Anti-kapitalist, dat zijn we allemaal! (crisis-discussie deel 11)

Crisis-discussie.
Iedereen anti-kapitalist? Dat klinkt absurd. Kan dat waar zijn? Jazeker, in principe wel. En om dat principe draait het in het nieuwste boek van John Holloway, het principe van het “sociaal antagonisme”, ofwel de botsing tussen concreet, zelfbepaald “doen” en abstracte, kapitalistisch gestructureerde arbeid. En het blijkt dat het wel of geen oog hebben voor dit antagonisme van grote invloed is geweest in de rijke sociale en politieke geschiedenis van “communising” en ook nu – voor ons allemaal – cruciaal is.

Meer bijdragen aan dit debat vind je bij het thema “Discussie”.

John Holloway, geboren in 1947, advocaat en een op Marx georiënteerd socioloog en filosoof, is sterk beïnvloed door de Frankfurter Schule en de sociale bewegingen in Latijns-Amerika, met name door de Zapatistas uit Mexico waar Holloway al jaren woont en werkt. In 2002 publiceerde hij het boek “Change the world without taking power: the meaning of revolution today”. Daarin betoogt Holloway, in tegenstelling tot het gangbare denken onder marxisten, dat alternatieven voor het kapitalisme niet in confrontaties met de overheid te bereiken zijn, maar alleen ontwikkeld kunnen worden in het autonome sociale handelen, binnen en buiten het kapitalisme. Zijn nieuwste boek “Crack capitalism” bouwt voort op die argumentatie. Holloway maakt gebruik van de metafoor van scheuren in muren en ijsvlakten. Kleine scheurtjes in de kapitalistische cohesie kunnen zich geleidelijk, vaak ongemerkt, vergroten. Veel scheuren kunnen samenkomen en gaandeweg leiden tot het punt dat het kapitalisme breekt. Het gaat om het zoeken en zichtbaar maken van deze scheuren die overal aanwezig zijn, ze te vermeerderen, ze te bezetten, ze te verdiepen en samen te brengen. Holloway presenteert geen strategisch programma. Hij beschrijft een perspectief, wijst in een richting waarvan het belang niet te onderschatten is. Ik laat een aantal onderdelen van zijn betoog de revue passeren.

De motivatie: Nee! – “Saying no makes dignity grow”

We schreeuwen: Nee! Niet meer. We hebben er genoeg van. We willen breken!

“We willen breken met de wereld zoals die is. Een wereld van onrecht, van oorlog, van geweld, van discriminatie, van Gaza en Guantanamo. Een wereld van miljardairs en een miljard mensen die leven en sterven in honger. Een wereld waarin de mensheid zichzelf ten gronde richt, niet-menselijke vormen van leven afslacht, de voorwaarden van haar eigen bestaan vernietigt. Een wereld geregeerd door geld, geregeerd door het kapitaal. Een wereld van frustratie, van verspilde mogelijkheden. Wij willen een andere wereld creëren.” (pag. 3)

De methode: Breken! – “Refuse and create”

We breken: Stop! We weigeren het bestaande, we scheppen het nieuwe. Dat is onze methode: “Refuse and create”! Waar bevinden we ons? In de breuk, maar meer dan dat: wij zijn de breuk! Immers, wij mensen passen niet in het systeem, onze verlangens naar vrijheid, liefde, geluk, naar menswaardigheid, veroorzaken de scheuren in de kapitalistische muur. Ons streven naar een menswaardig leven staat haaks op kapitalistische groei die ons figuurlijk en vaak ook letterlijk het leven wil nemen: het leven zelf als sabotage (1) van het kapitalisme:

“De methode van de scheur is de methode van crisis: we willen de muur niet begrijpen vanuit zijn stevigheid, maar vanuit zijn barsten, we wensen het kapitalisme niet te begrijpen als dominantie, maar vanuit het perspectief van zijn crisis, zijn tegenstrijdigheden, zijn zwakheden, en we willen begrijpen hoe wij zelf deze tegenstrijdigheden zijn. Dit is crisistheorie, kritische theorie. Kritische/crisistheorie is de theorie van ons eigen ‘niet passen’. De mensheid (in al zijn betekenissen) botst in toenemende mate met het kapitalisme. Het wordt steeds moeilijker om zich aan te passen als het kapitaal meer en meer vraagt. Steeds meer mensen passen gewoon niet in het systeem, of, als we er in slagen om onszelf te dwingen op het steeds hardere procrustesbed van het kapitaal te liggen, dan doen we dat ten koste van delen van onszelf, die ons achtervolgen. Dat is de basis van onze scheuren en van het groeiende belang van een dialectiek van niet-passen.” (pag. 9)

Het principe: Zelfbepaling door te doen!

