Verzet en onderdrukking van arbeiders in China

In de jaren negentig werd de Volksrepubliek China de “fabriek van de wereld” voor consumptiegoederen. De enorme aanvoer van arbeidsmigranten van het platteland zorgde voor een ongekende opbloei van de industrie en de bouw. Arbeidsonrust als reactie op de barre werkomstandigheden begon met enkele stakingen in fabrieken en op bouwterreinen en met kleine stakingsgolven in provincies aan de oostkust, vooral in Guangdong. Deze onrust kende ook minder opvallende vormen van dagelijks verzet op de werkplek, zoals sabotage en expres treuzelen, de zogenaamde “wapens van de zwakken”. Vanaf 2003 nam het aantal duidelijk zichtbare arbeidersprotesten toe. Tegen die tijd waren migranten namelijk gewend geraakt aan het werken in fabrieken, en hadden sommigen geleerd om stakingen en demonstraties te organiseren.
In de eerste helft van de jaren 2000 waren de meeste actie-eisen van arbeidsmigranten tamelijk voorzichtig: ze wilden bijvoorbeeld dat hun bedrijf zich hield aan de arbeidswetten of dat het achterstallig loon uitbetaalde. Ze maakten ook vaak gebruik van de wettelijke kanalen, zoals arbitragecommissies en arbeidsrechtbanken, om hun eisen ingewilligd te krijgen. Langzaam maar zeker nam de druk van onderaf op bedrijfsdirecties en lokale autoriteiten toe.
In de tweede helft van de jaren 2000 was de ervaring en het vertrouwen van arbeidsmigranten gegroeid en begonnen ze te vechten voor echte verbeteringen, die verder gingen dan het naleven van de officiële wetgeving. Nu eisten zij loonsverhogingen, meer respect van managers, betere werktijden en soms zelfs collectieve onderhandelingen of invloed op het bedrijfsbeleid via vaste vertegenwoordigers.
China-dossier
– Vijf veel gestelde vragen over China (2025). Introductie.
– Verzet en onderdrukking van arbeiders in China. (2025)
– Arbeidsmigranten in Hongkong organiseren zich, deel 1 en deel 2. (2025)
– China en de wereld – een inleiding voor activisten. (2023) Hoofdstuk 1. Leven in China, 2. Het politieke systeem van China, 3. Het economische systeem van China, 4. Sociale bewegingen in China, 5. Economische en militaire opkomst, 6. China en de planeet en een reactie erop.
– Aantekeningen voor een kritiek op het maoïsme (2021). Deel 1 en deel 2.
– China (2012-2015): protesteren met opvallend succes, economische stagnatie, dissidentie en sociale strijd, Media, mensenrechten en de manipulaties van de macht.
– Stakingsgolf van 2010 (2011): achtergrond, twee presentaties en verslagen daarvan.
– Leven en strijd van Chinese arbeidsters (2009): boekrecensie, twee infobijeenkomsten en de vertaalde brochure “Onlusten in China”.
– Boekrecensie “Wilde Zwanen” (1993).
Grotere protesten vonden meestal plaats in de lichte industrie, de bouw en het transport – waar je bedrijven hebt met veel arbeiders, die tamelijk gemakkelijk het werk stop kunnen zetten. Ook hadden sinds het midden van de jaren 2000 het tekort aan arbeidskrachten en een hoog personeelsverloop in dit soort bedrijven aan de oostkust de onderhandelingspositie van de migrantenarbeiders verbeterd. Zij organiseerden hun wilde stakingen beter, en stonden via telefoons en internet in contact met informele netwerken van arbeiders-activisten uit verschillende bedrijven. De meest spectaculaire stakingsgolf vond in 2010 plaats in de auto-industrie. Die begon bij een Hondafabriek in Guangdong en verspreidde zich vervolgens over andere bedrijven en naar verschillende provincies.
De aard van de protesten veranderde telkens door de voortdurende economische veranderingen. Zo groeide bijvoorbeeld de dienstensector flink, zodat er meer mensen die werkzaam waren in het transport, onderwijs, bankwezen en IT betrokken raakten bij arbeidsconflicten. Er vonden langzaam maar zeker ook meer protesten plaats in centraal en westelijk China door de verplaatsing van industrieën naar die delen van het land vanwege de hoge lonen aan de oostkust.
Tot 2015 bleef het aantal arbeidersprotesten stijgen, en begon toen geleidelijk aan te dalen door de vertraging van de economische groei. Migrantenarbeiders voerden nu vaker strijd tegen herstructureringen, bedrijfsverplaatsingen en ontslagen, en voor compensatie. Vanwege de vergrijzing – veel arbeiders waren toen in de veertig of vijftig – kwamen er meer protesten voor sociale verzekeringen, bijvoorbeeld voor pensioenen. De arbeiders waren vaak beter georganiseerd en meer bedreven in het gebruik van smartphones en sociale media. In sommige gevallen slaagden ze erin om acties in verschillende bedrijven, steden en provincies te coördineren.
