Aantekeningen voor een kritiek op het maoïsme (deel 2)
De afgelopen jaren duiken in de actiebeweging met enige regelmaat clubjes en individuen op die zich verwant zeggen te voelen met het maoïsme. Sommigen hebben mogelijk geen weet van de misdadige geschiedenis van die stalinistische stroming, anderen menen die geschiedenis misschien recht te kunnen praten. Voor die eerste groep hebben we het artikel “Notes Towards a Critique of Maoism” (2012) van Loren Goldner vertaald, in twee delen. De anderen houden we verre van ons. Lezing van Goldners stuk zal duidelijk maken waarom we als radicaal-linkse van-onderop organisatie niets met maoïsme of maoïsten te maken willen hebben. (Deel 1 lees je hier.)
De Amerikaanse Goldner begint zijn artikel met deze noot voor de lezer: “Het volgende werd geschreven op verzoek van een kameraad van de westkust nadat hij in augustus 2012 de conferentie ‘Alles voor iedereen’ in Seattle had bijgewoond, waar veel leden van de ‘zachte maoïstische’ stroming Kasama aanwezig waren. Het is een kale geschiedenis van het maoïsme die niet het volledige ‘links-communistische’ standpunt weergeeft, en bijvoorbeeld de scherpe debatten over mogelijke allianties met de ‘nationalistische bourgeoisie’ in de koloniale en semi-koloniale wereld op de eerste drie congressen van de Communistische Internationale weglaat. Het is in de eerste plaats geschreven om een kritisch-historische achtergrond van het maoïsme te geven aan een jonge generatie militanten die het misschien net ontdekt hebben.”
Deel 2
Shanghai Commune
In een dergelijke situatie, waarin de revisionistische heerschappij vervangen moest worden door “volksmacht”, liepen de zaken uit de hand met sommige stromingen die Mao’s slogan “Het is goed om in opstand te komen” een beetje te ver doorvoerden, en de hele aard van de CCP-heerschappij sinds 1949 in twijfel begonnen te trekken. In deze gevallen, zoals in de “Shanghai Commune” van begin 1967, moest het Volksbevrijdingsleger (PLA) optreden tegen een onafhankelijke formatie die geradicaliseerde arbeiders omvatte. De PLA was in feite een van de belangrijkste “winnaars” van de Culturele Revolutie, vanwege haar rol in het uitroeien van stromingen die een derde kracht vormden tegen zowel de “kapitalistische wegbereiders” als de maoïsten.
(Gedurende dit alles kwam Kang Sheng, de beul van Yan’an, opnieuw aan de macht en hielp Mao’s factionele tegenstanders te belasteren, te verdrijven en soms te executeren, zoals hij de eerste keer ook had gedaan.)
Misschien wel het interessantste geval van dingen die “te ver gingen”, samen met de korte Commune van Shanghai, voordat het leger binnen marcheerde, was de Shengwulian-stroming in Mao’s eigen provincie Hunan. Daar produceerden arbeiders en studenten die het hele proces hadden doorlopen een reeks documenten die in heel China beroemd werden en waarin werd geanalyseerd dat het land onder controle stond van een “nieuwe bureaucratische heersende klasse”. Hoewel de militanten van Shengwulian hun standpunt verhulden met buigingen naar het “gedachtengoed van Mao Zedong” en het “marxisme-leninisme”, werden hun teksten in heel China gelezen, tot op de hoogste niveaus van de partij zelf, waar ze duidelijk werden herkend voor wat ze waren: een fundamentele uitdaging aan beide facties die aan de macht waren. Zij werden genadeloos verpletterd.(12)
Andere interessante kritieken uit de jaren van de Culturele Revolutie waren die van Yu Luoke, destijds een leerling-arbeider, en later, het manifest van Wei Jingsheng, een 28-jarige elektricien van de dierentuin van Peking op de “Muur van de Democratie” in Peking in 1978.(13) Yu’s tekst werd, net als die van Shengwulian, in heel China verspreid en gelezen. Het was een kritiek op de “bloedlijn”-definitie van de Culturele Revolutie van “klasse” waarbij familie-achtergrond en politieke betrouwbaarheid centraal stonden, in plaats van iemands relatie tot de productiemiddelen. Yu werd voor de problemen die hij veroorzaakte in 1970 geëxecuteerd. De “Muur van de Democratie”, die de terugkeer van Deng Xiaoping naar de macht had moeten begeleiden, liep ook uit de hand en werd in 1979 onderdrukt.
