jaren later werd Ahmad gedwongen om zijn voorouderlijk huis te verlaten, als gevolg van de Britse verdeling van India en Pakistan, grofweg langs lijnen van godsdienst. Hij maakte de lange tocht naar Pakistan te voet en was getuige van de gruwelen van het geweld tussen hindoes, sikhs en moslims en moest een geweer gebruiken om aanvallers af te weren. Hij vestigde zich uiteindelijk in de grote Pakistaanse stad Lahore en stopte met zijn studie om vier maanden als vrijwilliger te vechten voor de Communistische Partij in Kasjmir. Hij voltooide vervolgens zijn studies economie en geschiedenis aan het Foreman Christian College in Lahore.

In 1957, toen hij halverwege de twintig was en al drie verschillende vormen van politiek geweld had meegemaakt, vertrok Ahmad met een beurs naar de VS en het jaar daarop ging hij politieke wetenschappen studeren aan de Princeton universiteit. Vijf jaar later verhuisde hij naar Tunesië om de vakbeweging in dat land te bestuderen, en raakte hij bevriend met leiders van de nationale bevrijdingsbeweging in het naburige Algerije. Zoals bijvoorbeeld met Frantz Fanon, de revolutionaire psychiater en schrijver uit Martinique, die toen aan het hoofd stond van het informatiekantoor in Tunis van het Algerijnse verzet, en die hoofdredacteur was van de ondergrondse krant El Moudjahid. In de laatste zes maanden van zijn korte leven werkte Fanon nauw samen met Ahmad.

Ahmad begon zijn academische carrière in de VS in de jaren zestig en was een van de weinige professoren die openlijk bezwaar maakte tegen de Amerikaanse oorlog in Vietnam. Het was nog minder gebruikelijk om de Israëlische bezetting van Palestina te bekritiseren, en hij sloot zich aan bij het handjevol activisten, waaronder Fayez Sayegh en Ibrahim Abu-Lughod, dat bereid was om dit publiekelijk te doen. Zijn vooruitzichten op een baan liepen daardoor terug. Toen de beweging tegen de oorlog in Vietnam toenam, maakte Ahmad deel uit van een groep die de anti-oorlog jezuïet Daniel Berrigan hielp te verbergen, die op de FBI-lijst van meest gezochte verdachten stond, nadat hij beschuldigd was van het vernietigen van oproepkaarten voor militaire dienst. In 1971 verzon de FBI een aanklacht tegen Ahmad en zes andere vredesactivisten, allemaal priesters of nonnen, waarin ze hen beschuldigden van een complot om de nationale veiligheidsadviseur Henry Kissinger te ontvoeren en overheidsgebouwen op te blazen. De jury liet zich niet overtuigen en de zogenaamde Harrisburg Seven werden vrijgesproken van de belangrijkste aanklachten.

Door het geruchtmakende proces werd Ahmad een nationale bekendheid in de VS en tot zijn pensionering bij het Hampshire College in 1997 was hij een van de commentatoren bij uitstek op het gebied van imperialisme, nationalisme, dictatuur en opstanden in het Midden-Oosten en Zuid-Azië. Van 1973 tot 1975 was hij de eerste directeur van het Transnational Institute in Amsterdam. Ahmad overleed in 1999 in Pakistan. Zijn invloed leeft voort, zowel door het vertellen van verhalen tijdens zijn beroemde late salons als door zijn artikelen en interviews.

Israël: een kolonistenstaat

Hoewel Eqbal Ahmad en Fayez Sayegh van mening verschilden over verzetsstrategieën, zagen ze beiden het zionisme als een vorm van kolonialisme. In zijn geschiedenisboek “Zionist Colonialism in Palestine” van 1965 stelde Sayegh dat het zionisme eerst een kolonistengemeenschap en vervolgens een kolonistenstaat in Palestina wilde vestigen, in navolging van het kolonialisme van Europese naties in vroegere eeuwen. Als allerlei Europese landen hun wereldrijken succesvol in grote delen van Azië en Afrika hadden opgebouwd, dan had de “Joodse natie” – zo werd beweerd – het recht en de mogelijkheid om hetzelfde te doen. Er is geen tekort aan uitspraken van zionistische leiders die deze visie bevestigen. De architect van het moderne zionisme, Theodor Herzl, schreef in 1896 dat een Joodse staat in Palestina “een deel van de wal van Europa tegen Azië zou zijn, een voorpost van beschaving tegen barbaarsheid”. Dezelfde koloniale houding vinden we terug bij Chaim Weizmann, die later de eerste president van Israël zou worden. Voor de Speciale Commissie voor Palestina van de Verenigde Naties verklaarde hij in 1947:

