Syrische revolutie in gevaar
De Syrische opstand verkeert in groot gevaar. Dat gevaar komt van minstens drie kanten. De eerste kant is en blijft de aanhoudende terreur vanuit het regime. De tweede kant komt vanuit delen van de oppositie, een deel dat bereid is zich te verbinden met staten in de regio en daarbuiten, en dat daarmee de deur openzet voor interventie van buitenaf. Het derde gevaar komt uit die mogendheden zelf waarvan sommigen daadwerkelijk op zo’n interventie aansturen. Daarmee dreigt een opstand met revolutionair potentieel gemanipuleerd te worden tot speelbal van machten voor wie het eigen belang centraal staat, en niet de vrijheid van de Syrische bevolking.
Het eerste gevaar is en blijft het meest acuut. Vrijwel dagelijks horen we van demonstraties in tal van Syrische steden. Vrijwel dagelijks horen we eveneens van Syrische veiligheidstroepen die gericht het vuur openen op mannen, vrouwen en kinderen. Het dodental staat intussen vlak onder de zesduizend, en loopt dagelijks op. De Plaatselijke Coördinatie Comités, een oppositienetwerk in Syrië, noemen de volgende aantallen: “6862 martelaren, waaronder 321 mannelijke kinderen, 74 vrouwelijke kinderen en 74 vrouwen.” Het is nauwelijks te geloven dat, bij dit intense staatsgeweld, demonstranten – nogmaals, mannen, vrouwen en kinderen – de straat op blijven komen, traangas, kogels en soms tankbeschietingen trotseren en blijven protesteren. Dat alleen is al een soort morele overwinning voor de revolutie: de moed, de volharding! Maar het bewind zit intussen nog steeds wel in het zadel.
Juist de afgelopen week heeft de revolutie extra kracht weten laten zien, zowel in aantallen demonstranten als in politieke visie. Sinds vorige week zijn er waarnemers van de Arabische Liga op de been in Syrische steden. Dit gebeurt in het kader van een ‘vredesplan’ waarin die liga het Syrische regime opriep het geweld te staken. De waarnemers moeten er op toe zien dat het regime zich een beetje inhoudt. Logischerwijze komen demonstranten – met het gevoel dat er nu tenminste wordt méégekeken – met extra elan en aantallen op de been. De Volkskrant kopte: “Enorm protest Syrië, ‘250.000 demonstranten, meerdere doden’” Bij lezing van het stuk bleek dat die kwart miljoen betogers werden gemeld uit één streek, de provincie Idlib in het noorden van het land. De oppositie meldt ook nog tienduizenden betogers, volgens één bron zelfs 60 duizend, in Houma, dichtbij Damascus. De aanwezigheid van buitenlandse waarnemers werkte als een aanmoediging, misschien ook vanuit het gevoel dat het bewind zich in aanwezigheid van zulke waarnemers een beetje in zou houden. De aantallen laten zien dat het de afgelopen maanden angst – eerder dan berusting of acceptatie van het bewind – is geweest die de demonstraties in omvang heeft doen afnemen, zodanig dat het soms leek dat het bewind de strijd met de volksopstand aan het winnen was. Ook ik kreeg in oktober tijdelijk dat gevoel. De honderdduizenden betogers van vorige week laat de kracht van de revolutie echter nadrukkelijk zien.
Die kracht blijkt ook uit andere gebeurtenissen. Vorige week werd bekend dat twee oppositiegroepen tot een akkoord zijn gekomen. Ze willen volledige afschaffing van het regime en een overgang naar een democratisch Syrië. Samenwerking tussen oppositiebewegingen maakt het voor het bewind lastiger om met gedeeltelijke concessies een deel van de oppositie te paaien, en is voor de verdere ontplooiing dus gunstig. Dit is zo, ongeacht de precieze politieke kleur van die oppositiegroeperingen, waarover we geen al te opgewekt beeld hoeven te hebben verder. Maar beter dat ze beiden tegenover het bewind staan, dan dat de één gesprekken houdt met Assad terwijl de ander die gesprekken weigert. Dat is dus positief, al zullen we zien dat de samenwerking alweer onder druk staat.