Toenadering tot de Verenigde Staten
Mao’s factie kwam in 1969 opnieuw als overwinnaar uit de strijd. Tot die factie behoorden zijn vrouw, Jiang Qing, en drie anderen die kort na Mao’s dood in 1976 (15) afgezet en gearresteerd zouden worden als de “Bende van Vier”.(14) Deze overwinning, zo wordt vaak over het hoofd gezien, viel samen met het begin van Mao’s stille toenadering tot de Verenigde Staten als tegenwicht tegen de Sovjet-Unie. In 1969 vonden er actieve maar plaatselijke gevechten plaats tussen Chinese en Sovjet-troepen langs hun wederzijdse grens, en als gevolg daarvan verbood Mao alle doorvoer van materiële Sovjet-steun aan Noord-Vietnam en de Viet Cong, een verbod dat van kracht bleef tot het einde van de Vietnam-oorlog in 1975. Begin 1972 ontving Mao de Amerikaanse president Nixon in Peking, terwijl de VS het bommen op Noord-Vietnam lieten regenen.
Deze wending was niet het eerste voorbeeld van een conservatieve buitenlandse politiek ten koste van bewegingen en landen buiten China. Reeds in 1965 had het Chinese regime, op basis van zijn prestige als centrum van “marxistisch-leninistisch” verzet tegen het Sovjet-“revisionisme” na de breuk tussen China en Rusland, de machtige Indonesische Communistische Partij (PKI) aangemoedigd tot een nauwe alliantie met de populistisch-nationalistische leider van Indonesië, Soekarno. Het was een exacte herhaling van de alliantie van de CCP met Chiang Kai-shek in 1927, en het eindigde op dezelfde manier, in een bloedbad waarbij zeshonderdduizend PKI-leden en sympathisanten in de herfst van 1965 werden gedood in een militaire staatsgreep, gepland met de hulp van VS-adviseurs en academici. Peking zei niets over het bloedbad tot 1967 (toen het zich erover beklaagde dat de Chinese ambassade in Jakarta tijdens de gebeurtenissen met stenen was bekogeld). In 1971 juichte China ook openlijk de bloedige onderdrukking toe van de trotskistische studentenbeweging in Ceylan (nu Sri Lanka). In hetzelfde jaar steunde het (samen met de Verenigde Staten en tegen Sovjet-bondgenoot India) de Pakistaanse dictator Yahya Khan, die toezag op de massale onderdrukking in Bangladesh toen dat land (dat vroeger deel uitmaakte van Pakistan) de onafhankelijkheid uitriep.