De scheur, waar komt die vandaan, wat is het wezen van de breuk? De breuk is het revolteren van het concrete, zelfbepaalde “doen”, van het autonoom vormgeven aan de dagelijkse activiteiten tegen de abstracte, door het kapitalisme gestructureerde arbeid. Dat vormt het dubbele, zelfantagonistische karakter van het menselijk handelen onder kapitalistische verhoudingen. Het “sociaal antagonisme” staat voor het conflict tussen “doing” en “labour”, tussen het onafhankelijke en het onderworpen handelen:

“De spil, het centrale draaipunt, in dit alles is ons handelen: het menselijke scheppen. Eén vorm van handelen, arbeid, schept het kapitaal, is de basis van de maatschappij die ons vernietigt. Een andere vorm van handelen, die wij gewoon ‘doen’ noemen, duwt tegen het creëren van kapitaal en richting de totstandbrenging van een andere samenleving. In beide gevallen staat ons handelen centraal. Door te focussen op ‘doen’, plaatsen we onze eigen kracht in het centrum van ons begrip van de samenleving: onze macht-te-doen (en dus ook, onze macht-niet-te-doen, en onze macht-anders-te-doen). Door te focussen op doen, maken we tevens duidelijk dat het pleidooi van dit boek niet is voor ‘meer democratie’, maar voor een radicale reorganisatie van onze dagelijkse activiteiten, zonder welke de roep om ‘meer democratie’ helemaal niets betekent.” (pag. 85)

Externaliteit

Holloway wijst er op dat het dubbele karakter van arbeid – concreet én abstract – een essentieel uitgangspunt voor Marx was. In de socialistische en marxistisch-leninistische theorievorming en dito politieke praktijken is dit dubbele karakter aan de kant geschoven waardoor het sociaal antagonisme uit beeld is verdwenen, en het conflict tussen abstracte arbeid (in de vorm van loonarbeid) en kapitaal centraal is komen te staan. Dat heeft strijd losgekoppeld van het dagelijkse doen, geëxternaliseerd. Met dramatische gevolgen voor het linkse denken over de maatschappelijke verhoudingen, de rol van de staat daarin, de omgang met de eigen politieke identiteit en politieke strijd. Holloway ziet deze externaliteit ook heden ten dage terug bij schrijvers als de post-marxist Moishe Postone, de operaïst Toni Negri en de autonoom marxist Harry Cleaver:

“De centrale kwestie is die van de externaliteit tussen kapitaal en klassenstrijd. We hebben gezien dat een scheiding tussen kapitaal en strijd een kenmerk is van het traditionele marxisme, en dat hetzelfde (uiteindelijk structuralistische) onderscheid terugkeert in Postone’s kritiek op de marxistische traditie. Cleaver (en inderdaad Negri en de operaïstische traditie) benaderen de kwestie van de andere kant, omdat ze strijd op de voorgrond plaatsen, maar de categorieën zelf zijn nooit begrepen als conceptualiseringen van de strijd, zodat de externaliteit blijft. In deze is Cleavers afwijzing van het dubbele karakter van de arbeid als een antagonistische relatie significant, evenals zijn omarming van het concept van zelfvalorisatie als een proces dat ‘los staat van kapitalistische valorisatie’. Hij gaat verder met te zeggen dat ‘de weigering van het werk… de mogelijkheid van zelfvalorisatie schept’. Deze externaliteit doet ertoe, simpelweg omdat het zelfvalorisatie verwijdert uit de dagelijkse ervaring van de arbeid. Het wordt iets speciaals, in plaats van de routinematige ervaring van het dagelijks doen van in-tegen-en-boven de arbeid. Misschien is de grote aantrekkingskracht, en de kracht en zwakte van de autonome of operaïstische theorie, dat het een theorie voor activisten is, een theorie van activisme, maar van een activisme gescheiden van de ervaring van het dagelijks leven. Ik wil verder reiken dan dat en ons begrip van opstand baseren in het dagelijks leven. Ik beweer hier dat de spil voor een goed begrip niet alleen van de politieke economie, maar van het sociale antagonisme, het dubbele karakter van de arbeid is, en dat dit dubbele karakter van de arbeid het inherente en constante antagonisme van het dagelijks doen en leven is. Heel eenvoudig, het leven is de tegenstelling tussen doen en abstracte arbeid, en activisme is gewoon een bijzonder intense expressie van dat allesdoordringende antagonisme, waarvan het zich op eigen verantwoording scheidt.” (pag. 190)

