Arabische Lente: springlevend ondanks gure tegenwind
De Arabische Lente ziet er vandaag de dag minder voorjaarsachtig uit dan in februari en maart. In die prachtige maanden, toen Ben Ali van Tunesië en Mubarak van Egypte net gevallen waren, leek de verdwijning van een hele reeks andere regimes in Noord-Afrika en het Midden-Oosten op korte termijn op handen te zijn. Opstandigheid in Koeweit, Oman, Saoedi-Arabië, Jordanië, Algerije, Marokko, grote opstanden in Bahrein, Jemen en Libië, terwijl ook in Syrië demonstraties tegen een moorddadig schietend bewind op gang kwamen… het leek een onstuitbare golf. Inmiddels, acht maanden later, lijkt de verfrissende voorjaarsbries plaats te hebben gemaakt voor guur winterweer. Is de Arabische lente alweer voorbij? Een overzicht van recente ontwikkelingen laat zien dat die conclusie veel te voorbarig en pessimistisch is.
Van een aanzwellende reeks vallende dictators is sinds maart inderdaad geen sprake geweest. Slechts één dictator, Kadhafi van Libië, heeft het uitstekende voorbeeld van Ben Ali en Mubarak gevolgd en is van het toneel verdwenen. In sommige landen, bijvoorbeeld Marokko en Syrië, duren demonstraties voort, vaak tegenover bloedige repressie. In Bahrein is de opstand neergeslagen met Saoedische militaire hulp, maar flakkert het protest keer op keer op. In Saoedi-Arabië heerst de rust van het kerkhof. Uit Algerije, het land dat in januari nog eerder aan de beurt leek voor een explosie dan Egypte, horen we over demonstraties vrijwel niets meer. Minieme beginnetjes in de Verenigde Arabische Republiek en Qatar zijn buiten internet en de gevangenis niet meer waarneembaar. De wekenlange protesten in Oman waarin arbeiders en hun eisen een opmerkelijk nadrukkelijke rol speelden, zijn zodanig weggeëbd dat koningin Beatrix inmiddels weer een staatsbezoek aan die dictatuur heeft durven plannen.
Koeweit
Ontwikkelingen in minstens vier landen laten echter zien dat de geest van de Arabische lente springlevend is: Syrië, Libië, Egypte en… Koeweit. Dat laatste land beleefde in maart een handvol vrij omvangrijke demonstraties. Dat betrof veelal mensen die in Koeweit woonden, geen paspoort hadden en eisten dat ze dit alsnog kregen. Een alomvattende aanval op het bewind hielden deze acties niet in. Het bewind reageerde echter alsof het zich erdoor bedreigd voelde. De politie greep stevig in, met traangas en arrestaties. Dat daarmee de rust niet permanent te handhaven viel, bleek opeens afgelopen week.
Protesten tegen de premier, en tegen corruptie binnen het bewind, groeiden onlangs explosief. In maart zetten zeker duizend mensen hun eis dat de premier aftrad, met een demonstratie kracht bij. Op 16 november klonk die eis wat hardhandiger. Toen betoogden ettelijke duizenden mensen, bestormden ze het parlementsgebouw en protesteerden ze daarmee tegen de premier. Die eerste minister, lid van de regerende Al-Sabah-familie, wordt beschuldigd van betrokkenheid bij een groot corruptieschandaal. Oppositieleden beschuldigen parlementsleden ervan dat ze in totaal 500 miljoen dollar aan steekpenningen gekregen zouden hebben. Zo groot was de woede dat ettelijke tientallen mensen daadwerkelijk het parlementsgebouw binnendrongen. Ze vertrokken vrij snel na eerst het volkslied ten gehore hebben gebracht. Bij de demonstratie was de oproerpolitie al in actie gekomen, met vijf gewonden als gevolg. Kort na de gebeurtenissen riep de premier om extra veiligheidsmaatregelen. Een revolutie is het allemaal nog lang niet, de oppositie baseert zich op beperkte politieke eisen, niet op een verlangen naar diepgaande sociale verandering. Maar de felheid van de betoging wijst wel op grote sociale spanningen. Als protest tegen corruptie samen zou vloeien met protesten voor burgerrechten van staatloze mensen – veelal veel armer dan de Koeweiti’s die wel burgerrechten hebben –, dan kan er ook in Koeweit veel meer loskomen.