In 1971 vond een andere bizarre wending in het binnenlands beleid plaats, die Mao’s fascinatie voor oude dynastieke hofintriges weerspiegelde. Tot op dat moment was Lin Biao openlijk aangewezen als Mao’s opvolger. De maoïstische pers in het buitenland en de Franse intelligentsia, die in die tijd uitgesproken pro-maoïstisch was, verkondigden dezelfde lijn. Plotseling verdween Lin Biao uit het zicht van het publiek, en eind 1971 werd bekend dat ook hij, die jarenlang Mao’s naaste vertrouweling zou zijn geweest, al die tijd een kapitalistische oplichter en een geheime KMT-agent was geweest. Volgens het officiële verhaal had Lin een militair vliegtuig gevorderd en was hij naar de Sovjet-grens gevlucht; het vliegtuig was neergestort in Mongolië, waarbij hij en iedereen aan boord om het leven waren gekomen.(16) Maandenlang hebben westerse maoïsten dit verhaal, gepubliceerd in de wereldpers, als een puur burgerlijk verzinsel aan de kaak gesteld, met inbegrip van wat Simon Leys karakteriseerde als het “belangrijkste pro-maoïstische dagblad in het westen”, het zeer deftige Le Monde (Parijs), waarvan de correspondent in Peking maoïstisch toegewijd was. Toen vervolgens de Chinese regering zelf het verhaal bevestigde, keerden de westerse maoïsten als een blad van een boom om en jankten met de wolven tegen Lin Biao. Simon Leys merkte op dat deze fervente gelovigen het oude Chinese gezegde “Sla geen hond nadat hij in het water is gevallen” hadden veranderd in “Sla geen hond totdat hij in het water is gevallen”.
Het buitenlandse beleid
Dit was slechts het begin van de bizarre wending van de maoïstische wereldstrategie en het Chinese buitenlandse beleid. De “grootste vijand” en het “grootste gevaar” was niet langer het wereldimperialisme met de VS als middelpunt, maar het “sociaal imperialisme” van de Sovjet-Unie. Toen de door de VS gesteunde Augusto Pinochet in 1973 de Chileense regering van Salvador Allende omverwierp, erkende China Pinochet onmiddellijk en juichte de staatsgreep toe. Toen troepen van het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime in 1975 Angola binnenvielen na de Angolese onafhankelijkheid onder de pro-Sovjet MPLA, steunde China Zuid-Afrika. Tijdens de Portugese Revolutie van 1974-1975 reikten de maoïstische krachten daar de hand aan uiterst rechts. Maoïstische stromingen in heel West-Europa riepen op tot versterking van de NAVO tegen de Sovjet-dreiging. China steunde de Filippijnse dictator Fernando Marcos in zijn poging om de maoïstische guerrillabewegingen in dat land te verpletteren.
Het maoïsme had een serieuze invloed op de nieuw-linkse krachten in het westen aan het eind van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig. Het ontrafelen van de factieverschillen tussen deze groepen zou ons te ver voeren, en de meeste van hen waren tegen de jaren tachtig verdwenen. Maar “maoïsme”, zoals op verschillende manieren geïnterpreteerd, was belangrijk in Duitsland, Italië, Frankrijk en de Verenigde Staten. Sommige groepen, zoals de ultra-stalinistische Progressive Labor Party in de VS, zagen het teken aan de wand al in 1969 en braken met China in dat jaar. De meeste van deze groepen werden gekenmerkt door stalinistisch geweld tegen tegenstanders, en soms onderling.(17) Hun invloed was even diffuus als verderfelijk; rond 1975 waren er honderden “marxistisch-leninistische” studiegroepen in de VS, en honderden kaderleden waren de fabrieken binnengegaan om de arbeidersklasse te organiseren. Tegen het midden van de jaren zeventig waren drie maoïstische groepen dominant geworden in de linkse beweging in de VS: de Revolutionaire Unie (RU) onder Bob Avakian (later omgedoopt tot de RCP); de October Liga (OL), onder Mike Klonsky, en de Communistische Labour Partij (CLP). Daarnaast was er een bredere, meer verspreide invloed van het maoïsme in kringen van Nieuw Links en in de zwarte bevrijdingsbeweging. Om sommige van de verschillen tussen de diverse maoïstische groepen echt te begrijpen, moet men hun verhouding tot de oude “revisionistische” Communistische Partij van de Verenigde Staten kennen. De meer gematigde groepen, zoals de October League, verwezen terug naar Earl Browder’s leiderschap tijdens de Popular Front-jaren. Meer hard-line groepen, zoals de CLP, keken naar de meer openlijk stalinistische William Z. Foster. Deze en andere kleinere groepen voerden ideologische strijd over de juiste houding ten opzichte van het Albanië van Enver Hoxha, dat voor sommigen (na China’s pro-VS wending) het enige echt “marxistisch-leninistische” land in de wereld bleef. Een kleine groep verkondigde de “Drie Drieën”: Derde Internationale/Derde Periode/Derde Wereld”.