Een tweede positief geluid uit de oppositie betreft gewapende strijd. Die is gelukkig voor Syrische revolutionairen minder centraal en minder vanzelfsprekend dan voor hun Libische kameraden vorig jaar. Al enkele maanden vindt, naast de reeks aanhoudende demonstraties, wel een campagne plaats van gewapende netwerken die de strijd tegen Assads veiligheidsdiensten heeft aangebonden. Het betreft hier vaak gedeserteerde soldaten uit het Syrische leger. De meest prominente van deze netwerken noemt zich het Vrije Syrische Leger. Al eerder heeft die met redelijk effectieve aanslagen het bewind slagen toegebracht.
Maar de verschuiving van de opstand richting gewapende strijd is erg gevaarlijk, voor de opstand zelf. Het is logisch dat overlopende of muitende soldaten terugschieten tegen het bewind. Maar als het zwaartepunt van de strijd bij militaire operaties komt te liggen, dan komen brede lagen van de bevolking in de opstand buiten spel te staan: de strijd wordt dan een zaak van militaire experts, van betrekkelijk kleine ondergrondse netwerken, van een leger, met alles wat daarbij komt kijken aan opgelegde discipline en hiërarchie. In geval van succes trekt dan al gauw niet de bevolking, of door hen naar voren geschoven mensen, aan de touwtjes, maar de militaire leiding van zo’n verzetsleger.
Gezien het feit dat het bewind veruit de overhand heeft qua bewapening, belooft de militaire weg van de opstand ook bepaald geen sneller succes dan een overwegend ongewapende volksopstand. En om de scheve balans in bewapening recht te trekken, zal een gewapende strijd al snel gaan leunen op krachten die die scheefheid recht kunnen trekken: buitenlandse wapenleveranciers of zelfs rechtstreekse buitenlandse militaire interventie tegen het bewind. Maar die interventie zal de revolutie dan onderwerpen aan belangen van degenen die interveniëren. De missie van de Arabische Liga is feitelijk een stap richting zulke interventie. Met de waarnemers kan de oppositie nog enig voordeel doen. Maar ze zouden wel eens een voorbode kunnen worden voor meer, zeker nu het bewind gewoon doorgaat met moorden, waarnemers of niet.
Erg onheilspellend zijn intussen de geluiden die uit westerse hoofdsteden beginnen te komen. President Sarkozy riep de Syrische president Assad op tot aftreden, vanwege de “weerzinwekkende bloedbaden” die zijn bewind aanrichtte. Sarkozy deed zijn uitspraak in een toespraak voor Franse militairen. Als een Franse president in deze context op deze manier een staatshoofd de wacht aanzegt, kunnen we dat maar beter bloedserieus nemen, als een voorzet, als een hint dat Frankrijk bereid is dat aftreden gewapenderhand te ‘faciliteren’, om maar even in bestuursjargon te spreken. Nu de Arabische Liga met haar krachteloze plan weinig lijkt te bereiken, komt de weg naar krachtiger interventiebeleid open te liggen. We weten uit de Libische gebeurtenissen van vorig jaar hoe zoiets kan werken: een roep om ‘bescherming van de bevolking’, no-fly-zones, en uiteindelijk luchtaanvallen en speciale commandotroepen die opstandige eenheden aan een overwinning helpen, maar tegelijk manipuleren tot instrument van imperialistische belangen. Libië is er niet door bevrijd. Libië is er door overgedaan in handen van nieuw, pro-westers maar nog steeds autoritair, management.
Er is echter een zeer belangrijk verschil tussen Libië en Syrië. In Libië was een groot deel van de opstandelingen – en met name de leiding die al snel vooral bestond uit ex-functionarissen van Kadhafi’s bewind – voorstander van westerse interventie. De gewapende strijd als belangrijkste vorm waarin de opstand plaats vond, was in het Libische verzet nauwelijks omstreden. Zo kon de Libische revolutie al binnen een handvol weken veranderen in een burgeroorlog verbonden aan westers militair ingrijpen. In Syrië is tegen een soortgelijke dynamiek gelukkig een flinke weerstand. Zo was het Vrije Syrische Leger zo verstandig om tijdens de waarnemingsmissie van de Arabische Liga op te roepen om gewapende aanvallen op het Syrische bewind tijdelijk te staken. Dat kun je zien als slimme PR: je krijgt meer sympathie voor je strijd als de andere kant schiet, maar jijzelf niet.