“Andere volkeren hebben grote landen gekoloniseerd, rijke landen. Toen ze daar binnenkwamen, vonden ze achterlijke bevolkingen. En ze deden voor de achtergebleven mensen wat ze deden. Ik ben geen historicus en ik vel geen oordeel over de kolonisatie-activiteiten van de verschillende grote naties die onderontwikkelde gebieden hebben gekoloniseerd. Maar ik zou willen zeggen dat, vergeleken met het resultaat van de koloniserende activiteiten van andere volkeren, onze invloed op de Arabieren niet veel slechtere resultaten heeft opgeleverd dan wat anderen in andere landen voor elkaar hebben gekregen.”

Ook nu nog leeft het thema “Israël als voorpost van de westerse beschaving” voort. Zo verklaarde bijvoorbeeld de Israëlische president Isaac Herzog in december 2023 dat de oorlog tegen Gaza “echt, echt, is om de westerse beschaving te redden, om de waarden van de westerse beschaving te redden” en dat, als Israël er niet was geweest, “Europa als volgende aan de beurt zou zijn”.

Hoewel Sayegh overeenkomsten zag tussen het zionisme en het negentiende-eeuwse Europese kolonialisme in Azië en Afrika, wees hij ook op belangrijke verschillen. Voor het zionisme was het van fundamenteel belang dat “kolonisatie het instrument van natievorming zou zijn, niet het bijproduct van een reeds bestaand nationalisme”. Omdat het zionisme een gebied ging koloniseren in een tijdperk van dekolonisatie, kreeg het te maken met het probleem dat de Palestijnen zelf al dachten aan het opbouwen van een eigen nationale staat. Daarom legt het zionisme “zo’n hartstochtelijke ijver” voor de “verdrijving van de inheemse’ bevolking” aan de dag. De zionistische kolonisten streven uiteindelijk niet naar de vestiging van een soort Zuid-Afrika in het Midden-Oosten, waar de Palestijnen de rol van raciaal gescheiden, super uitgebuite arbeiders opgedrongen krijgen, maar naar de volledige verwijdering van alle Palestijnen. Wanneer de kolonisten merken dat ze dit doel niet kunnen bereiken, zegt Sayegh, nemen ze vervolgens genoegen met een “apartheidsstaat” van rassenscheiding. Hoe dan ook, racisme is “de kern van het zionisme”. Meer dan vijftig jaar nadat Sayegh “Zionist Colonialism in Palestine” schreef, erkenden Human Rights Watch en Amnesty International dat Israël een apartheidssysteem heeft. Maar in hun verslagen ontbreekt een verklaring waarom het zionisme racistische uitsluiting voortbrengt. Door het niet te hebben over de kolonisten lijkt het apartheidsbeleid van Israël het resultaat van persoonlijke beslissingen van racistische politici in plaats van een veel fundamenteler probleem, namelijk de wens om alle Palestijnen te verdrijven.

In 1984 publiceerde het tijdschrift Race & Class Eqbal Ahmads grootste artikel over het zionisme: “’Pioneering’ in the nuclear age: an essay on Israel and the Palestinians” (“Pionieren in het nucleaire tijdperk: een tekst over Israël en de Palestijnen”). Als je het vandaag leest, voelt het zo hedendaags aan, omdat de gedachten achter het zionistische kolonialisme de afgelopen halve eeuw niet zijn veranderd. In navolging van Sayegh vond Ahmad dat er overeenkomsten waren met de Zuid-Afrikaanse apartheid, terwijl het zionisme tegelijkertijd ook anders was. Je kon dit volgens hem het beste vergelijken met het Europese kolonialisme in Amerika. In beide gevallen was er sprake van de verzinsels van het lege land, van drooggelegde moerassen en bloeiende woestijnen, van goddelijke uitverkiezing en beloofde landen, een waanzinnig najagen van een onbereikbaar doel en een neiging om geweld te gebruiken en steeds meer te willen veroveren. Ahmad merkte op dat kolonisten van dit type drie doelen nastreven: een zekere mate van onafhankelijkheid van de westerse staten waar ze uit voortkwamen; goede contacten met buurlanden; en een oplossing van het zogenaamde “inheemse probleem” door het uitroeien, verdrijven of opsluiten in reservaten van de inheemse bevolking.