In Duitsland maakte het nieuw-linkse maoïsme na 1968 een opmars, een proces dat het voorzichtig de “positieve overwinning van de anti-autoritaire beweging” van dat jaar noemde. Een belangrijke stroming was de KPD (Kommunistische Partei Deutschlands), die streed tegen de veel grotere DKP (Deutsche Kommunistische Partei, de pro-Sovjet partij, die zelf nog nauwelijks 1 procent van de stemmen in de Duitse verkiezingen haalde). Uit de KPD kwamen een groot aantal kleinere “K-Gruppen” voort, met poëtische namen als KPD-ML Rote Heimat (Rood Vaderland, met een duidelijke populistische ondertoon van “bodem”). Alleen de DKP had enige invloed in de arbeidersklasse, met haar infiltratie in de vakbonden; in 1972 vaardigde de sociaal-democratische regering van Willy Brandt echter haar “radicaal decreet” uit en trad hard op tegen zowel de DKP als de K-Gruppen. De Italiaanse Communistische Partij (PCI), met 25 procent van de stemmen in de verkiezingen van 1976, en hard op weg om een “historisch compromis” met de Christen-Democraten te sluiten, leunde achterover terwijl de Italiaanse regering heel radicaal-links, inclusief maoïsten, als “terroristen” criminaliseerde; zij hielp de regering actief bij de onderdrukking van radicaal-links nadat de Rode Brigades de rechtse politicus Aldo Moro in het voorjaar van 1978 hadden ontvoerd en geëxecuteerd, toen hij op weg was om het “historisch compromis” te ondertekenen dat de PCI in staat zou hebben gesteld om samen met de Christen-Democraten een grote coalitie te vormen.
In Frankrijk heeft het maoïsme nooit zoveel invloed gehad als de veel grotere belangrijkste trotskistische partijen (Lutte Ouvriere, de Ligue Communiste Revolutionaire en de Organisation Communiste Internationaliste, die alle vandaag de dag nog bestaan, in de laatste twee gevallen onder een andere naam). De meeste maoïstische “marxistisch-leninistische” groepen waren in diskrediet geraakt door hun manipulatieve rol tijdens de algemene staking van mei-juni 1968, zoals één die naar de barricaden marcheerde in de nacht van de hevigste straatgevechten (waarbij duizenden mensen tegenover duizenden agenten stonden), aankondigde dat de hele zaak een provocatie van de regering was en iedereen opriep om naar huis te gaan, wat ze vervolgens zelf ook deden. Maar in het voorjaar van 1970 ronselde een kleine ultra-stalinistische en ultra-militante maoïstische groep, de Gauche Proletarienne (Proletarisch Links), tijdelijk Jean-Paul Sartre voor haar verdediging toen de regering de groep verbood na enkele spectaculaire militante interventies in het hele land. Sartre, die in de voorgaande twintig jaar achtereenvolgens pro-Sovjet, pro-Cuba en vervolgens pro-China was geweest, redde de GP van de ondergang, maar de groep stortte kort daarna in door haar eigen ideologische razernij. (De GP bracht na 1977 met name twee bijzonder stompzinnige neo-liberale ideologen voort, Bernard-Henry Levi en Andre Glucksmann, evenals Serge July, hoofdredacteur van het nu zeer respectabele dagblad Liberation, dat begon als de krant van de GP.)(18) (Voormalige Franse maoïsten doken op de vreemdste plaatsen op, zoals Roland Castro, een keiharde maoïst in 1968 die een intieme vriend werd van de socialistische president Francois Mitterand, en die benoemd werd in een vooraanstaande technocratische functie.)