Syrië
Veel grover dan in Koeweit is de onderdrukking in Syrië. Bestorming van een parlementsgebouw zou daar onmiddellijk met machinegeweervuur worden beantwoord. Dagelijks schieten veiligheidstroepen demonstranten dood. Intussen is het verzet tegen de dictatuur van Assad niet alleen erg moedig en hardnekkig, maar in toenemende mate ook gewapend. Een maand geleden waren er tekenen dat de protesten aan het inzakken waren, en dat de dictatuur er met grootschalig bloedvergieten in slaagde om de opstand neer te slaan. “Tienduizenden betuigen steun aan Assad, protesten nemen af”, schreef de NRC op 19 oktober. Correspondente Carolien Roelants wees erop dat, hoewel die pro-regeringsbetogingen van staatswege georganiseerd worden, een deel van de deelname wel degelijk vrijwillig is. Leden van religieuze minderheden – christenen, alevieten – zijn vatbaar voor de angst dat, met de val van het bewind, vanuit de arme soennitische meerderheid een fundamentalistische dictatuur de huidige seculiere staat zal vervangen. Die angst is een belangrijke troefkaart van het bewind. Tegelijk speelt natuurlijk de aanhoudende repressie een rol. “De honderdduizenden die voor de zomer nog de straat op gingen, zijn er nu echt niet meer. In die zin kun je zeggen dat het knuppelen en schieten effect sorteert.”
De weken erop bleek echter dat de opstand aanhoudt, in veranderende vormen. Gewapend verzet trekt toenemende aandacht. Gedeserteerde soldaten vechten terug tegen de veiligheidstroepen. “Overlopers doden 20 agenten Syrische inlichtingendienst”, berichtte de NRC op 17 november. Dat was gebeurd bij een commando-actie van deze verzetsstrijders op het terrein van een luchtmachtbasis in een voorstad van Damascus. Er zouden mortieren zijn gebruikt. En vandaag maakte Aljazeera melding van een aanval op een gebouw van de Baath-partij, de partij van het bewind. De aanval zou met door granaatwerpers afgevuurde raketten zijn gedaan. Beide berichten dienen met voorzichtigheid bejegend te worden, keiharde bevestiging ervan is lastig. Maar vast staat dat er intussen een soort verzetsleger is, het Leger van Vrij Syrië. De trend richting gewapende strijd, en daarmee richting burgeroorlog, zet zich door.
Dat is maar voor een deel goed nieuws. Het op gang komen van gewapende strijd is honderd keer beter dan het simpelweg opgeven van de strijd tegen de onderdrukkers. Het is ook heel logisch dat mensen de wapens opnemen als aanhoudend demonstreren het bewind niet omver weet te duwen. Maar deze wending kent ook grote gevaren. Zodra een verzetsbeweging de wapens opneemt tegen een zwaarbewapende staat, wordt de krachtsverhouding op militair vlak centraal: wie heeft de meeste en de beste wapens? Dát gaat immers bij een burgeroorlog de doorslag geven. Op dat vlak ligt het verzet overduidelijk enorm achter. Hoe dat te compenseren? Dat kan op twee manieren: de achterstand in bewapening kan worden ondervangen door een sociale voorsprong, door de complete onderkant van de Syrische maatschappij in beweging te brengen, met doorgaande demonstraties, stakingen, rellen en wat al niet. De gewapende strijd zou zich dan moeten opstellen als versterking van een voornamelijk politieke en sociale strijd, als aanvulling maar níét als de spil van de opstand.