Klassenstrijd zonder klassentaal
Alle strijden van migranten op de werkplek waren zelf georganiseerde, autonome acties. Stakingen zijn namelijk verboden in China, en de Communistische Partij staat oprichting van onafhankelijke vakbonden niet toe. In de jaren negentig en 2000 was de basis van zelforganisatie vaak de gemeenschappelijke plaats van herkomst. Het waren groepen arbeidsmigranten uit hetzelfde dorp of dezelfde regio. In de loop van de jaren 2000, toen steeds meer migranten zich al wat langer gevestigd hadden in de stedelijke gebieden, werd het gemeenschappelijke belang van te werken bij een bepaalde afdeling of bedrijf de basis van protesten.
In de jaren 2000 hadden migrantenwerkers geen duidelijke linkse taal om over hun toenemende strijd te praten. In de jaren tachtig hadden de Communistische Partij en de meeste wetenschappers het niet meer over klasse (jieji) en klassenstrijd (jieji douzheng), maar over sociale lagen (jieceng). Migrantenarbeiders noemden zich niet eens “arbeiders” (gongren), omdat die term voorbehouden was aan arbeiders in stedelijke overheidsbedrijven. Ze gebruikten andere woorden, zoals “werkmeisje/werkjongen” (dagongmei/dagongzai) of “boerenarbeider” (nongmingong), waarmee ze hun onzekere en tijdelijke status in de steden uitdrukten.
Over het geheel genomen is de strijd van arbeidsmigranten redelijk succesvol geweest. De arbeiders deden ervaring op in organiseren en protesteren, en de druk van onderaf leidde tot verbetering van hun status en hun leven. Dit ging echter niet van een leien dakje. De Communistische Partij en de staat reageerde tamelijk agressief op deze druk. Onder partijleider Jiang Zemin, in de jaren negentig en begin 2000, toen de Chinese economie grote veranderingen onderging, was de Communistische Partij vaak niet in staat om op een duidelijke en verstandige manier te reageren op sociale onrust en stuurde ze gewoon maar de politie er op af, wat de conflicten verergerde en soms zelfs rellen veroorzaakte. Onder partijleider Hu Jintao raakte vanaf het midden van de jaren 2000 tot het begin van de jaren tien – de ‘gouden eeuw’ van economische bloei en stijgende lonen – het doen van concessies in zwang om het verzet te beteugelen.
Reacties van de staat
Gedurende het grootste deel van de jaren 2000 hadden de staats- en privékapitalisten meestal geen groot probleem met stakingen: de lonen waren laag en de economie bloeide, dus er was telkens wel ruimte voor kleine concessies. Lokale of regionale autoriteiten stonden arbeidersprotesten toe, zolang ze beperkt bleven tot één bedrijf. Directies ontsloegen stakingsleiders echter meestal en de overheid onderdrukte pogingen om onafhankelijke arbeidersorganisaties op te richten zeer streng. Lokale overheden kwamen al dan niet agressief tussenbeide, wanneer de arbeidersstrijd de grenzen van het bedrijf overschreed, duidelijke politieke doelen had of wanneer de kwestie waar de strijd over ging niet snel kon worden opgelost. Ze stimuleerden dat arbeiders voor hun klachten en conflicten aan zouden kloppen bij officiële instellingen voor bemiddeling om gezamenlijk optreden van de arbeiders te voorkomen en klassenvorming tegen te gaan.
Tegen het einde van de jaren 2000 was de staatsmachine veel beter in staat om de politie in te zetten of politieke maatregelen te nemen. Ze beschikte langzaam maar zeker over meer en beter getrainde politie, nieuwe vormen van het houden van toezicht, meer online censuur, en extra regels voor ngo’s en andere steungroepen, in combinatie met nieuwe arbeidswetten, betere bemiddeling en een actievere officiële vakbeweging.
Sinds Xi Jinping in 2012 Hu Jintao opvolgde, zijn de autoriteiten deze methoden voor het oplossen en controleren van arbeidsconflicten blijven benutten. Maar tegelijkertijd begonnen ze ook harder op te treden tegen sociale onrust over de beperkte loonsverhogingen die het gevolg waren van de minder snel groeiende economie. Door het verplaatsen van fabrieken naar meer afgelegen Chinese provincies of naar landen in Zuidoost-Azië, en door de vergrijzing van arbeidsmigranten, ontstonden er meer conflicten over bijvoorbeeld ontslagen, vergoedingen en sociale verzekeringsuitkeringen. Daarmee waren grote sommen geld gemoeid, en dat in een tijd waarin de ruimte voor concessies voor bazen kleiner was geworden.