Men moet een zekere uitzondering maken voor de zogenaamde “Mao-spontex”, die bestond uit een basis van boze jonge arbeiders, die het maoïsme van de “Culturele Revolutie” als een “libertaire” doctrine ervoeren, en die na 1968 een paar jaar lang militante acties in Frankrijk lanceerden.
Het maoïsme in Groot-Brittannië had nauwelijks invloed, terwijl zowel de trotskistische Socialist Labor League (SLL) als de IS (later SWP) op hun hoogtepunt in de jaren zeventig duizenden leden hadden en een serieuze aanwezigheid in de arbeidersklasse.
In Japan tenslotte, het meest geavanceerde kapitalistische land in Azië, had het maoïsme (net als in Groot-Brittannië en in Frankrijk) geen schijn van kans tegen de grote, verfijnde nieuw-linkse groepen in de militante Zengakuren, die niet alleen geen tijd hadden voor het maoïsme maar zelfs niet voor het trotskisme, en die zowel de Sovjet-Unie als China als “staatskapitalistisch” bestempelden. (Alleen het kleine ondergrondse, pro-Noord-Koreaanse “Rode Leger” kon op enigerlei wijze als maoïstisch worden gekenschetst.)
Invloedrijke posities
In 1976, zoals eerder vermeld, werd de maoïstische “Bende van Vier”, die tot Mao’s dood aan de top van de staatsmacht hadden gestaan, gearresteerd, gevangen gezet en werd er nooit meer iets van hen vernomen, toen de “revisionisten” onder leiding van Deng Xiaoping weer aan de macht kwamen en zich voorbereidden om China te lanceren op de weg naar “marktsocialisme” of “socialisme met Chinese kenmerken”, te beginnen in 1978.
Deze bizarre ideologische periode eindigde uiteindelijk in 1978/79, toen China, nu een trouwe bondgenoot van de VS, Vietnam aanviel en ruw werd teruggedrongen door het Vietnamese leger onder leiding van generaal Giap (bekend van Dien Bien Phu). Vietnam, nog steeds geallieerd met de Sovjet-Unie, had Cambodja bezet om de pro-maoïstische Rode Khmer te verdrijven, die het land in 1975 had overgenomen en die meer dan een miljoen mensen had vermoord. Als reactie op China’s aanval op Vietnam, dreigde de Sovjet-Unie China aan te vallen. Voor de overgebleven westerse maoïsten was de ontsteltenis op dat moment voelbaar.
Zoals elders in verschillende vormen, gingen de maoïsten in de VS niet stilletjes die donkere nacht in. Velen van hen die de industrie ingingen of anderszins de arbeidersgemeenschappen koloniseerden, klommen op tot invloedrijke posities in de vakbondsbureaucratie, zoals Bill Fletcher van de Freedom Road groep, die korte tijd een topassistent was van John Sweeney toen die in 1995 de AFL-CIO overnam. Mike Klonsky van de October League reisde in 1976 naar China om na de val van de Bende van Vier te worden gezalfd als de officiële liaison met het Chinese regime, maar dat weerhield de OL er niet van te verdwijnen. De RCP stuurde kolonisten naar mijnsteden in West-Virginia, waar ze betrokken waren bij enkele wilde stakingen (sommige van die stakingen waren echter tegen het onderwijzen van Darwin op de scholen). De RCP steunde ook ROAR, de racistische coalitie tegen het met bussen vervoeren van zwarte leerlingen naar witte scholen, tijdens de crisis in Boston in 1975. Bob Avakian stormde in 1978 met vier andere RCP-leden het podium op toen Deng Xiaoping op een persconferentie in Washington met Jimmy Carter verscheen om de alliantie tussen de VS en China te vast te leggen; zij werden beschuldigd van meerdere misdrijven en Avakian verblijft tot op de dag van vandaag in ballingschap in Parijs. In 1984 en 1988 (19) waren maoïsten van verschillende pluimage nauw betrokken bij de kandidatuur van Jesse Jackson voor het presidentschap, wat in 1984 aanleiding gaf tot het “Marxist-Leninists for Mondale”-fenomeen, nadat Jackson het onderspit had gedolven.