Palestijnen verdrijven

De VS hadden deze doelen in de negentiende eeuw min of meer bereikt, hoewel het verzet van de inheemse bevolking nooit echt is opgehouden. Israël streefde ze nog steeds na in de jaren tachtig en doet dat nu nog steeds. Zijn streven om onafhankelijk te worden van zijn steun en toeverlaat, de VS, is ingewikkeld geweest. Aan de ene kant heeft Israël geprobeerd om de heersende elites in de VS niet voor de voeten te lopen, om te voorkomen dat die beperkingen zouden opleggen aan zijn kolonialisme. Aan de andere kant heeft het zijn financiële en militaire afhankelijkheid van de VS stap voor stap verminderd. De financiële hulp van de VS bedraagt nu een veel kleiner gedeelte van Israëls economie dan veertig jaar geleden. In 1981 bedroeg de Amerikaanse hulp bijna tien procent van zijn economie; in 2020 was de vier miljard dollar die de VS verstrekten ongeveer één procent. Israëls wapenindustrie zorgt er voor dat het niet volledig afhankelijk is van in de VS gemaakte wapens, maar het land heeft nog steeds militaire en diplomatieke bescherming van de VS nodig. Het vertrouwt op de VS om pogingen van andere krachten in de regio om de Palestijnen militair bij te staan te blokkeren, zoals blijkt uit de door de VS geleide bombardementen in 2024 op de Ansar Allah (Houthi) groep in Jemen. En ook om hun zetel in de VN-Veiligheidsraad te gebruiken om routinematig hun veto uit te spreken over resoluties die het Israëlisch geweld willen beperken. Goede contacten van Israël met zijn buurlanden zijn binnen handbereik geweest, omdat de VS hun gewicht in de schaal legden voor het sluiten van de Abraham Akkoorden, waarbij de Arabische landen Israël officieel erkenden als legale staat.

Het is het derde doel van het kolonialisme – het aanpakken van de inheemse bevolking – waar Israël de grootste moeite mee heeft. Door zijn geschiedenis heen heeft het verschillende methoden gebruikt om Palestijnen te verdrijven: hen uit hun huizen zetten via discriminerende wetten en regels; intimidatie en geweld om hen onder druk te zetten om te vertrekken; en etnische zuivering zogenaamd vanwege een oorlog, zoals gebeurde in 1948, 1956 en 1967, en nu opnieuw op de Westelijke Jordaanoever en in Gaza. De onmenselijke situatie in de Gazastrook – waar 2,3 miljoen Palestijnen, voornamelijk vluchtelingen, opgesloten zitten, en Israël hen belegert, opzettelijk uithongert, hen schoon water onthoudt, en regelmatig bombardeert – is zelf het gevolg van gedwongen verplaatsing uit andere delen van Palestina. Israëlische leiders geloven nu blijkbaar dat zelfs in dit smalle stukje land, een van de dichtstbevolkte plekken ter wereld, er mogelijkheden liggen voor kolonisten, als zij de inwoners van Gaza die de genocide oorlog overleefd hebben verder naar de zuidelijke helft kunnen persen, of misschien zelfs naar het Egyptische Sinaï-schiereiland kunnen jagen. Het huidige beleid ten aanzien van Gaza ligt in de handen van het meest extremistische leiderschap in de geschiedenis van Israël, maar het geweld vloeit niet voort uit de opvattingen van een bepaalde partij, maar uit de basisprincipes van het zionistische project. Het doel is altijd geweest om de Palestijnse natie in duizend scherven te hakken, om zo de bevolking op te sluiten en te concentreren in steeds kleinere stukjes van hun land, terwijl zwaarbewapende en goed toegeruste Joodse nederzettingen zich meedogenloos uitbreiden. Ondanks de aanhoudende Israëlische terreur leven er nog steeds meer dan zeven miljoen Palestijnen tussen de Jordaan en de Middellandse Zee, met nog eens zes miljoen in buurlanden, velen in vluchtelingenkampen en de meesten vastbesloten om terug te keren naar hun thuisland. Israël zal er waarschijnlijk niet in slagen om Hamas te ontmantelen, maar zelfs als dat wel zou lukken, zal de Palestijnse strijd voor nationale bevrijding doorgaan.