Voor arbeidsmigranten werd het in de jaren tien moeilijker om in verzet te komen, omdat de staat hard optrad tegen ondersteunende netwerken en rapporten over sociale onrust censureerde. De overheid ontsloeg arbeidersactivisten en hun aanhangers, zette hen op de zwarte lijst of arresteerde hen zelfs. De groeiende ongelijkheid en kapitalistische uitbuiting zorgde voor extra sociale spanningen. Maar de strijd van de nieuwe migrantenarbeidersklasse leidde niet tot de vorming van een georganiseerde arbeidersbeweging met afgevaardigden in vakbonden of de Communistische Partij. De arbeiders wisten jammer genoeg geen blijvende organisaties op te bouwen voor toekomstige strijd. Ze deden echter wel belangrijke ervaring op met het organiseren van arbeidersprotesten, en die gaven ze door ook.
Ngo’s voor arbeiders
Ngo’s werden belangrijker in China, naarmate de staat allerlei soorten hulp aan de bevolking beëindigde onder het motto “kleine overheid, grote samenleving” (“xiaozhengfu, dashehui”). De meeste ngo’s houden zich bezig met een of andere vorm van hulpverlening en zijn niet links of gericht op verzet. Maar een klein gedeelte heeft uitgesproken linkse ideeën en steunt sociale strijd van onderop. Toen linkse activisten uit China en Hongkong in het begin van de jaren negentig hoorden van de barre werkomstandigheden in de fabrieken in de provincie Guangdong en de eerste golven van strijd door migrantenarbeiders zagen, begonnen ze na te denken over solidariteit en ondersteuning van de werkers. Vanaf het midden van de jaren negentig richtten activistische stedelijke intellectuelen en voormalige migrantenarbeiders ngo’s voor arbeiders op. Sommige arbeidersorganisaties ontvingen financiële steun van ngo’s en stichtingen uit Hong Kong of Europa en Noord-Amerika. De meeste waren actief in de provincie Guangdong of in en rond de hoofdstad Beijing.
Arbeiders-ngo’s ondersteunden migranten die streden voor een uitkering na een arbeidsongeval of vanwege een bedrijfsziekte. Ze hielpen ook vrouwelijke arbeiders die juridisch advies en onderwijs nodig hadden in hun strijd tegen de zware arbeidsomstandigheden, of migranten die te maken hadden met discriminatie. Toen de strijd van arbeidsmigranten eind jaren 2000 en begin jaren tien omvangrijker en militanter werd, gingen sommige arbeiders-ngo’s zich richten op het organiseren van verzet door arbeidersactivisten te werven en arbeiders te trainen in vormen van gezamenlijke actie. In sommige gevallen hielpen zulke ngo’s om onopvallend kleine protesten die in verschillende bedrijven plaatsvonden te coördineren en te ondersteunen via publiciteitsacties en campagnes op internet, terwijl de vorming van grotere organisaties werd vermeden. Dit wordt wel “verkapte collectieve actie” of “mobiliseren zonder de massa” genoemd.
Politieke richtingen
Arbeiders-ngo’s werken vanuit verschillende politieke achtergronden. Het China Labour Bulletin, een organisatie gevestigd in Hong Kong met een netwerk van contacten in de rest van China, heeft sociaal-democratische ideeën en zet zich in voor onafhankelijke vakbonden en collectieve arbeidsovereenkomsten. Bij sommige initiatieven zijn trotskisten betrokken, die zich richten op onderwijs, het versterken van de zelfstandigheid van arbeiders en het organiseren van solidariteit binnen en buiten China.
Aan het eind van de jaren 2000 en het begin van de jaren tien kreeg het neo-maoïsme de meeste invloed op arbeidersactivisten. De oudere maoïstische generatie van de tijd van de Culturele Revolutie had toen net plaats gemaakt voor jongeren die zich onder invloed van een opleving van linkse discussies richtten op migrantenarbeidersstrijd. In die tijd waren namelijk net internetplatforms ontstaan, die de uitwisseling van linkse meningen stimuleerden – tenminste totdat de staatscensuur hen inhaalde.