Leden van de Communist Workers Party (CWP) ondergingen een erger lot, toen in 1979 leden van de Ku Klux Klan in North Carolina (waar zij zich in verschillende textielsteden hadden georganiseerd) op hun bijeenkomst schoten, waarbij vijf van hen om het leven kwamen. Maar tijdens Occupy Oakland in de herfst van 2011 bleek dat niet alleen burgemeester Jean Quan van Oakland, maar ook enkele van haar belangrijkste adviseurs en hooggeplaatste leden van de Alameda County Labor Council voormalige leden waren van diezelfde CWP.
Meer recent vormden voormalige leden van de RCP die genoeg hadden van Avakians persoonlijkheidscultus het Kasama-netwerk, dat nu een veel grotere, zij het meer diffuse invloed heeft, althans op het internet.
Op wereldschaal hebben maoïsten zich onlangs aangesloten bij een coalitieregering in Nepal,(20) en op de Filippijnen zijn verschillende groepen, waarvan sommige teruggaan tot de jaren zestig of zelfs vroeger, nog steeds actief. De Indiase Naxalieten, die in de jaren zeventig harde maoïsten waren voordat zij door Indira Gandhi werden verpletterd, hebben iets van een comeback gemaakt in arme plattelandsgebieden, en India heeft een aantal maoïstische, marxistisch-leninistische groepen met een aanzienlijke massabasis. De groepering Lichtend Pad in Peru, die op vergelijkbare wijze door Fujimori werd verpletterd, heeft daar een gestage comeback gemaakt, waarbij ze openlijk verwijst naar groepen als de Cambodjaanse Rode Khmer als model.
China na 1978
Tot slot is het belangrijk te kijken naar het lot van het maoïsme in China zelf na 1978.
Voor het regime dat sinds 1978 heeft toegezien op bijna 35 jaar van vrijwel ononderbroken en ongekende economische groei, gemiddeld bijna tien procent per jaar gedurende tientallen jaren, met de methoden van het “marktsocialisme”, blijft Mao Zedong een onmisbaar icoon van de heersende ideologie. In het officiële jargon was Mao “zeventig procent goed en dertig procent fout”. Met “fout” worden meestal de Grote Sprong Voorwaarts en de Culturele Revolutie bedoeld, hoewel serieuze discussie en onderzoek naar die gebeurtenissen grotendeels of zelfs geheel taboe blijven.
Als gevolg daarvan is een rooskleurige nostalgische kijk op het maoïsme en de Culturele Revolutie de regel geworden in het zogenaamde Chinees Nieuw Links.(21) Er zijn zelfs echo’s van het maoïsme te horen in de recente val van de hoogste bureaucraat Bo Xilai, de voormalige sterke man van Chongqing met een uitgesproken populistische stijl die sommige van zijn tegenstanders ertoe bracht te waarschuwen voor de gevaren van een “nieuwe Culturele Revolutie”. Aangezien het in China onmogelijk is om in het openbaar te discussiëren over alle jaren waarin Mao aan de macht was (en daarvoor), en de jonge generaties over slechts enkele fragmenten van informatie over die jaren beschikken, is het niet verwonderlijk dat stromingen die zich verzetten tegen de ontstellende toename van de sociale ongelijkheid en de onveiligheid sinds 1978, zich tot dat mythische verleden zouden wenden. Dit maakt deze wending echter niet minder reactionair en gevaarlijk. Alles wat na 1978 is gebeurd, vindt zijn oorsprong in de aard van het regime van vóór 1978. Er was geen “contrarevolutie”, laat staan een transformatie van de voordien bestaande sociale productieverhoudingen.