De andere optie is: elders gewapende steun zoeken. Als de gewapende confrontatie het middelpunt van de strijd is, wordt die verleiding al gauw onweerstaanbaar. Die gewapende steun zou dan buiten Syrië zelf gevonden moeten worden… waarmee een roep om militaire interventie zoals in Libië in beeld komt. Die roep klinkt inderdaad. Tegelijk wordt er in westerse hoofdsteden, maar ook door politici van landen van de Arabische Liga, in de richting van interventie gedacht. Het is een levensgevaarlijke weg, een weg waarmee het Syrische volksverzet een speelbal dreigt te worden van buitenlandse mogendheden. Zelfs al zou langs deze weg uiteindelijk de val van Assad bereikt worden, dan zou die worden vervangen door krachten wiens loyaliteit aan westerse belangen belangrijker zou zijn dan de bevrijding van de Syrische bevolking. Het westen zou binnen de opstand ongetwijfeld die krachten steunen die geen radicale maatschappelijke veranderingen nastreven, maar ‘gewoon’ een kapitalistisch land met investeringsmogelijkheden voor multinationals willen.
Het is niet duidelijk hoe groot de druk binnen de Syrische verzetskrachten is om westerse steun te zoeken. Een verklaring van de Plaatselijke Coordinatiecomité’s van Syrië, waarin een deel van de protestbeweging gebundeld is, waarschuwde eind augustus tegen “militarisering van de revolutie”, en tegen de roep om westerse interventie. “Militarisering van de revolutie’ is intussen in volle gang. Het is te hopen dat krachten binnen de opstandsbeweging die geen militaire interventie zoeken, sterk blijven en de doorslag geven.
Libië
Hoe akelig de toestand kan worden als een volksopstand wél op westerse militaire steun gaat leunen, is de afgelopen maanden overduidelijk geworden in Libië. Daar voltrok zich de overgang van demonstraties naar gewapende opstand die we nu in Syrië zien, niet in maanden maar binnen een dag of tien. De militaire ongelijkheid sprong, toen de volksopstand een burgeroorlog werd, onmiddellijk in het oog. De zwakte van het bewind bracht echter veel mensen uit het regime ertoe snel de kant van de opstand te kiezen – en er de leiding van te nemen. Dat betekende dat die opstand in behoudend vaarwater kwam, want ex-Kadhafisten wilden de ergste onderdrukking beëindigd zien, zonder verdere sociale veranderingen. Het waren mensen die goede banden met westerse staten en bedrijven wilden. Een radicale sociale strijd – die het gebrek aan wapens zou compenseren – streefden zij niet na.
Stromingen die een diepergaand verlangen naar verandering tot uiting brachten, waren er nauwelijks. Arbeiders, in Tunesië en Egypte ruggengraat van het protest, waren in Libië maar al te vaak migranten. Door racisme gemarginaliseerd, door opstandelingen uitgemaakt voor Kadhafi-huurlingen en daarom vervolgd, voelden ze zich geen deel van de opstand. Ze sloegen in grote getale op de vlucht. Een arbeidersvleugel die de Libische opstand in waarlijk revolutionaire richting kon duwen, ontbrak daarmee vrijwel. Het resultaat: de volksopstand werd een gewapende strijd, verbonden met een NAVO-militaire operatie. Die leidde uiteindelijk tot een – op zich zeer welkome – val van Kadhafi, en uiteindelijk tot diens dood.
Maar het nieuwe regime heeft veel weg van Kadhafisme-zonder-Kadhafi. Human Rights Watch maakt melding van wandaden door gewapende eenheden van strijders tegen Kadhafi, onder meer van een slachtpartij van 53 echte of vermeende Kadhafi-aanhangers in een hotel in vrijwel het laatste Kadhafi-bolwerk Sirte. Amnesty International bekritiseerde het oppakken, afranselen en onder erbarmelijke omstandigheden vasthouden “van mensen die naar verluidt Kadhafi hadden gesteund – dus niet alleen huurlingen of soldaten, maar ook gewone burgers die het bewind niet afvielen toen de opstand uitbrak”, aldus de berichtgeving in de NRC. Niet de officiële politie of iets dergelijks, maar allerhande milities zijn hiervoor verantwoordelijk, en het nieuwe bewind tracht er een eind aan te maken, aldus het bericht.