Begin jaren tien ontstonden aan verschillende Chinese universiteiten groepen studentenactivisten die zich marxisten en/of maoïsten noemden. Vaak afkomstig uit stedelijke migrantengezinnen, vormden deze studenten marxistische studiegroepen. Ze lazen maoïstische boeken en artikelen en namen met hun pas verworven kennis het Chinese kapitalisme onder de loep. Sommigen begonnen ook de industriële zones in het zuiden te bezoeken en leerden daar veel over arbeidsomstandigheden en organisatiemethoden. Een aantal van hen ging ook in fabrieken werken, met de bedoeling om arbeiders te organiseren en stakingen te steunen. Het meest spectaculaire voorbeeld van deze aanpak vond plaats in de Jasic-lasmachinefabriek in Shenzhen, een grote stad in de provincie Guangdong. De maoïstische studenten kregen weinig steun van de arbeiders, maar toen de politie enkele werkers en activisten arresteerde, trokken tientallen studenten naar Shenzhen om te protesteren en demonstraties te organiseren. De politie verrichtte meer arrestaties en de veiligheidsdiensten begonnen vervolgens een campagne tegen maoïstische studiegroepen in het hele land. Deze golf van onderdrukking trof niet alleen degenen die betrokken waren bij de mislukte Jasic-staking zelf, maar ook andere activistische groepen en arbeiders-ngo’s. Dit alles leidde tot discussies onder verschillende linkse stromingen over de bruikbaarheid van een maoïstische aanpak om arbeiders van buitenaf te organiseren.
Het Chongqing Model
Aan het eind van de jaren 2000 en het begin van de jaren tien ontstond er een politieke breuk tussen verschillende stromingen binnen het neo-maoïsme. Sommige maoïsten verwelkomden de welzijnshervormingen van Hu Jintao’s “Harmonieuze Samenleving” en de belofte om de problemen van de boeren op te lossen door middel van het “Nieuwe Socialistische Plattelandsprogramma” uit het midden van de jaren 2000. Het zogenaamde “Chongqing Model” zorgde voor nog meer opwinding onder sommige linkse mensen. Bo Xilai, de leider van de Communistische Partij in Chongqing (grote stad in het zuidwesten van China), zette zich in voor sociale huisvesting en andere welzijnsmaatregelen, voerde een campagne tegen georganiseerde misdaad en versoepelde de migratieregels. Hij stimuleerde een opleving van oude maoïstische gebruiken en een soort nostalgische “rode” cultuur.
Maoïstische groepen en een deel van Nieuw Links steunden Bo en zijn Chongqing Model. De partijleiding besloot echter Xi Jinping aan te wijzen als de volgende partijleider. Bo werd uiteindelijk in 2012 gearresteerd en veroordeeld voor corruptie, wat meteen ook het einde betekende van het Chongqing Model. Het debat over deze nieuwe aanpak van Bo verdiepte de breuk tussen Maoïstisch Links (maozuo) en Maoïstisch Rechts (maoyou). Maoïstisch Links ziet de Communistische Partij als een rechtse kapitalistische macht. Het steunt strijd van onderop en pleit voor revolutionaire veranderingen. Binnen deze groep zijn sommigen voorstander van een democratischer model van socialisme, terwijl anderen voor autoritair beleid kiezen. Sommigen hebben een “internationalistische” kijk op klassenstrijd, terwijl anderen meer voelen voor een Chinees nationalisme. Maoïstisch Rechts blijft hameren op de negatieve gevolgen van de markthervormingen voor de arbeidersklasse in China. Het houdt vast aan de marxistisch-leninistisch-maoïstische ideologie, steunt het eenpartijstelsel en een sterke staat en probeert de partijleiding weer op het socialistische spoor te krijgen.
Meer onderdrukking
Sinds de opleving van de linkse oppositie tegen haar beleid in de jaren negentig heeft de Communistische Partij een mix van verschillende middelen ontwikkeld om die de kop in te drukken. Lokale autoriteiten controleren linkse personen en groepen nauwgezet, vooral wanneer zij sociale protesten steunen. Zij bedreigen arbeiders-ngo’s en dwingen deze om bepaalde wijken of steden te verlaten. Zij zetten linkse websites en uitgeverijen onder druk of sluiten ze. Sinds Xi Jinping in 2012 aan de macht kwam, onderdrukken de autoriteiten de oppositie nog meer. Naast activisten zijn journalisten en advocaten nu ook doelwit. Het is duidelijk dat de staat samenwerking van sociale demonstranten en linkse activisten koste wat kost wil voorkomen. Uiteindelijk is het de overheid dan wel gelukt de arbeiders-ngo’s en maoïstische studentengroepen het zwijgen op te leggen. Maar de vertraging van de economische groei, de wijdverspreide tegenstellingen binnen de partij en de bureaucratie en de toenemende ongelijkheid blijven veel spanningen oproepen. De Communistische Partij onder leiding van Xi Jinping reageert daarop met campagnes, zuiveringen, meer censuur en met ouderwetse linkse retoriek, om een geloofwaardiger indruk te maken op de bevolking. Het is de vraag hoe deze situatie zich verder zal ontwikkelen.
Het oorspronkelijke artikel “Chinese Workers Are Facing Escalating Repression” verscheen in april 2023 in Jacobin. Vertaling en bewerking: Jan Paul Smit.