Eens te meer onthult het maoïsme zijn sterk idealistische en voluntaristische opvatting van politiek door zich te richten op de ideologie van de topleiders, zoals het eerder deed met de toespraak en de dooi van Chroesjtsjov in 1956. China van 1949 tot 1978 bereidde het China van 1978 tot heden voor. Zelfs zij die wijzen op het “verbrijzelen van de ijzeren rijstkom”, de ideologische hoeksteen van het oude regime, negeren de praktijk van de onzekere arbeid in de industriële centra in de jaren 1950 en 1960. Totdat werkelijk “nieuw links” in China serieus de plaats van het maoïsme heroverweegt in de grotere context van de geschiedenis van de marxistische beweging, en in het bijzonder zijn oorsprong in het stalinisme en niet in het ware, verslagen wereldproletarische moment van 1917-1921, is het gedoemd zich te reproduceren, zowel in China als in verschillende delen van de ontwikkelingslanden, ofwel groteske kopieën van het periodieke ultra-stalinisme van het maoïsme (zoals in Peru) ofwel de kracht te zijn die de komst van het “marktsocialisme” voorbereidt door de pre-kapitalistische vormen van landbouw te vernietigen en zich bezig te houden met gedwongen, autarkische industrialisatie totdat het westerse, of Japanse en Koreaanse, of (waarom niet? ) Chinees kapitaal (22) arriveert om de volledige opkomst van het kapitalisme mogelijk te maken.
Loren Goldner
(Tussenkopjes zijn door de vertaler toegevoegd.)
Noten
12. Voor de belangrijkste verklaring van Shengwulian (1968) zie hun tekst “Whither China?“.
13. Zie: http://www.rjgeib.com/thoughts/china/jingshen.html
14. De “Bende van Vier” werd tegen het einde van de Culturele Revolutie gezien als de leider van de Culturele Revolutie. Het oorspronkelijke centrale orgaan dat de zaken zowel openlijk als achter de schermen leidde, bestond uit tien personen. Onder hen waren Kang Sheng, Chen Boda, Jiang Qing, Yao Wenyuan, Wang Li en anderen.
15. Nogmaals, de boeken van Simon Leys, hierboven geciteerd, zijn stuk voor stuk prachtige portretten van het ideologische en culturele klimaat in China tot 1976. Een merkwaardig boek, dat met voorzichtigheid moet worden gelezen, maar niettemin nuttig is, is dat van Dr. Li Zhisui, “The Private Life of Chairman Mao” (1994). Li was Mao’s lijfarts van 1956 tot 1976 en woonde het grootste deel van die jaren in het elite-complex in Peking, samen met ander partijtoppersoneel, en reisde overal met Mao mee naar toe. De Engelse vertaling van het boek werd begroet met een door de media gestuurde sensatiebeluste focus op verslagen van Mao’s vraatzuchtige seksuele honger naar mooie jonge vrouwen, wat eigenlijk maar een klein thema is. Het echte belang is het portret van het komen en gaan van de top van de CCP-leiders gedurende de laatste twintig jaar van Mao’s leven, hun opkomst en hun ondergang. Het verhaalt ook Mao’s diepgaande lezen van de Chinese dynastieke geschiedenis, de zogenaamde “24 dynastieke geschiedenissen” die de jaren 221 v.C. tot 1644 n.C. bestrijken. Mao’s fascinatie ging vooral uit naar hofintriges. Volgens Li had hij de grootste bewondering voor enkele van de “meest meedogenloze en wrede” keizers, zoals Qin Shihuangdi (221 – 206 v.Chr.), die de kortstondige Qin dynastie stichtte. Qin beval de beruchte “verbranding van de boeken” en executeerde vele Confuciaanse geleerden (p. 122). Een andere favoriet was keizer Sui Yangdi (604-618), die de opdracht gaf tot de bouw van het Grote Kanaal door massale dienstplichtige arbeid, waarbij duizenden stierven.