Oppassen is bij deze berichtgeving echter geboden. Tenminste een deel van dit geweld kan gezien worden als min of meer spontane uiting van woede jegens het oude bewind, te veroordelen wegens haar ongerichtheid waarin kleine meelopers, maar niet de kopstukken, gepakt worden. En het beteugelen van het geweld door het nieuwe bewind heeft meer te maken met het vestigen van een stevige centrale autoriteit, aangevuld met PR-overwegingen, dan met een principiële afkeer van onderdrukking. Wat de milities doen tegen met name ongewapende Kadhafi-supporters deugt niet. Maar het nieuwe bewind gebruikt de kritiek daarop bepaald niet uit puur humanitaire overwegingen, en verdient bij het consolideren van haar macht tegenover plaatselijke milities die hun autonomie verdedigen, geen enkele steun. Die milities, met hun localistische inslag, zijn – behalve brute bendes, die het vaak óók zijn – tegelijk ook uitingen van verwrongen vrijheidsdrang tegen een bewind waarin voor zulke drang geen enkele ruimte was. Op een verwrongen manier weerspiegelen tenminste sommige van die milities de geest van een revolutie – een revolutie die al snel het sociale spoor bijster is geraakt.
Is daarmee de hele Libische revolutie mislukt, een afgesloten hoofdstuk met een treurig einde? Dat is me veel te voorbarig. Er gebeuren na de val van de oude dictatuur, naast trieste toch ook hoopgevende dingen. Er is bijvoorbeeld een uitbarsting van onafhankelijke media. “Aantal Libische kranten explodeert”, schreef De Volkskrant op 23 oktober, toen dat artikel verscheen, waren het er al 200. Er is geen vergunning vooraf meer nodig. Toch is de hand van het nieuwe regime wel aanwezig: de eerste drie oplagen van iedere nieuwe krant worden door de nationale Overgangsraad betaald, en er komen ook drie staatspublicaties. Veel van de nieuwe kranten prijzen de nieuwe machthebbers, maar kritiek is niet afwezig. Op het gebied van pers- en meningsvrijheid is dus wel degelijk echt iets veranderd, al staat te bezien hoeveel ruimte die verandering krijgt als het nieuwe bewind zich verder consolideert.
Intussen tekent zich nog een nieuw, buitengewoon hoopgevend verschijnsel af in Libië: arbeidersverzet! We zagen dat de arbeidersklasse in de Libische opstand vrijwel geen zelfstandige kracht was, we zagen hoezeer het feit dat die klasse voor een aanzienlijk deel uit migranten bestond die door regime én opstandelingen als vreemd en vijandig werden bejegend, een zelfstandige arbeidersrol buitengewoon bemoeilijkte. Maar helemaal afwezig is arbeidersstrijd niet. Marxist.com beschreef op 21 oktober een al zeven wekend durend arbeidsconflict in het Waha-oliebedrijf, een joint venture met drie Amerikaanse oliebedrijven. Arbeiders zetten de eis dat het management vervangen werd, kracht bij met demonstraties en een staking. Dat management werd samenwerking met Kadhafi verweten. Ook arbeiders van andere oliebedrijven deden mee. Een enkele arbeider trekt een gewaagde conclusie: “We kunnen het zonder hen, de managers. We kunnen morgen beginnen als we genoeg transport, uitrusting, werktuigen en materialen hebben.” Een arbeider die een bedrijf bestuurd wil zien zónder managers! Zelfs een vleugje arbeidersstrijd brengt hier onmiddellijk een revolutionair geluid naar voren. Dit verhaal is niet afgelopen!