Het bepalen van de agenda

“Door onze eigen wereld te laten gelden, bepalen we de agenda, het tijdschema van strijd. Een groot probleem van links, zelfs radicaal-links, is dat het de agenda van het kapitaal volgt. Bewegingen zoals de beweging tegen de plannen van Gelmini in Italië, de beweging tegen de oorlog in Irak, de tegentop-mobilisaties van de laatste tien jaar: allemaal mobiliseren ze acties om de ergste barbarij van de kapitalistische overheersing te stoppen, maar ze staan het kapitaal toe de agenda te bepalen. Al deze bewegingen zijn zeer belangrijk geweest en meer dan reacties op het kapitaal, of liever reacties die de directe aanleiding overstegen. Het blijft echter waar dat ze het kapitaal het tijdschema van het conflict laten vaststellen. Daarentegen, voor de emancipatie van het doen tegenover abstracte arbeid, is het essentieel om het perspectief radicaal te veranderen. Het centraal plaatsen van het doen betekent onszelf weer naar het centrum van het universum te brengen.” En: “Kapitaal is altijd een reactie op anti-kapitalistische beweging, maar het is belangrijk dit expliciet te maken zowel aan het kapitaal als aan onszelf als de voorwaarde van emancipatie. Revolutie is precies dat: de handhaving van onszelf als onze eigen, echte zon.” (pag. 242)

Over de relatie met de staat

“Is het antwoord dan om controle over de staat te nemen en hem ofwel te neutraliseren ofwel te gebruiken om onze cracks te verspreiden? Kunnen we de staat zelf niet converteren in een anti-kapitalistische crack? Ja, moeten we onze activiteiten niet richten op het organiseren van het verkrijgen van controle over de staat en hem in een anti-kapitalistische crack veranderen? Is dat niet wat is gebeurd in Cuba, Venezuela en Bolivia, bijvoorbeeld?”

“De staat, door zijn vorm, en onafhankelijk van de inhoud van zijn handelen, bevestigt en reproduceert de ontkenning van de subjectiviteit waarop het kapitaal is gebaseerd. Het benadert mensen niet als subjecten maar als objecten, of – en dat komt op hetzelfde neer – als subjecten gereduceerd tot een status van louter abstracties. Een politieke organisatie die haar activiteiten richt op de staat reproduceert onvermijdelijk deze kenmerken van de staat als een vorm van relaties. Om invloed binnen de staat te krijgen, of om dat te pakken wat controle over de staat lijkt te zijn, moet de organisatie die vormen van gedrag en denken overnemen die kenmerkend zijn voor de staat. Zo worden politieke partijen, hoe links georienteerd of zelfs ‘revolutionair’ ook, gekenmerkt door hiërarchische structuren. En ze hebben de neiging om bepaalde vormen van taalgebruik en gedrag te adopteren die aansluiten bij die van de staat. De externe relatie tot de samenleving weerspiegelt zich in het concept van de ‘massa’ – een hoeveelheid van ongedifferentieerde, abstracte atomen, met beperkte capaciteiten, vragend naar leiderschap.”