16. Maar er dook nog een ander verslag op, waarvan in 1983 een Engelse vertaling verscheen: Yao Ming-Le, “The Conspiracy and Death of Lin Biao”. Het zou een pseudoniem verslag zijn, geschreven door een hooggeplaatst CCP-lid, dat de opdracht had gekregen om het verhaal van Lin’s vlucht en dood te ontwikkelen. Volgens Yao was er een strijd op leven en dood aan de gang tussen Mao en Lin, en was Lin een staatsgreep aan het beramen om Mao omver te werpen en te doden. Het complot werd ontdekt, en Lin Biao werd gearresteerd en geëxecuteerd. Niemand minder dan Simon Leys, een scepticus van bronnen uit China, stelt in zijn boek “The Burning Forest” dat Yao’s verslag overeenkomt met andere bekende feiten.
17. Voor een volledig verslag, zie Max Elbaum’s boek “Revolution in the Air”, dat beweert deze groepen te zien als de “besten en de slimsten” die uit de Amerika sixties zijn voortgekomen. Voor een korte cursus, zie mijn polemische bespreking van Elbaum “Didn’t See The Same Movie“.
18. Voormalige Franse maoïsten doken op de vreemdste plaatsen op, zoals Roland Castro, een vuurvretende Maoïst in 1968 die een intieme vriend werd van de Socialistische President Francois Mitterand, en benoemd werd in een leidende technocratische positie tijdens het presidentschap van laatstgenoemde.
19. Deze uitstap in de politiek van de Democratische Partij wordt met enthousiasme beschreven in het hierboven geciteerde boek van Max Elbaum.
20. Voor een reeks artikelen over de maoïstische deelname aan de Nepalese regering, zie Libcom.
21. Zie het artikel van Lance Carter over Chinees Nieuw Links in Insurgent Notes No. 1.
22. De Chinese investeringen in Afrika van de laatste jaren, in de eerste plaats gericht op de aankoop van grondstoffen, hebben ernstige dimensies aangenomen; reeds waarschuwen sommige Afrikaanse leiders voor een “nieuw kolonialisme”. Het is enorm komisch dat westerse leiders de vermetelheid hebben om China plechtig te waarschuwen “de natuurlijke hulpbronnen van Afrika niet te exploiteren”(!).
“In 1976, zoals eerder vermeld, werd de maoïstische “Bende van Vier”, die tot Mao’s dood aan de top van de staatsmacht hadden gestaan, gearresteerd, gevangen gezet en werd er nooit meer iets van hen vernomen, (…) ” Toch wel hoor. Tegen Jiang Qing, een van het vrolijke viertal en ook nog echtgtenote van de Grote Voorzitter, werd door het regime een keurig showproces georganiseerd, in 1981. Mao en Stalin zouden hebben genoten van de voorstelling, en het was in het Westen voorpaginanieuws. Ze werd ter dood veroordeeld, maar dat werd omgezet in levenslang in wat maoisten ongetwijfeld een liberaal-revisionistische knieval voor het Westerse humanisme zouden hebben genoemd als het niet om een van hun iconen was gegaan. In 1991 kwam ze vrij, kort erna pleegde ze zelfmoord, lees ik op Wikipedia – en herinner ik me zeer vagelijk ook wel in het nieuws te hebben zien langskomen destijds. She did not go quietly into a very bad night…
Het citaat van de bovenstaande Rob Groenhuijzen blijkt afkomstig van de Franse complottheoreticus Thierry Meyssan. Die staat inmiddels op de loonlijst van dictator Assad en schijnt zich op te houden in Damascus. De website waarop het citaat te vinden is, blijkt van een extreem-rechtse Russische denktank.
Hoi Sandra, dank voor de tip. Op de een of andere manier is die reactie er doorheen geslipt, en dat had niet gemoeten natuurlijk. We hebben hem verwijderd. Fijn om zo’n betrokken lezer te hebben!