Maar er zijn tekenen dat er diepere reserves bestaan aangaande gewapende strijd en leunen op westerse interventie. Dat blijkt bijvoorbeeld uit wrijving rond de eerdergenoemde samenwerking tussen twee Syrische oppositiebewegingen. Die staat alweer op losse schroeven volgens Aljazeera-berichtgeving. Aanleiding: meningsverschil over buitenlandse interventie. De Syrische Nationale Raad is daar wel voorstander van, en pleit ook al voor een door buitenlandse troepen beschermde “Veilige Zone” – het soort ideeën dat militaire interventie met humanitaire voorwendselen vaker typeert. Dat de Raad zelf oprecht is in haar verlangen om via interventie een eind aan het bloedvergieten te maken, hoeft niet te worden betwijfeld. Maar daarmee is het nog geen goed idee. De interventietroepen zullen de agenda volgen van degenen die ze sturen: de regeringen van mogendheden die hiermee hun eigen belangen zullen trachten te waarborgen. Die hebben te maken met macht en strategische belangen, niet met mensenrechten als doel op zich. Het Nationale Coördinatie Comité, andere oppositiekracht, is gelukkig geen voorstander van buitenlandse interventie.
De twee organen hebben een verschillende basis en achtergrond. De Nationale Raad bestaat vooral uit Syrische ballingen buiten het land zelf. Het Coördinatie Comité heeft vooral mensen in Syrië zelf. Anders gezegd: de roep om interventie klinkt vooral vanuit Syrische activisten van buiten Syrië zelf; de afwijzing ervan komt uit Syrische activisten die in het land zitten, met de neus op de strijd zelf. Hoe het conflict tussen de twee groepen precies verloopt, of ze het alsnog eens worden over samenwerking – hopelijk op basis van het non-interventie-idee – is nu minder belangrijk dan de vaststelling dat westerse interventie bepaald niet makkelijk verkocht kan worden als iets dat ‘de Syrische rebellen’ zouden willen.
Samenhangend daarmee is er ook over de gewapende strijd als prioriteit gelukkig scepsis onder sympathisanten van de revolutie. In een prachtig artikel op de waardevolle website Jadalyya.com laat een zekere Ziad Majed zien hoe ver de revolutie al is gekomen op basis van geweldloze actievormen, demonstraties en dergelijke. De angst is doorbroken; mensen hebben laten zien dat het bewind op weinig meer dan repressie en het veiligheidsapparaat kan leunen; mensen hebben een stuk publieke ruimte veroverd, waar ze kunnen spreken en schrijven en samenkomen; de deelname van het protest over steeds bredere lagen van de bevolking en steeds meer plaatsen in het land is bereikt; er is de grote deelname van vrouwen als kameraden en aanvoerders in het verzet, waarmee zowel het bewind als de traditionele patriarchale patronen in de maatschappij worden
uitgedaagd. Precies dit brede en open karakter van de revolutie zou gevaar lopen als gewapende strijd de kern zou worden. “Tegenover het bovenstaande en het vermogen van niet-gewelddadige actie om een gehele natie te mobiliseren zou een verschuiving naar gewapende strijd de brede participatie van de bevolking elimineren en de betrokkenheid beperken tot strijders en jonge mannen die wapens dragen.” Sneller zou het allemaal niet gaan, gezien de grote militaire machtsongelijkheid tussen regime en oppositie; en de rol van gewapende groepen zou na de val van het bewind het proces van democratisering kunnen bemoeilijken. Om deze en andere redenen dringt de schrijver erop aan vast te houden aan het voornamelijk niet-gewelddadige karakter van de revolutie.
Dat dit soort geluiden in de Syrische opstand klinken, geeft hoop. De omvorming van de Syrische revolutie tot een akelige burgeroorlog verbonden aan een nog akeliger militaire interventie, hetzij van Arabische Staten, hetzij van Frankrijk en andere Europese staten en/of de VS, hetzij van bijvoorbeeld Turkije, is gelukkig bepaald nog geen uitgemaakte zaak.
Veel actuele berichtgeving, met beeldmateriaal, over Syrië is te vinden via het vrijwel dagelijks verschijnende liveblog van Enduring America Worldview. Daar vond ik bijvoorbeeld de verwijzing naar het Safe Zone-voorstel van de Syrische Nationale Raad.
Peter Storm
Maker van het weblog Rooieravotr