Israël is zelf opgericht door vluchtelingen. Maar in plaats van dit te zien als iets uitzonderlijks, wees Ahmad erop dat dit niet ongebruikelijk was in de geschiedenis van kolonistengemeenschappen. Het zionisme is vergelijkbaar met de Europese kolonisering van Noord-Amerika, merkte hij op, waar vervolgde religieuze minderheden uit Europa een toevluchtsoord vonden, en waarbij kolonisten het vaak met veel poeha over allerlei vrijheden hadden, ook wanneer zij tegelijkertijd de oorspronkelijke bewoners discrimineerden en probeerden uit te moorden. Israëlische leiders van Europese afkomst hebben Joden uit het Midden-Oosten binnengehaald, om daarmee de Palestijnen te verdringen, waarbij ze Israël vol trots aanprezen als toevluchtsoord, ook al kregen deze nieuwe burgers een ondergeschikte positie. Het zionisme is echter op één punt wel uitzonderlijk, omdat het pas in 1948 een koloniale staat vormde, veel later dan alle andere koloniale landen. Daardoor was het gedwongen om allerlei nieuwe koloniale methoden te ontwikkelen. Het unieke lot van de Palestijnen, schreef Ahmad, was dat ze te maken kregen met iets heel bijzonders: een kolonistenbeweging in de twintigste eeuw. Dat wil zeggen een oneindig veel beter georganiseerde, meer wanhopige, meer gedisciplineerde, complexere beweging dan de vroegere kolonisten waren geweest, maar ook één die tegelijkertijd in wezen zwakker was dan die van hun voorgangers. Dat vermogen om meedogenloos goed georganiseerd te zijn, bleek bijvoorbeeld uit de manier waarop Israël zichzelf ontwikkelde tot een van ’s werelds grootste wapenexporteurs. Verder schiep Israël sterke banden met de heersende klasse in de VS door wapens of anti-oproer-trainingen te geven aan door de VS gesteunde rechtse autoritaire regimes in Zuid-Afrika, Argentinië, Chili, Guatemala en Honduras, toen Amerika daartoe zelf niet in staat was vanwege binnenlandse of diplomatieke problemen. Het belang hiervan, schreef Ahmad, kan niet worden overschat.

Even belangrijk was de sluwe manier waarop Israël de invloed van de Palestijnse bevolking op zijn economie wist te beperken. Toen die steeds afhankelijker werd van Palestijnse arbeidskrachten, beseften de Israëlische leiders het gevaar dat dit op de langere termijn inhield. Ze zagen hoe kwetsbaar een grote zwarte beroepsbevolking Zuid-Afrika rond de jaren tachtig gemaakt had, omdat de anti-apartheidsbeweging arbeidersstakingen kon gebruiken om het systeem te verzwakken. Israël vermeed een vergelijkbare situatie door voortdurend op zoek te gaan naar nieuwe groepen Joodse arbeidskrachten (zoals uit de voormalige Sovjet-Unie), zich te concentreren op industrieën met dure machines en weinig werkers (zoals bij de productie van hightech bewakingsapparatuur en wapens) en tijdelijke arbeidsmigranten uit Azië aan te trekken.

Deel 2 verschijnt binnenkort.

Arun Kundnani

Het originele artikel “Out-Organise the Enemy! – Eqbal Ahmad and the liberation of Palestine” verscheen in mei 2024 op de website van het Trans National Institute (TNI). Vertaling en bewerking: Jan Paul Smit.