Over het stellen van eisen aan de staat: “De ervaringen van de Zapatistas zijn in dit opzicht interessant. Hun oorspronkelijke ‘Ya basta!’ uit 1994 werd vergezeld van een lijst eisen, en een reeks dialogen met de Mexicaanse staat. Dat leidde tot de ondertekening van een overeenkomst over inheemse rechten. Hoewel de Zapatistas al op een vroeg moment begonnen hun eigen autonome gemeenten te bouwen, scholen en klinieken, is het pas echt na de totale mislukking (in 2001) van de Mexicaanse staat om de afspraken over inheemse rechten te realiseren, dat de Zapatistas volledig afstappen van een politiek van eisen stellen, en daarmee ook alle contact met de staat verbreken, en de oprichting van een eigen communaal leven ondubbelzinnig de kern van de beweging wordt.” (pag. 241)

Over het focussen op een eigen linkse identiteit

Holloway wijst op de desastreuze effecten van de neiging tot identificatie van strijd. Elk protest dat plaatsvindt wil zichzelf labelen, verdinglijkt daarmee zichzelf en verliest zo haar revolutionaire potentie: “Identificatie of verdinglijking is een enorm vernietigende kracht in de dagelijkse strijd. Wij geven onze protesten een naam, een label, een limiet. Onze strijd is de strijd van vrouwen, van homo’s, van de werknemers, van de werklozen, het is de strijd voor inheemse rechten, voor niet-verontreinigd voedsel, voor de vrede. Het kan zijn dat we er op zijn minst vaag van bewust zijn dat onze strijd onderdeel is van een breder geheel, misschien zelfs dat ze het product is van de manier waarop menselijk doen is georganiseerd in de wereld, maar, juist omdat die vorm van de organisatie permanent lijkt (‘het is makkelijker om je het einde van de wereld voor te stellen dan het einde van het kapitalisme’), houden we onze strijd binnen de perken, binnen een identiteit. En zo hebben we een wereld vol van protest, een wereld van mensen die er op een bepaalde manier van bewust zijn dat er iets fundamenteel mis is met de manier waarop de maatschappij wordt georganiseerd, en toch scheiden zoveel muren deze protesten, zoveel dijken voorkomen dat ze in elkaar overvloeien. En al deze muren zijn identificaties, het grote identificatiekader van het kapitalisme-dat-is-en-altijd-zal-zijn, en de kleinere identificaties van ‘wij zijn homo, wij zijn vrouwen, wij zijn inheems, wij zijn Baskisch, wij zijn Zapatistas, wij zijn anarchisten, wij zijn communisten’. En al deze identiteiten worden zo gemakkelijk de basis voor sektarisme, de eeuwige zelfvernietiging van links die voor de politie het leven gemakkelijk maakt. Veel effectiever dan welk systeem van geheime diensten: identiteit is de reproductie van het kapitaal binnen de anti-kapitalistische strijd.” (pag. 113)

Zo blijft Holloway hameren op de urgentie van het vermijden van linkse valkuilen: “Het is het doen dat centraal staat, niet een nieuw discours, niet een nieuwe manier van denken, niet een nieuwe vorm van organiseren, niet een nieuw -isme: doen. Doen, want het is ons doen hier en nu dat het kapitalisme en de vernietiging produceert, of daarentegen een wereld creëert geschikt voor menselijk en niet-menselijk leven. Revolutie is simpelweg dit: het nemen van onze verantwoordelijkheid als de makers van de sociale werkelijkheid, het sociale beginsel van onze macht-om-te-doen.” (pag. 248)

Holloway presenteert geen strategie, geen rechte weg naar een duidelijk einddoel, geen lange-termijn plan dat nog slechts aan anderen, de nog niet ‘bekeerden’ uitgelegd hoeft te worden, geen politiek van monologen. Daarentegen geeft hij middels de beschrijving van een aantal principes en uitgangspunten – verwoord in 33 stellingen, een per hoofdstuk – een richting aan. Een richting gevormd door een multipliciteit van paden van anders-doen die scheuren, cracks, in het kapitalisme veroorzaken, die alleen ontstaan door het zelf creëren en groeien door ze te bewandelen: een politiek van dialogen. Hij presenteert daarmee een concept dat sterk afwijkt van het gangbare “radicaal-linkse”, een concept dat naar mijn mening brede aandacht verdient.

“Tenzij we de verborgen revoltes van mensen kunnen aanraken, tenzij we de lijnen van continuïteit tussen de alomtegenwoordige opstanden van het dagelijks leven en de grote opstanden kunnen zien en markeren, kunnen we niet eens spreken van communising als een echte sociale beweging.”

“Crack capitalism”, John Holloway. Uitgeverij: Pluto Press. ISBN: 978074S330082. Download als pdf.

Jan Mulder

Noot
1. “Leben als Sabotage”, Detlef Hartmann, 1988.