Overigens noemt het artikel, geschreven door Jorge Martin, geen bronnen. Maar via Labourstart.org is meer over arbeidersstrijd in Libië te vinden. Zo noemde Al Arabiya op 20 oktober de zeven weken durende staking van bijna 80 arbeiders van het Waha-bedrijf. Ook AL Ahram bespreekt dit arbeidsconflict. Nu de dictatuur gevallen is, en het nieuwe regime haar handen nog vol heeft om zich te consolideren, is het aannemelijk dat er meer arbeidersacties komen om zowel functionarissen van het oude regime weg te werken als voor verbeteringen in het dagelijkse bestaan te vechten.
Egypte
De Libische revolutie, misvormd door interventie en gekaapt door Kadhafi-functionarissen, is niet de bevrijding geworden die in februari binnen handbereik leek. Nóg niet – want de Libische revolutie is nog helemaal niet voorbij. Datzelfde geldt voor de Arabische lente als geheel. Egypte, het grote hartland van die Lente, trilt uitgerekend deze dagen van buitengewoon heftig volksverzet, en met reden. Op twee achtereenvolgende dagen betoogden duizenden, tienduizenden mensen tegen het militaire bewind dat na de val van Mubarak de teugels in handen had genomen. Betogers protesteren tegen het voornemen van het bewind om voor het leger in de nieuwe grondwet de rol van toezichthouder vast te leggen. Daarmee zou iedere min of meer democratisch gekozen regering onder militaire curatele blijven staan, en verandert er in in de machtsverhoudingen dus vrij weinig. Daar hebben mensen Mubarak niet voor verdreven, ze willen een veel fundamenteler democratische verandering.
De protesten zijn veel breder dan eerdere acties tegen het nieuwe militaire regime. In die acties, afgelopen zomer, hield de Moslim Broederschap zich vaak afzijdig. Die gaf enige steun aan het nieuwe bewind, en keerde zich soms zelfs frontaal tegen seculiere en linkse demonstranten. Maar het nieuwe voorstel van de militaire top gaat ook de Broederschap te ver, en dus nemen haar leden volop aan de protesten deel. Daarmee is de brede volksbeweging die in februari Mubarak tot aftreden dwong, weer terug op de straten van Egyptes steden, met name op dat symbolische Tahrir-plein.
Leger en politie proberen deze nieuwe uitbraak van revolutie met grof geweld neer te slaan. Zaterdag, toen minstens 50 duizend mensen betoogden, vielen er al 676 gewonden en een dode in Cairo. Ook in Alexandrië – naast Suez een van de andere steden waar protest gemeld werd – zou iemand zijn omgekomen. Hoe? Dat maakt het NRC-bericht hierover niet duidelijk. Wel duidelijk is dat demonstranten terugvochten: het artikel bracht een brandende politieauto in beeld. Zondag was het staatsgeweld nog moorddadiger. Veiligheidstroepen vaagden een sit-in weg van een honderdtal mensen die ’s nachts op het Tahrir-plein waren gebleven. Later kwamen er berichten over troepen die met scherp schoten op hernieuwde demonstraties. Artsen melden al elf doden, de Egyptische staats-tv houdt het op tien. Sommigen kwamen om door vuur van scherpschutters, anderen door verstikking. Twitteraars melden intussen geen tien, maar al enkele tientallen doden.
Het militaire bewind probeert duidelijk het opgelaaide volksprotest met groot machtsvertoon te breken. Dat is echter eerder een teken dat dit bewind nerveus is en angst heeft voor de kracht van de protestbeweging, dan een blijk van groot zelfvertrouwen. Een bewind dat zich veilig voelt, schiet geen tientallen betogers overhoop. Of de huidige repressie de revolutie zal breken en het bewind zal redden, of juist nieuwe uitbarstingen van onderop zal uitlokken, staat te bezien. Dat de revolutie allerminst dood is, maar een nieuwe confrontatie is ingegaan, is echter overduidelijk. De Egyptische revolutie leeft – net als de Arabische Lente waar het nog altijd een boegbeeld van is.
Peter Storm
Maker van het weblog Rooieravotr